De tempeliers in de Westhoek

Godfried van Sint-Omaars, eigenaar van veel eigendommen in de Westhoek, staat in 1128 aan de wieg van de orde van de tempeliers. Vooral graaf Dirk van de Elzas springt op de kar van de religieuze ridderorde die al snel een dominante factor wordt in de Europese geschiedenis! Tot paus Clemens en de Franse koning in 1314 een eind maken aan het bestaan van die illustere orde.

 

Deze kroniek is hier beschikbaar in geïllustreerde vorm.

 

Het is niet bepaald veilig in Jeruzalem aan het begin van de 12de eeuw. De Westerse kruisvaarders hebben in 1099, na een bloedstollende marathonstrijd, de macht genomen over de stad. De inheemse bevolking die vooral bestaat uit Turken en Grieken, kan nog steeds het bloed drinken van de westerlingen die de christelijke symbolen van de stad in ere willen herstellen en hun habitat grondig verstoren.

Koning van het recent gestichte koninkrijk Jeruzalem, is Boudewijn van het Franse Bourg. Vol ambitie wil hij zijn stad organiseren op de in Europa gebruikelijke feodale leest. De toestroom van pelgrims die het heilig graf komen bezoeken groeit gestaag net zoals de onveiligheid onderweg langs de gevaarlijke reisroute en in Jeruzalem zelf. Rond de grafkapel van Jeruzalem is er een klein hospitaal waar enkele broeders en kanunniken zorgen voor de zieke of gewonde pelgrims. Naast geestelijke en fysieke zorgen, bekommeren enkele ridders zich ter plaatse eveneens voor de veiligheid van de pelgrims. Maar dat is slechts een pleister op een houten been.

De nood aan militaire bescherming van de vele pelgrims ter plaatse en onderweg is nijpend! De lokale en fanatieke christelijke adel in het Westen bekijkt de situatie met de nodige argwaan. Op paasdag van het jaar 1119 wordt nog maar eens een omvangrijke groep pelgrims overvallen en die raid doet de druppel overlopen. Twee edelen en gewezen kruisvaarders, Hugo van Payns uit de Champagnestreek en Godfried van Sint-Omaars ‘Gaufredus de Sancto Aldemaro’, telg van een roemrijk Vlaams geslacht, besluiten om samen te werken en een privé militie op te richten. Enkele ridders sluiten zich aan bij hun initiatief. Ze leggen de gelofte van armoede, gehoorzaamheid en kuisheid af aan de koning en aan de patriarch van Jeruzalem.

Ze krijgen onderdak in de oude moskee van Al-Aqsa, bij de pelgrims bekend als het paleis bij de oude tempel van Salomon aan welke ze de naam ‘de orde van de tempeliers’ (Pauperes Commilitones Christi Templique Salomonici) overhouden. Met kortgeknipte haren en lange baarden onderscheiden de eerste tempeliers zich van hun tijdgenoten die over het algemeen gladgeschoren rondlopen. Conform hun eigen strenge regels dragen ze een witte wapenrok en mantel, enkel en alleen voorbehouden voor ‘de zuivere en pure ridders van Christus’.

Het concilie van Troyes op 14 januari 1128 betekent de officiële start van de tempelorde. Een aantal geestelijken onder leiding van de Europese goeroe Bernard van Clairvaux, de grote baas, de abt van de belangrijkste abdij van West-Europa, Cluny, hebben regels opgesteld voor de tempelorde. Die man heeft werkelijk alles in de pap te brokken. Met een overweldigende steun van de Franse en Vlaamse adel krijgt Hugo van Payns de titel van Grootmeester.

Ze zullen voortaan soldaten-monniken zijn, de beschermers van de bedevaarders die naar het Heilig Land trekken. De tempeliers combineren de strenge discipline van het klooster met een bijna fanatieke geloofsijver, de ‘militia van Christus’. De tempeliers worden onderverdeeld in vier klassen: ridders, kapelaans, voetknechten en ambachtslieden. De ridders vormden de hoogste klasse met aan het hoofd de grootmeester die over uitgebreide bevoegdheden beschikt. Getrouwde mannen kunnen eveneens tempelier worden, maar het zijn alleen de ongehuwde ridders die witte gewaden mogen dragen. De rest is gekleed in het bruin, grijs of zwart. Privébezit is toegestaan, maar bij elk overlijden vallen de nalatenschappen in handen van de orde. In principe mogen de tempeliers geen geld bij zich dragen als ze daarvoor geen toestemming hebben gekregen.

Vrijwel onmiddellijk na het concilie groeit de orde, totaal onafhankelijk van alle koningen, politieke en religieuze autoriteiten, uit tot de machtigste van Europa. De tempelorde is enkel en alleen verantwoordelijkheid verschuldigd tegenover de paus en staat boven elke mogelijke wetgeving. De tempeliers verspreiden zich over het hele Europese continent, waar ze als beschermers van de bedevaarten op bijzonder veel sympathie en bijval kunnen rekenen. De mensen kijken in die tijd immers enkel en alleen door de ogen van de kerk en het christendom. Hun populariteit kent geen grenzen. En dat is het geval bij zowat alle lagen van de bevolking.

Overal waar ze komen, krijgen ze geld en giften toegestopt en sluiten jonge mannen zich aan bij hun milities. Waar de strijd zich in het verre oosten afspeelt, dient er in West-Europa gezorgd te worden voor de rekrutering van voldoende manschappen en voor de financiering van de krijgsverrichtingen. Hugo van Payns, Godfried van Sint-Omaars en de tempelridders reizen tussen 1125 en 1140 frequent door Frankrijk, Vlaanderen en Engeland en verwerven er naast financiële middelen ontelbare huizen, molens, boerderijen, kastelen, landerijen, wijngaarden, weilanden, boomgaarden en tienden. De aanwezigheid van Godfried van Sint-Omaars in de top van de tempeliers is belangrijk om de oorzaak te kennen waarom zo veel vastgoed, gronden en eigendommen in de Westhoek geschonken worden aan de tempeliers. Godfried is de broer van Hugo van Sint-Omaars.

Ze zijn allebei telg van een roemrijk geslacht van burggraven ontstaan in het oude Sithiu, de voormalige naam van Sint-Omaars. We hebben het al herhaaldelijk gehad over de grote impact die de abdij van Sithiu sinds Sint-Bertinus op de Westhoek uitoefent. De burggraven van Sint-Omaars bezitten uitgebreide landgoederen en eigendommen in Ieper, Slijpe, Neerwaasten en over de hele Westhoek. Godfried van Sint-Omaars zorgt er voor dat Ieper de bakermat wordt van de tempeliersorde. Wat weinigen weten, is dat de reus Godfried die bij elke kattenstoet langs de menigte door de straten van Ieper paradeert, eigenlijk onze Godfried van Sint-Omaars voorstelt.

Er is sprake van een eerste schenking in 1125 als de tempeliers Robert van Veurne en Hendrik van Arras een stuk grond gelegen bij Douai schenken aan hun organisatie. In 1127 schenkt Godfried van Sint-Omaars de Upstal-gemeenschapsgronden gelegen ten noordwesten van de stadswallen Ieper en hij sticht in datzelfde jaar een godshuis binnen de stad. Het is de eerste woning van de tempeliers in heel Europa.

Het godshuis wordt omgebouwd tot een klooster met kerk. De schenkingen gaan verder in 1128. De gehate Franse graaf van Vlaanderen, Willem van Normandië, staat alle heffingen die zijn leenmannen hem moeten betalen, af aan de heilige tempel van God en zijn dienaars. Die bewuste schenking van 1128 is de eerste die de tempelorde verwerft in Europa. Wat later sterft Willem van Normandië bij het beleg van Aalst en gaan de Vlamingen zich massaal scharen achter de nieuwe graaf Dirk van den Elzas.

Op 13 september 1128, zes weken na de dood van Willem van Normandië, krijgt Dirk van den Elzas hoog bezoek van Hugo van Payns en Godfried van Sint-Omaars. De kruisvaartgekke graaf schenkt hen het hele pakket van de Vlaamse erfenisbelastingen, ‘quoddam funeste munus quod relictum Flandrie vocamus’. Het christelijke voorbeeld dat Willem en Normandië en Dirk van den Elzas stellen, heeft ook de nodige bijbedoelingen.

De militaire steun van de ridders-monniken van de orde van de tempel wordt er mee afgekocht, wat in tijden van oorlog een substantieel voordeel kan betekenen voor de oorlogszuchtige graven. De schenking gaat gepaard met een plechtigheid die gehouden wordt in de Sint-Pieterskerk van Cassel. De bisschop van Terwanen, de aartsdiaken van Cassel, de abt van Sint-Bertijn, de Vlaamse baronnen en de graaf van Vlaanderen zijn allen aanwezigheid bij de ceremonie. De baronnen volgen het voorbeeld van de graaf.

De controversiële Willem van Ieper, Yves van Gent, Boudewijn van Lens en Wenemaer, de burggraaf van Gent schenken elk eigendommen aan de tempeliers. De meeste landgoederen van de tempeliers strekken zich in die beginperiode uit over het hedendaagse België. In 1131 krijgen Brugge en Ieper het hoge bezoek van Bernard van Clairvaux, aanvankelijk ridder en vanaf zijn 20ste monnik geworden. Hij mag gerust beschouwd worden als een van de machtigste mannen uit onze geschiedenis. Tijdens zijn leven laat hij zich gelden als ‘het geweten van de kerkelijke leiders’.

Hij is de man die de statuten en regels van de tempeliers heeft opgesteld. Voor hem is Vlaanderen zeker geen ‘terra incognita’! Toeval of niet, maar vanaf ditzelfde jaar zien we de tempeliers daadwerkelijk in actie schieten. Na het bezoek van Bernard van Clairvaux, schenkt Dirk van den Elzas het recht om voortaan een jaarmarkt te organiseren aan de Ieperse tempeliers. Maar daarover later meer.

In 1134 worden de belangen in het Heilig Land nog groter voor Dirk van den Elzas. Hij trouwt immers met Sybilla, de dochter van Fulco van Anjou die koning is van Jeruzalem. In 1137 schenken de burggraaf van Sint-Omaars Willem II en zijn zoon Hosto een huis, kapellen en altaren in Slijpe en Leffinge aan de tempeliersorde. Laatstgenoemde Hosto treedt toe als tempelier in de orde. In 1139 schenkt Boudewijn IV van Henegouwen de verheffingsrechten op zijn lenen aan de orde van de tempeliers. In dit zelfde jaar verleent Paus Innocentius de tempeliers internationale onafhankelijkheid.

De tempeliers kunnen zich, dank zij hun toenemende rijkdom, strategisch positioneren op een netwerk van bevoorradingsplaatsen en depots langs de belangrijkste wegen in Europa en hun respectieve verbindingswegen naar het Heilig Land. Wat een ongelooflijke machtspositie nemen ze in! Het belang van de macht over de verbindingswegen tussen Vlaanderen en Palestina is inderdaad niet te onderschatten.

Tussen 1086 en 1091, dus nog voor de eerste kruistochten, heeft graaf van Vlaanderen Robrecht de Fries al eens een pelgrimstocht naar het Heilig Land ondernomen. Veel heeft te maken met de populaire Jezus Christus. De man is ‘hot’. Het is alleen spijtig voor het westen dat alles wat te maken heeft met de man zich afspeelt in het onveilige en door Sarazenen bedreigde Palestina. Robrecht de Vries koestert een droom om in onze streek een veilige kopie van Jeruzalem te creëren, een economische en lucratieve aantrekkingspool voor de westerse pelgrims.

Vergeet niet dat we in de tijd van de relieken leven. Een splinter van zijn kruis is al een aanbidding waard en wie zal het ooit in zijn hoofd krijgen om te twijfelen aan de authenticiteit ervan? De weg van Brugge naar Jeruzalem loopt langs de symbolische ontstaansplekken van de orde, via Ieper, de Ardennen, dwars door de Champagnestreek. Er ontstaat een economisch bondgenootschap tussen de regio’s. En dat vertaalt zich in het ontstaan van lucratieve jaarmarkten en vruchtbare handelscontacten. De weg tussen Rome en Constantinopel was ooit al aangelegd door de Romeinen en zal nu met de tempeliers opnieuw een tracé van strategisch belang worden.

Het is dan ook begrijpelijk dat de eerste schenkingen in Europa zich allemaal in de onmiddellijke nabijheid van de weg Brugge-Jeruzalem concentreren. De reeks van kruistochten die vertrekken van het noorden van Vlaanderen naar het verre Heilig Land dienen zeker bekeken te worden vanuit deze optiek. De handelsactiviteiten langs het door de tempeliers gedomineerde Europese wegennet groeien geweldig. De tempelridders zorgen er voor de beveiliging en verdienen er tezelfdertijd goed hun boterham met een massa aan commerciële activiteiten. Ze nemen het systeem van reischeques van de moslims over. Zo kan bijvoorbeeld een Engelse handelaar een, tegen diefstal beschermde betaling uitvoeren in de haven van Marseille.

Vanaf het begin van de 12de eeuw worden de pelgrims verplicht om specifieke routes te volgen. Ze krijgen de beschikking over een officiële toeristische reisgids, de Codex Callixtinus. Die gids is niet onbelangrijk voor de reizigers naar Jeruzalem. Ze bevat verhalen, voorschriften en gedragsregels en een opsomming van de veiligste wegen en rustplaatsen. De stad Brugge staat in de Codex Callixtinus aangeduid als officieel knooppunt voor al het pelgrimverkeer van en naar het Heilig Land. Als eerste stop onderweg liggen Slijpe, Ieper en de Westhoek. Vooral voor Ieper zal die ligging de volgende honderd jaar erg belangrijk worden.

Dirk van den Elzas is een snuggere man. Hij beseft maar al te goed hoe belangrijk de tempeliers aan het worden zijn in Europa en koppelt zijn lot aan dat van de orde. De as Brugge-Jeruzalem is van cruciaal economisch belang geworden voor zijn Vlaanderen. Hij zal tot aan zijn dood in 1168 fungeren als grote beschermheer en weldoener van de tempelorde. Filip van den Elzas volgt zijn vader in 1168 op als graaf van Vlaanderen en deze schenkt in 1171 op zijn beurt tienden op gronden in Slijpe, Leffinge en Mariakerke.

Naast Ieper en Slijpe, behoort Brugge eveneens tot de allereerste tempelvestigingen. Daar is het binnenhalen van het Heilig Bloed in 1150 door de grote tempeliersvriend Dirk van den Elzas niet vreemd aan. Dat is pas een reliek! De tempeliers vereenzelvigen zich immers als de grote beschermers van de heilige graal en het heilig bloed. Brugge behoort dan ook samen met Ieper en Slijpe tot de allereerste tempelvestigingen op het Europese vasteland. De positie van Brugge wordt pas duidelijk in 1185 als de Vlaming Gerard van Ruddervoorde het tot tiende grootmeester van de tempeliers schopt. Op veertig jaar tijd kent de tempeliersorde een explosieve uitbreiding over heel Europa.

De nood om zich goed te organiseren leidt al vlug tot een indeling van de orde in provincies en baljuwschappen. Zo ontstaat het baljuwschap Vlaanderen waar de stad Ieper zowat het belangrijkste centrum wordt van de orde. In het baljuwschap Vlaanderen worden er vier commanderijen gebouwd. We zien deze ontstaan in Ieper, Cassel, Sint-Omaars en Neerwaasten. Later komen er nog commanderijen in La Haie (nabij Rijsel), Slijpe en in Leffinge. Ondertussen zijn er al meerdere kruistochten georganiseerd en die worden steeds problematischer voor zowel kruisvaarders als tempeliers.

De strijd van de orde tegen de moslims in het Heilig Land wordt uitgebreid tot een strijd tegen alle ongelovigen in heel Europa, in Engeland, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië, Portugal en Schotland. De tempelridders worden een belangrijk onderdeel van het Franse en Portugese leger. Ze staan bekend als de beste strijders van het leger en behoeden de Fransen voor een faliekante nederlaag op de moslims. De orde wint aan macht en prestige.

Hun lobby-apparaat is amper te bevatten. Eigenlijk functioneren de tempelridders als internationaal topbankiers die het geld van koningshuizen beheren en leningen verstrekken. Met hun ongeziene financiële draagkracht worden de oude tempels langs de eeuwenoude Romeinse heerbanen omgebouwd tot tempelierswoningen, gastenverblijven, kerken en kapellen. Het netwerk van wegen tussen Vlaanderen en Jeruzalem wordt steeds verfijnder en moderner.

Maar laat ons even terugkeren naar Ieper tijdens de glorietijd van onze tempelbroeders. We kijken eens naar de Upstal waar de orde zich vanaf 1128 gaat vestigen. De Upstal is een terrein ten westen van de stad, net buiten de Sint-Kruispoort en niet zo ver van de Sint-Kruiskerk. De tempeliers bouwen er al in hun beginjaren een klooster. Het klooster bevindt zich ‘langs den weg leidende naar Poperinghe recht tegenover de herberg de Posthooren’. Het eigendom van de tempeliers ligt afgescheiden van de eigenlijke stad door enerzijds de Ieperlee en anderzijds een stuk land dat eerder door Ieper zelf werd aangekocht.

In 1133 bezitten de tempeliers er een kapel waar er jaarlijks tijdens de 8 kruisdagen mis gelezen wordt. De opbrengst hiervan gaat integraal naar de tempelorde. De missen tijdens de rest van het jaar worden voorgedragen door de kanunniken van de machtige Sint-Maartensproosdij. De Upstal ‘West-Tempelland’, het gebied dat ooit toebehoorde aan de graven van Vlaanderen, strekt zich uit waar zich anno 2000 de weg naar Dikkebus bevindt. Een weg die aanvankelijk de naam ‘Timpelstraat’ draagt en later ook gekend zal worden onder de naam ‘Dikkebusseweg’ of de ‘Kruisstraat’. De commanderij met annex kapel en kerkhof situeren zich op vandaag rond de wijken ‘Ter Olmen’ en ‘Ter Wilgen’, langs de Dikkebusseweg ter hoogte van de Pannenhuisstraat.

Naast de Upstal bezit de tempeliersorde nog verscheidene andere gronden met onder andere een centrum op het domein van Brielen. In het noorden van de stad. Noord-Tempelland strekt zich uit tussen de parochies van Brielen en Sint-Jan. Noord-Tempelland en West-Tempelland zijn van elkaar gescheiden door het kanaal dat uitmondt in de havenplaats Brielen. Precies in dat Brielen ontstaat een eerste conflict tussen de proosdij van de Sint-Maartensparochie en de tempeliers. De kronieken vermelden dat de tempeliers in het begin van de dertiende eeuw een kapel bouwen in Brielen.

Maar die zijn niet helemaal correct: de kapel stond er al voordien. In 1220 staat een zekere Walter Provendir alle erfelijke rechten die hij in Brielen bezit af aan de tempelorde. En aan die rechten is een speciale voorgeschiedenis verbonden! Al in 1195 schenkt Boudewijn van Constantinopel een stuk weideland gelegen bij de ‘capella beate Marie virginis in Brolio’ aan de proosdij van Sint-Maarten. Hij doet dit op verzoek van Ghelinus, zijn deurwaarder, die deze weide van hem in leen houdt. Eén jaar later wordt de kapel tot een kerk ter ere van Onze-Lieve-Vrouw verheven. Naast de weide heeft de graaf ook het kerkhof en de woning van de pastoor vrijgemaakt.

De kerk wordt gefinancierd door belastingsgelden, opbrengsten van tienden die onder andere door Ghelinus worden geschonken aan de proosdij. Sint-Maartens kan echter niet lang genieten van deze inkomsten want de schoonbroer van de ondertussen overleden Ghelinus, een zekere ridder Walter Provendir, neemt de tienden en eigendommen al dan niet onrechtmatig in zijn bezit. De proosdij probeert al wat mogelijk is om die tienden opnieuw in eigen bezit te krijgen. Aanvankelijk via gerechtelijke weg, maar dit lukt niet. Sint-Maartens probeert zijn gelijk te halen via de paus die Walter Provendir in het ongelijk stelt en hem in de ban van de kerk slaat. Maar Provendir zwicht niet. De paus stelt nieuwe rechters aan om het vonnis af te dwingen.

Ze brengen regentes Mathilde van Portugal op de hoogte van de situatie die uiteindelijk haar recht zal opeisen. Gravin Mathilde verzoekt Walter Provendir en zijn echtgenote bij haar op bezoek te komen, waarna beiden verplicht worden niet langer hun rechten op de tienden te claimen. Dit alles staat beschreven in twee oorkonden van 1207. Wanneer de tempelorde in 1220 de erfelijke rechten van Walter Provendir in Brielen verwerft, gaat de juridische strijd verder. Tussen 1222 en 1224 woedt er een conflict tussen de nieuwe eigenaars, de Ieperse tempeliers, en de proosdij rond de ‘capella beate Marie virginis in Brolio’.

De tempeliers beweren rechten te bezitten op de kapel, de gronden in de omgeving en het huis van de priester. Tot drie keer toe worden ze door gekozen scheidsrechters, namelijk de abt van Lo, een kanunnik van Mesen en een broeder van de tempel in het ongelijk gesteld. Het gaat hier wel degelijk over de kerk van Onze-Lieve-Vrouw ten Brielen want in latere teksten zien we dat de tempeliers ook al gronden vlak bij de kerk bezitten. Er is namelijk ook sprake van de ‘domus presbyteri de Brolio’ waarmee niets anders dan de pastorie van de parochie kan bedoeld worden. Vermoedelijk leeft de term ‘kapel’ verder na haar ingebruikname als parochiekerk.

De orde bezit leengoederen, vrijlenen en tiendenrechten in de omringende centra zoals Westvleteren, Oostvleteren, Neerwaasten, Sint-Omaars, Dadizele, Roeselare, Kortrijk, Vlamertinge, Boezinge en Elverdinge. Alleen al in en rond Ieper bezitten de heilige mannen 70 hectaren landerijen. Het aantal tempeliers in de stad bedraagt 115 met aanvullend vierentwintig ridders, de commandeur inbegrepen. Binnen de stad Ieper bezitten de tempeliers eigendommen in Kerckhof, Brielen, Gansstraat, Raapstraat, Tempelstraat, Mesenpoort, Diksmuidestraat, St.-Jacobs, Oude Houtmarkt, Slachthuisstraat en de Neerstraat.

De vrijheid en onafhankelijkheid van de tempeliers in hun eigen territorium zo dicht van het machtig geworden Ieper-stad zal in toenemende mate oorzaak worden van ruzies en conflicten. Enerzijds is er de proosdij van Ieper die de scepter zwaait over alle inwoners en via hun kerken beschikken over de financiële en morele macht. Anderzijds is Ieper een stad in volle economische expansie en wil het zich niet geremd zien door de wurggreep van een aanzienlijke gordel van tempelierseigendommen onmiddellijk buiten haar stadsmuren.

Graaf Dirk van den Elzas schenkt aan de Ieperse tempeliers in 1131 (dus vrijwel onmiddellijk na het hoge bezoek van grote baas Bernard van Clairvaux) exclusieve rechten om een jaarmarkt te organiseren. Die gaat door op de maandag, dinsdag en woensdag voor Hemelvaartsdag, Ascensioenfeest, beter bekend als de kruisdagen. De tempeliersmarkt zorgt voor niet onaardige voordelen en inkomsten voor de orde. In 1171 krijgen de tempeliers er nog een extra voordeel bovenop als vreemde kooplieden niet langer rechten en tolgelden moeten betalen op de koopwaren die ze meebrengen naar het Ascensioenfeest. Vergelijk die situatie in 1171 met een toestand in 2014 waarbij de op de markt opgestelde goederen vrijgesteld zouden worden van de btw.

Het Ascensioenfeest geniet nogal veel bijval bij de Ieperlingen bij zoverre, dat het zich in het begin van de 13de eeuw niet alleen tot in de voorgeborchten, de buitenwijken van Ieper, maar zelfs tot binnen in de stad uitbreidt. En dat veroorzaakt problemen tussen het Ieperse stadsbestuur en de tempelheren. De gravin van Vlaanderen, Johanna van Constantinopel, wordt er bij geroepen. Ze beslist dat de rechten waarover de tempeliers beschikken vanaf de jaarmarkt van 1225 zullen vervallen en dat alle inkomsten voortaan toe zullen komen aan het graafschap Vlaanderen.

Als tegenprestatie krijgen de tempeliers kwijtschelding van een schuld van jaarlijks veertig pond die ze schuldig zijn voor hun gronden in Slijpe. Johanna behoudt zich echter het recht voor om de locatie te kiezen waar precies de jaarmarkt in de stad zal doorgaan. De tempeliers mogen voortaan geen vreemde kooplieden meer toelaten op West-Tempelland zonder de voorafgaande toestemming van het stadsbestuur die er op zal toezien of die kooplieden de Ieperse jaarmarkt mogelijkerwijze nadeel kunnen berokkenen. Gravin Johanna van Constantinopel en haar man Ferrand van Portugal geven op 21 maart 1228 de toelating aan het stadsbestuur om het jaarfeest in de stad zelf te houden op de plaatsen die door de schepenen het best geschikt bevonden worden.

Stad Ieper hernoemt de ‘Ypermarct’ tot ‘Timpelwouke’. De tempelridders zien het verlies van hun succesvolle jaarmarkt met lede ogen aan. Er ontstaat een bitse vijandschap tussen de Ieperlingen en de tempeliers. Eén van de tempeliers beweert in die periode een visioen gehad te hebben, waarin hem geopenbaard werd dat de stad leper als straf voor de diefstal van de jaarmarkt op een Hemelvaartsdag door hevige watersnood zal vergaan. Het nieuws van het visioen verspreidt zich als een lopend vuurtje bij de bijgelovige Ieperlingen. Elk jaar opnieuw zullen ze met schrik uitkijken naar de Timpelwouke en jaarlijks zullen vele bange Ieperlingen de stad daags voor Timpelwouke uitvluchten.

En dan is er nog de schaarse watervoorziening die voor problemen zorgt. Na de aanleg van de vestingwallen in 1214, beginnen de Ieperlingen zich te voorzien van water uit de grachten. In 1225 zijn de tempeliers de eersten die een steenput mogen aansluiten op de Ieperse stadsgrachten. Ze hebben daarvoor een overeenkomst met de schepenen van de stad. Maar die overeenkomst stelt, tot hun grote frustratie, al met al niet veel voor. De waterleiding die het hele Tempelland van water moet voorzien bestaat uit welgeteld één loden buis. Het jaar 1225 betekent een scharniermoment voor de tempeliersperiode te Ieper.

Naast het verlies van hun marktrechten, verliezen ze een aantal onaantastbaar geachte voorrechten en vrijstellingen. Van dit jaar af zal de stadswetgeving integraal van toepassing zijn op het hele territorium van de tempeliers. De schepenen gaan voortaan zelf de belastingen heffen. Het moet gezegd dat de tempeliers daarvan 75% zullen terugkrijgen. De tempeliers krijgen wel een eigen politiemacht die bestaat uit vijf man te Brielen en vijf man in West-Tempelland. Elke donderdag komen minstens twee Ieperse schepenen recht spreken in het gebied van de tempeliers. Het komt er op neer dat West- en Noord Tempelland een groot deel van hun autonomie kwijt zijn en nu niet meer kunnen ontsnappen aan de stadsreglementering.

Alleen in de rechtspraak behouden de tempeliers nog enige macht, maar dan enkel met de inspraak van het stadsbestuur. De hold-up van de rijke en machtige schepenen op het tempelgebied is vooral ingegeven door economische drijfveren. De voorgeborchten en vooral de regio rond de havenplaats Brielen aan de Iepere worden bewoond door wevers, looiers en ververs die met hun werkkracht de Ieperse textielnijverheid tot ongekende internationale hoogtes tillen. De adel en de rijke middenstand bepalen de agenda en de arbeiders uit de buitengebieden moeten dansen naar de pijpen van de industriëlen. Het is een situatie die zich niet enkel en alleen voordoet in Ieper. Ook in Brugge en Douai heerst er grote onrust en lopen de spanningen tussen het werkvolk en de rijke Franstalige burgerij hoog op.

In 1280 koken de potjes over bij de Brielense lakenwevers. Onder de naam ‘Kokerulle’ vallen de arbeiders met grof geweld het schepencollege in volle vergadering aan en worden de meeste schepenen genadeloos uit de ramen van de lakenhalle gegooid en vermoord. Identieke taferelen doen zich voor in Brugge, de Moerlemaaie, en Douai waar erg gewelddadige opstanden gepaard gaan met moord, plundering en brandstichting.

Uit de getroffen sancties tegen de opstandige wevers blijkt hoe sterk de nijverheidsontwikkeling van het tempeliersgebied geworden is rond die tijd. De inwoners worden verplicht een boete van maar liefst 2400 Vlaamse ponden te betalen wat amper zes maand later al is gebeurd en wat vermeld staat in de kwitantie van graaf Gwijde van Dampierre op 11 oktober 1281; ‘ et li drapier ki sunt oste dou Temple, dou méffait kil fisent dedens ne ville d’Ypres’. Een nieuw meningsverschil tussen de tempeliers en de schepenen van de stad leper doet zich voor in 1289. Opnieuw vormt het een ernstige bedreiging voor de fiscale vrijstellingen en voorrechten van de tempeliers en de bewoners in het Tempelland. Er wordt een belasting ingesteld op de verkoop van wijn.

Zich baserend op de overeenkomst van 1225 denken de schepenen dat ze deze nieuwe belasting ook te kunnen toepassen op het tempelgebied. De tempeliers beroepen zich echter op hetzelfde verdrag om de toepasbaarheid van de wijnbelasting af te wijzen. De schepenen spelen daarbij nog een andere gevoelige troef uit door er de nadruk op te leggen dat de mensen zich in de herbergen op tempeliersgebied schuldig maken aan ondermijnende activiteiten, ‘funestes a la ville comme à la terre du Temple’. Het is de schepenen van leper er in eerste instantie om te doen om een eind te maken aan een discriminerende toestand die tot de ondergang van de herbergen in de stad zelf zal leiden.

De tempeliers staan er op dat hun rechtspraak gerespecteerd zal worden. Dat recht waaraan de schepenen bij hun eerste bezoek aan de tempel trouw hadden beloofd, omvatte de volkomen fiscale vrijstelling. In maart 1289 wordt dit conflict tussen de schepenen van leper en Godfried van Vichiers (de baas van de tempeliers in de provincies Frankrijk en Engeland) geregeld.

De bewoners van het tempelgebied mogen niet langer wijn in het klein verkopen maar enkel per vat. Stad Ieper biedt hun hiervoor een schadevergoeding van onder andere drieduizend Parijse ponden. Ook de watertoevoer wordt nu, na decennia getouwtrek, ter compensatie uitgebreid. De stad is er nog maar net in geslaagd de capaciteit van de watervoorziening op te voeren door Dikkebusvijver te laten aansluiten op de stadsvesten. De tempelridders krijgen nu een extra leiding naar hun eigendommen binnen de stad (Nieustrate) en vier extra leidingen naar het tempelgebieden buiten de stad.

28 mei 1291 is een niet onbelangrijke datum voor de orde van de tempeliers. Er komt een einde aan de kruistochten naar het Heilig Land. Een kleine tweehonderd jaar geleden, in 1099, viel de stad Jeruzalem in de handen van het Westen. Een heerschappij die duurt tot in 1187, tot ze, (dankzij het gebrek aan medewerking van de tempeliers die uit geldbejag weigeren om de westelijke legers te ondersteunen), uitgedreven worden door de Islamitische legers van Saladin. De val van Jeruzalem in 1187 veroorzaakt een schokgolf doorheen Europa.

Uit schuldgevoel nemen de tempeliers deel aan een poging tot een nieuwe herovering die echter uitloopt op een eerste grote nederlaag voor de orde. Velen vinden er de dood. Hun reputatie dat ze vechten onder de bescherming van God, ligt voorgoed aan diggelen. Bij een derde kruistocht wordt het noorden van (het huidige) Israël heroverd. Omdat de kruisvaarders niet in staat zijn Jeruzalem opnieuw te veroveren, promoveren ze de havenstad en de voornaamste zeehaven Akko tot hun nieuwe hoofdstad. Akko wordt nu dé pleisterplaats van de westerlingen om te bezoeken, te vechten en te bidden in het Heilige Land.

De havenstad zal gedurende honderd jaar een periode van grote bloei doormaken. In het jaar 1291 belegert sultan El Ashraf Akko met een leger van 200.000 man en krijgt hij de stad in handen. Het leger van de Sultan steekt haar in brand en doodt de meeste van de inwoners op een genadeloze manier. De val van Akko betekent het einde van het 200-jarige kruisvaardersrijk in Palestina (1099-1291). Akko wordt verwoest zodat het voor westelijke machten onmogelijk gemaakt wordt om ooit nog voet aan wal te zetten in Palestina. 28 mei 1291 betekent het doodvonnis, de zwanenzang voor de tempeliers. Het aanvankelijke internationaal enthousiasme voor de eerste generatie tempeliers is gaandeweg afgegleden tot afgunst en jaloezie voor de immense rijkdom van de orde.

Waar ze aanvankelijk als bankier konden functioneren voor de adel en koningen in het Westen, zijn ze geleidelijk aan voer geworden voor heftige maatschappelijke discussie. Ondertussen verzeilt Filips de Schone in een oorlog met Engeland en met Vlaanderen. Om aan geld te komen neemt Filips IV in 1291 de bezittingen van Italiaanse bankiers in Frankrijk in beslag en hij bemoeit zich met het ongegeneerd aanmaken van nieuwe munten. Oorlog voeren kost geld. Filips leent hiervoor spectaculaire bedragen bij de tempeliers, méér dan hij ooit zal kunnen terugbetalen.

Grootmeester Guillaume de Beaujeu, de neef van Margaretha van Constantinopel, sneuvelt in Akko in 1291. De tempelorde trekt zich noodgedwongen terug in Cyprus waar Jacques de Molay in 1292 tot grootmeester wordt verkozen. De val van Akko. Tja. Het begin van het einde. De christelijke wereld is diep ontgoocheld. De nieuwe grootmeester Jacques de Molay koestert wel nog megalomane en tevergeefse plannen om een nieuwe en grootschalige kruistocht op getouw te zetten. Maar de paus en het westen hebben de idee opgevat om de tempeliers te laten fuseren met de hospitaalorde. 1302. In Kortrijk verslaan de Vlamingen verrassend het machtig Franse leger van Filips de Schone.

De tempeliers stellen hun diensten ter beschikking bij beide kampen. De Franse tempeliers houden zich tijdens de slag afzijdig. Na ferm aandringen van de Franse koning, beslissen ze om niet te vechten tegen leden van hun eigen orde. Dat kan niet gezegd worden van de Vlaamse tempeliers die onder aanvoering van de broers Willem en Boudewijn van Bornem met drie elitedivisies (de zwarte, witte en grijze tempeliers) meestrijden en er innovatieve gevechtstechnieken hanteren.

Naar verluidt staan onder andere vijfhonderd Ieperlingen onder het bevel van de meester-tempelier en gevechtsdeskundige Henri de Montigny. De aan de tempeliers gelinkte atletische monnik Willem van Saeftingen doodt tijdens de legendarische veldslag op de Groeningekouter tientallen Franse edelen onder wie de belangrijkste van allen, de graaf van Artois. Amper twee jaar later, in augustus 1304, zet de Franse koning de puntjes op de i. Hij revancheert zich en verplettert de Vlamingen in de veldslagen van Zierikzee en van Mons-en-Pévèle. Vlaanderen en de Westhoek worden opnieuw bezet door de Fransen.

Tijdens de vrede van Athis in 1305 worden er draconische maatregelen genomen tegen de Vlamingen: een verplichte afbraak van de stadsversterkingen van Brugge, Gent, Ieper, Rijsel en Douai. Een astronomische boete van 400.000 Parijse ponden, 3000 Bruggelingen moeten verplicht op pelgrimstocht. De familie van Dampierre moet zelf 20.000 Parijse ponden ophoesten. De steden weigeren de betaling van de boete en daarover zal er tussen 1305 en 1314 een hevig geschil woeden tussen de Fransen en de Vlaamse steden. Ook de Ieperse inwoners van het Tempelland worden in 1305 uitgenodigd om tussen te komen in de kosten van de Frans-Vlaamse oorlog.

Het financieel geschil zal eindigen in 1314 als Vlaanderen de heerschappij over Lille, Douai en Béthune aan de Fransen afstaat. Cassel komt opnieuw in Vlaamse handen. Filips de Schone is nog altijd verbitterd om de steun van de Vlaamse tempeliers tijdens de Guldensporenslag. De Franse koning start een hevige lastercampagne tegen de orde van de tempel en dat is olie op het vuur van de Ieperse burgerij die een bittere haat koestert tegenover de tempeliers. Filips de Schone schuift op 26 maart 1307 de schuld van een reeks schanddaden en heiligschennis in de schoenen van de tempeliers. Willem van Saeftinge die de Franse graaf van Artois doodde, wordt in 1308 in de ban van de kerk geslagen en naar verre oorden verbannen.

Alles heeft natuurlijk te maken met de tegoeden die Filips nog aan de orde moet, en niet kan terugbetalen. Paus Clemens laat in juni 1306 de grootmeesters van de hospitaalorde en van de tempelorde bij zich roepen in zijn verblijfplaats te Poitiers. Grootmeester Jacques de Molay meldt zich pas een jaar later, op 21 mei 1307 en duidelijk met grote tegenzin aan. Hij ziet een samensmelting met een andere orde helemaal niet zitten.

De koning van Frankrijk is al sinds 1304 een lastercampagne gestart met als opzet om de orde in diskrediet te brengen en de organisatie onder druk te zetten. Hij verwijt de tempeliers dat ze zich inlaten met ketterij, afgoderij en sodomie. Filips stuurt zijn kat naar Poitiers en laat zich vervangen door twee raadsheren. Het feit dat Filips de Schone al sinds zijn overwinning op de Vlamingen in 1304 gestart is met een lastercampagne tegenover de tempeliers, is niet onbelangrijk om het getuigenis van een Ieperse tempelier volledig te begrijpen.

Is het erg gedetailleerde verhaal van Lieven Wemaere dat zich tijdens de nacht van 7 mei 1307 in Ieper afspeelt waarheid of fictie? Betekent de moord op de Ieperse tempeliers de Franse weerwraak voor de deelname van de orde aan de Guldensporenslag vijf jaar eerder? Is de aanslag op de tempeliers een samenzwering tussen de Fransen en de Franstalige Ieperse burgerij? Ik weet het niet en laat het antwoord over aan uw fantasie, beste lezer!

‘Beschrijvinge van de moord der gewezen tempeliers in de prochie van de Heilig Kruyskerke, buiten de tempelpoorte, voorstad van Yper’. ‘ Ik Lieven Wemaere , filius Zacharias, geboortig van Poperinge, door het afsterven van mynen vader gestelt zynde in voogtey, hebbe ik al myn weezegeld gegeven aen den grootmeester van de Tempeliers, met Blasius Vandermatte, om broeder te worden in het zelve klooster, welkers proefjaer ik ben ingetreden op den feestdag van O. L. V. Lichtmisse ten jaere 1307. Aldaer nu dry maenden in myn novitiaet geweest hebbende, is het gebeurd op den zevende van de bloeimaend, dat onzen grootmeester zyne jubilé vierde, over 25 jaer grootmeester geweest te hebben in het klooster der Templieren binnen Yper, ter welker oorzaeke in ons convent vele vreugdeteekens betoont wierden ende eene groote kermisse wiert gehouden.

Daer waeren twee jonge dochters van het gebeurte ontboden, om des avonts een groot deel wafelen te bakken. Naer dat ik als novitius den ganschen dag als een slave gediend hadde, men gaf my des avonts geene van die wafels te proeven, waerover ik by myn zelven zeer spytig was. ‘S nagts ontrent den twaalf ueren zyn onze broeders eerst gaen slaepen, wel versterkt zynde van den wyn en wafels; en die twee dochters , vermoeyt zynde van wafels te bakken, bleven in ons klooster slapen boven op een gastekamer, ende aen my wiert het last opgeleyd van alle de deuren wel te bezigtigen, of zy naer behooren wel verzekert toegesloten waeren, ende lest van al te gaen slapen. Ik was vermoeyt van den gantschen dag over en weder te loopen, ende in myn zelven mistroostig dat ik tot nog toe geen wafels geëten en hadde, om welke reden ik nu merkende dat zy al in bun eersten en vasten slaep waren, hebbe getracht in de keuken eenige wafels te krygen, daer ik lustig van geëten hebbe.

‘T was nu omtrent den een uren en half als ik noch eens naer bachten gink, mits het zeer schoon weder was; maer, buyten de deure komende, zoo hoorde ik ontrent de Tempelpoorte een groot gedruys van peirden, ende nauw toeziende, zag ik dat het fransche ruyters waren, en, zoo ik naderhant gehoort hebbe, daer waren dry honderd fransche ruyters en honderd voetgangers, de welke agter de ruyterie opvolgden.

Ik, niet wetende wat sulks beduide, liet my voorenstaen dat het mogelyks een fransche partie was, de welke kwaem om deze voorstede ende ons klooster te plunderen. Dus lag ik op den loer om te zien waer zy zouden henen trekken. Ten lesten ik zag dat alle die ruyters naer ons klooster quamen. Op dit gezigt liep ik naer boven, niet wetende wat doen, zynde in beraet of ik wilde allarme maeken, ofte niet; maer ik dachte : gaen ik geraes maeken, de franschen zullen my vangen of vermoorden.

‘T is dus best dat ik my verberge; maer ik peysde: alleer alles geplunderd wort, dat ik wat geld konde krygen, het zoude my beter te passe komen als de franschen. Met dit gedacht liep ik al stillekens naer boven op de geldkamer, en met den eersten sloter, die ik bezag, gonk de deure open, dan met dry ander sloters deed ik een groot buffet open, ende naem met haesten daeruyt twee lynen sackxkens vol gelt, ondertusschen zag ik dóor de glásvensters alle die fransche ruyters rontom ons klooster staen met de bloote zweirden in de hand, ende het voetvolk braken al stillekens de poorte open.

Ik liep verbaest naer de gastkamer alwaer die twee dochters sliepen, wel wetende dat achter de deure derzelve kamer een heymelyk zolderken was, die boven het vertrek kwam, welken ingang bedekt was met het behangsel der goude leiren. Ik hefte de goude leiren op en kroop al stillekens op dat verborgen zolder daer geen ander licht in en kwam, als door een mazegat, door welk gat ik vol schrik naer bachten zag ik hoorde, dat zy al binnen waren ende naer boven naer onze cellen! Korts naer dien hoorde ik een lomelijke lamentatie ende geschreeuw tusschen het geklank van de degens der Soldaten, die alle onze religieuzen ellendiglijk elk in hunne kamers waeren vermoordende.

Onder ander hoorde ik op eene kamer, die omtrent bij my was, alwaer dat sliep broeder Michiel Finket, zijnde een grooten sterken man, dat dezen ontwakende op het aenkomende gerugt zig in posture stelde ende van den eersten soldat, denwelke in de kamer drong, zijn degen ontweldigde ende zig daermede zoo deftig verweirde, dat hy vier soldaten daermede omverre stak, welk geval ik hoorde van de soldaten in ‘t fransch, welke tale ik wel verstond, maer door den loeloop van vele anderen wiert hy ten lesten overrompelt ende deirlijk vermoort.

Ik zag dry verscheyde religieuzen uyt de vensters springen om te konnen ontvlugten, maer deze wierden ter plaetze daer zy gevallen lagen van de omstaende ruyters door hunne zweirden gedood. Men hoorde door geheel ons klooster niet anders als een lamentatie van moord schreeuwen ende het geklank der wapens, tusschen het gedruys van de op en nederloopende soldaetcn.

Ten leste hoorde ik de gastkamerdeure open doen, van dewelke den ingank van mijn schuylplaetse alleenelijk afgeschut was met het behangsel van de gouden leiren, ik konde door den naed van die leiren in de kamer zien ende ik zag een deel soldaten indringen, dewelke ik tegen malkander hoorde zeggen: ziet daer zijn nog Tempeliers!

Deze twee dogters, tusschen al dat geruchte, waeren nog in hunnen eersten ende vasten slaep, als de soldaeten, by het ledekant gaende, het deksel aftrokken en met hun degens naer de slaepende dochters verscheyde mael staken, van dewelke eene, met name Francisca Volbrecht, al slapende gedood wiert, maer de andere eenigzins ontwaekt zijnde, ende noch niet doodelijk gewont, met name Zusanna Lauwers, spronk al schreeuwende uyt den bedde, maer ik zag haer aenstonts door een ander soldaet de borst doorbooren ende van veel ander met hun degens doorsteken. Ik hoorde de soldaeten zeggen: Morbleu ce sont des filles! dander antwoorden: ce sont leur puteins!

Aenstonts trokken de soldaten van die twee vermoordde dochters de goude ringen van hunne vingeren en scheurden de pendanten uyt de ooren. Ik laet een ygelyk denken in wat een schroomelijken angst ende benauwtheyt dat ik alsdan las op dat gezichte. Ik schuylde aldaer als een muys zonder roeren, uyt vreeze dat zy my gewaer zijnde ook zouden mijn ooken kout gemaekt hebben. Mijn herte bezweek door den schrik ende alle mijne litmaten, behangen met het kout zweet, die beefden als een riet voor den stormwinden.

Naer dezen moort liepen de soldaten uyt de gastekamer, latende die vermoorde lichamen daer zwemmen in het bloed; van daer liepen de soldaeten naer alle de andere kamers en vertrekplaetsen tot boven op de zolder, met hunne degens in d’ handen, alle hoeken en gaten doorsnuffelende, ende naer dat zy op die wijze alle de Tempelieren ongenadelijk hadden om hals gebragt, hoorde ik voorts dien resterenden nacht niets anders als soldaten, die met den gevonden wijn hunne moorddadige vreedheyd afspoelden ende lustig dronken ende zeer zongen, terwijl ik, met de dood op de lippen, als een gevangen in de muyte schuylde.

Het was nu dry ueren geslagen van den 8sten bloeymaend, alswanneer ik hoorde ende door het mazegat van mijn schuylplaetse zag, dat die bende ruyters, die geheel ons klooster zoo nauw hadden omringeld, zoo dat er nog katte nog hond en konde de dood ontvlugten, wederkeerenden naer de stad, als verzekert zijnde dat alle de Tempelieren waeren ter dood gebragt, laetende alleenlijk ons klooster in de bewaerenisse van de voetgangers, dewelke hantdadig aen die grouwelyke moort hadden geweest. ‘s Morgens ten vier uren de poorten der stad open gegaen zijnde, zag ik zoo een menigte van borgers geduerig uyt de stad komen, dat zy ontelbaer waeren, dewelke op de maere, dat de Tempeliers vermoort waeren, naer ons klooster kwamen, maer alle poorten en deuren gesloten zijnde, wierden zy door de schildwagten verre van ons klooster gehouden.

‘s Morgens ten thien uren hoorde ik al de doode lichamen van mijne gedoode medebroeders uyt de kamers beneden dragen, dewelke al te mael begraven wierden op het kerkhof van de H. Kruyskerke, maer de twee doode lijken van de twee gezeyde dochters wierden van hunne ouders gehaelt. Ik zat daer dien geheelen bedroefden dag in mijn schuylplaetze, geheel desolaet vol droefheyd, met het herte vol angst en vreeze, terwijl de soldaeten beneden alles opaten en lustig dronken. Op den naermiddag kwamen eenige commissaerheeren in alle kamers om alle de goederen op te schrijven en het geld, behalven de twee zakken, die by my verborgen waeren, ende die my wonderlijk wel te passe hebben gekomen, aen my dienende in de plaetze van mijn weezegeld, dat ik gegeven hadde om broeder tempelier te worden.

‘T was nu ‘s avonte thien uren geslegen van dien ellendigen dag , alswanneer ik eerst bedagt hebbe om middel te zoeken van mijne ellendige schuylplaetse te verlaten ende mijn leven te beschermen door de vlugt. Daer vielen my duyzent gepeyzen in om te weten wat ik alderbest zoude aenvangen. Op eenen bot zoo vielt my in dat terwijlen ik boven geen volk en hoorde, dat ik uyt myn schuylplaetse in de gastekamer zoude gaen, dewelke gelijk als de andere kamers door de commissaerheeren zeer zorgvuldig waeren vergezegelt.

Ik hefte dan stillekens de goude leren op en gonk in de kamer alwaer de twee dochtere geslapen en vermoort hadden geweest, en ik zag aldaer hunne kleederen liggen. Ik nam een g’heel kleetsel, stropte mijn tempeliers kleederen uyt en ik verkleede my geheel in de kleeren van een vrouwmensch ende ik bond met een koorde de twee gezeyde geldbeurzen rontom mijne lenden.

Dan nam ik twee slaeplakens, die noch bebloet waren van de twee omhals gebragte dogters, en ik sneed deze met mijn mes in riemen en draeyde deze als een koorde; met deze gink ik in mijn schuylplaetse, dewelke met pannen gedekt was, van dewelke ik zes pannen aftrok en dan, met mijn mesken de latten in stukken gesneden hebbende, maekte ik mijn gezeyde koorde vast aen de ribben van het pannedak, ende gemaekt bebbende het teeken des H. Kruys, zeyde ik: Heere, in uwe handen bevele ik mynen geest, en kroop door het gat ende ik liet my op Godts genade al stillekens afdalen, nu zijnde ontrent den elf uren ‘s nagts. Aldus gelukkiglijk beneden gerocht zijnde, ende niemant my ziende ben ik vol benauwtheyd langs den hof door de haege ongehindert uyt het kloosterlijk begryp outvlugt.

Nu zijnde op ‘s heeren straete ben ik van daer gegaen naer de prochie van Onze Vrouwe ter Brielen, in de voorstad van Yper, alwaer ik een nichte hadde, jonge dochter aldaer woonende met haeren ouden vader. Naer verscheyde mael geklopt te hebben, dede zy ten lesten open, maer zy en kende my niet, om dat ik in de kleedinge van een vrouwmensch was. Naer dat ik mijn avonture aen haer verhaelt hadde, stont zy verbaest my noch in het leven ziende, mits zy gehoort hadde dat alle de Tempeliers door order van zyne heyligheyd Clemens den vyfden paus van Roomen, en Philippus le bel, konink van Vrankryk, doodtgeslagen waren. Ik bleef acht dagen in haer huys verborgen en van daer gink ik naer Brugge woonen, tot dat, ten jaere 1312 op den 3 mey, eene brieve by maniere van eene bulle, van den paus Clemens den vijfden alom verkondigt wiert, dat het order van de Tempeliers t’ eenemael vernietigt ende afgeschaft was.

Dan ben ik wedergekeert naer de stad van Ypre, naer het huys van mijne voornoemde nichte, wiens ouden vader afgestorven was, en ik ben met haer in houwelijke getreden op de prochie van S’-Michiel, in de voorstad van Yper, op den 8 van bloeymaend 1312, naer dat ik vijf jaren en een maend was uyt het klooster der gewezen Tempeliers gevlucht. Ik en mijn huysvrouwe, met name Paulinneken Voorschepen, hebben altyd verzwegen dat ik tempelier hadde geweest uyt vreeze dat er mogelijks iets kwaets daer door aen ons zoude overkomen; maer ik hebbe dit op mijn hantboek geschreven, op dat de nakomelingen zouden konnen weten, hoedanig deze moort ende vernietinge der laetste Tempeliers binnen Yper is geschiet, van welke vernietinge ik ooggetuyge ben geweest, zijnde van hetzelve order, in hetzelve klooster en in een uyterlijke gevaer van mede vermoort te worden.

Hier volgen de namen van de laeste Tempelieren in het klooster van hetzelve orden, woonende in de voorstad binnen Yper: ‘de grootmeester was genaemt Blasius Vandermatte. Michiel Tinket – Lazarus Witmelk – Passchier Rommelaer – Barnabas Van Zanddrijk – Robert Meirelaer – Daniel Mollinck – Lauwen Soetaert – Maerten Vanden Broucke – Denis Korewinde – Valentijn Vallinck – Guido De Blende – Jan Vandersterre – Germanus Zallaen – Steven Van Bavinckhove – Eloy Sevekind – Macharius De Wetten – Adolf Van Neerhove- Pauw De Biebuyck- Petrus Bierebroek – Barnabas Akkerman- Gilles Van Dudzeele – Germaen Vander Tempel – en ik, Lievinus Weemaere, t’ zamen uytbrengende het getal van vier-en-twintig religieuzen Tempeliers.’ Dit verhael, wiens echtheid te betwisten of te bewyzen ik gaerne aen anderen overlaet, bevindt zich in het handschrift : Beschryvinge der doorluchtige stad van Ypre, berustende ter Archieven van die stad. Tael en spelling zyn door den afschryver vernieuwd.

Die afschryver voegt er by: ‘Aldus getrokken uyt de geschreven kronijke van den heer Thomas De Rave, den welken daer by voegt, dat de gezeyde Lieven Weemaere, den welken deze memorie heeft agtergelaten, alhier gestorven is in den ouderdom van 80 jaren, op den 15 van wijnmaend 1345 ende begraven wiert op het kerkhof van St-Michiel, buyten de Meennepoort, agtertatende dry zoonen en een dochter. Requiescat in pace.’

‘Verhael van de vreede moord der Tempeliers door de fransche soldaten.’ Ten jaere 1307 werdt door het fransche gouvernement de uytroeying der Tempeliers gemeenlyk besloten, en om dit vonnis des te gemakkelyker uyt te voeren, werden naer alle plaetsen waer zich dusdanige gezelschappen bevonden, geheyme bevelen tot de autoriteiten gezonden, door welke aan deze uytdrukkelyk bevolen werdt op eenen en den zelven dag deze al, geene uytgezonderd, om te brengen.

Hoor nu hoe dit in de Stad Yper is uytgevoerd geweest. Zeker dag wanneer nu alle de gebroeders zich zonder iets te vermoeden tot de rust begaven, werdt, naer gewoonte, aan een novitie bevolen van wel toe te zien of alle de ingangen van het klooster wel gesloten waren; hetwelk deze volbrengende, eyndelyk zich aen de sprinkel deur, regt op de Tempelpoort gevende bevond. Met bewondering zal hy dezelve opengaen, en eene bende wapenen zwierende soldaeten regelregt het Klooster optrekken al morrende, vloekende en in dreygingen uytberstende.

Deze Novitie verbaesd en met schrik bevangen, ziende dat zy de deur insloegen, ging zich aenstonds verbergen op een verwyderd zolderken nevens eene kamer waer twee buytengewoone kokinnen sliepen, welke dien dag allerhande spyzen, gebak van wafels, taerten en veel andere lekkernyen voor deze kloostergasten zeer konstig en smaekelyk hadden toebereyd, waermede deze hertelyk hun buyskens opgetimmerd hadden, zonder te vermoeden dat het eylaes de laetste mael zou zijn.

De krygslieden nu binnen het klooster gebroken zynde, omzetten het de eene; dewyl de andere aen alle zyden met een schrikkelijk gedruys inbraken, met het zweerd in de handen, en den eenen Tempelier voor den anderen na met eene schrikkelyke vreedheyd om hals bragten: het jammerlyk gekerm dezer ongelukkige slagtoffers was afgryzelyk, en doorscheurde in het diepste het hert van de met doodschik bevangen novitie, welken bedenkende dat het hem om het leven ging, oordeelde dat het voor hem best zou staen zich stil en verdoken te houden, tot dat de slagting aen het eynde zou gaen, of schoon hem den angst en vrees duyzend mael de doodsteek gaf.

Onder het gejammer zyner stervende broeders vermengde zich het barbaersch getier der slagters, welke met een afgryzelyk gevloek de beden en smeekingen hunner ongelukkige slagtoffers verstomen. Het geschok der ellendige welke deze wreedaerds van boven uyt de vensters wierpen en het bittere gejammer dezer ongelukkige welke na armen en beenen gebroken te hebben, van de zich beneden bevindende beulen vermoord wierden, kwam ook het hert van onzen verdokeling doorbooren.

Sommige wilden zich door de vlucht redden, de mueren opklimmende, en zich van dezelve laetende afvallen; maar deze wierden met nog meer wreedheyd van de buytenstaende krygsmannen om hals gebragt en onder de voeten der peerden verplet, het gansche klooster met ruytery omzet zynde. Het gebouw nu verder doorloopende en nog nieuwe slagtoffers aen hunne onverzadelyke woede zoekende, kwamen zy eindelyk in de kamer waer de kokinnen lagen te slaepen. Deze ontdekt hebbende begonnen zy hunne zweerden op haer af te lossen en sloegen de eene dood. De andere grootelyks gewond, was van haer zelven gevallen en voor dood gelaeten.

Daer nu haere krachten weergekregen hebbende, en de pyn niet konnende verdraegen, begon zy jammerlijk te schreyen en te zuchten, op welk gejammer de moordenaers terug gekeerd zynde en het merkende dat het een vrouwspersoon was, haer met nieuwe vreedheyd op het lyf zyn gevallen en na dezelve op de dertelykste wijze mishandeld te hebben, beroofden zy haer van het leven. Nu liepen zy eyndelyk met bloote zweerden alle scuylhoeken en bergplaetsen doorzoeken, de dood voor hun draegende doch vruchteloos, gemerkt er geene slagtoffers aan hunne woede ontsnapt hadden.

Hoe barzelde hun hert toch niet toen zy alle deze ongelukkige zoo deerlyk in hun bloed versmoord zagen liggen! Maer neen! nu gingen zy het eten en drinken te keer, hunnen geest in de dertelheyd en den wyn versmoorende, schreeuwende en tierende dat men het niet gemeen verre hoorde, tot dat zy van den dronkenschap overwonnen zynde eyndelyk den slaep hun overviel. By het aenkomen van den dag wakker geworden, zyn zy ‘s morgens ten vier ueren met het openen der stadspoorten vertrokken, allerhande kosterlykheden van goud en zilverwerk mededraegende.

Zoodra men voorzeyde dat de Tempeliers allegaeder vermoord waeren, kwam er een detachement dit klooster bezetten: by duyzende borgers omringden de wegen omtrent dit Klooster; maer het was hun verboden op zekere distantie te naderen. Des morgens ten tien ueren, wierden al de gedoode Tempeliers weg gehaeld en op het Kerkhof van de Heilige Kruyskerke begraeven. Des namiddags kwamen in het Klooster, eenige Kommissarissen om alles op te schryven aengaende zoo van meubels, zilver-, koper- en tinwerk, lynwaed, zelfs al het gene wat er in het gezeyde klooster te vinden was, om naderhand publiekelyk te verkoopenen.

The online drivers ed is interactive and is prepared shop cialis in the different pills like 25mg, 50mg and 100mg in attractive blister packs. Mast Mood oil can be used even for three times a day and brand cialis for sale that will bring highly satisfactory impacts. The arousal best tadalafil click here for more info of sex begins in the central nervous system. The annual cost of programs varies from $2,000 to about $6,000, determined in part by geographical location and the extent of complementary services (scalp massages, for example). “You have to do laser therapy 100 percent or not at all,” says Ed Gawerecki, general manager and clinic director at Hans Wiemann Hair Replacement in Creve Coeur, Missouri, says they advise some clients to canadian cialis use handheld combs as.

Na goede notitie genomen te hebben zyn de Kommissarissen vertrokken met alle de sleutels der kamers van het gewezen Klooster der Tempeliers. Aldus is de buytengewoone en vreedelyke moord gebeurd: de novitie der Tempeliers die alleen by geluk overgebleven was, heeft alles gehoord en gezien, door hem, gelyk gezegd is, op een zolderken te verbergen.

Dan is de Novitie gevlucht in den donkeren avond, (hem verkleedende in de kleedsels van eene der vermoorde kokinnen) naer de voorstede van O.L.V. ten Brielen, alwaer hy eene nicht hadde die daer woonde met haeren ouden vader. Aldaer gekomen zynde, klopte hy op de deur: De nichte opgestaen zynde, en twyfelend oft het iemand haerer vrienden of goeden kennissen mogt zyn, wilde de deur niet openen, maer den vlugteling smeekte haer met de dringenste woorden, verzekerende dat hy haeren geliefden kozyn was, en van wie zy niets moest vreezen: vervolgens gewaegde zy het de deur te openen.

Het is ligt te begrypen hoe groot haere verbaestheyd was, toen zy voor haren kozyn, een vrouwspersoon zag staen. Goede God, riep zy, wie mogt dat zyn en wat komt gy hier doen! Ah lieve nichte, laet my toch binnen, ik ben uwen kozyn. Zy verwonderd zynde dat hy nog leefde, om reden dat de franschen alle de Tempeliers vermoord hadden wist niet wat denken van hem in een vrouwe gekleed te zien. Hy vertelde haer al wat hy onderstaen hadde, hoe hy gevlucht en tot zyn geluk verbergd was geweest, dat de moordenaars hem niet hadden konnen vinden.

Hy bleef eenige dagen by zyne nichte woonen in vrouwe kleedsels, en begaf zig dan naer Brugge alwaer hy eenige jaeren gewoond hebbende, naer Yper wederom gekeerd is by zyn nichte, wiens vader reeds overleden was. Zy hebben verzwegen dat zy vrienden waeren, en zy zyn te saemen getrouwd, zy leefden zeer deugdelyk en minzaem te gaer, maer noyt hebben zy iemand kenbaar gemaekt dat hy broeder Tempelier hadde gewenst, uyt vreeze dat er daer door eenig kwaed voortgekomen hadde. Het verhael der geschiedenisse van de moord der Tempeliers is gevonden geweest langen tyd na de dood der voorgehoudene novitie.

Den Heer Thomas de Raeve, welken de Kronyke van Yper beschreven heeft, zegt dat den laetsten novitius getrouwd is geweest met zyne nichte, omtrent 25 jaeren, en dat hy begraeven is geweest in den ouderdom van 80 jaeren, op St.-Michiels Kerkhof, buyten de Meessenpoort, den 15den Wynmaend, 1345, en dat hy dry zoonen en twee dochters heeft achtergelaeten.’

Het verhaal over de moord op de Ieperse tempeliers prikkelt mijn verbeelding. Vooral omdat we nu beschikken over een aanknopingspunt! Thomas de Raeve. Maar wie is die Thomas De Raeve? Hij blijkt een Iepers chirurg te zijn die leeft in de 17de eeuw. Hij kan in 1678 een 15de eeuws manuscript van de ‘Graeuwe Broeders’, de Minderbroeders, op de kop tikken nadat het eerder tijdens de Beeldenstorm van 1566 samen met de inboedel van het klooster werd verpatst. Thomas de Raeve herwerkt en redigeert het origineel manuscript tot de ‘Chronike van de stadt van Ypere’.

Precies hetzelfde wat ik nu aan het doen ben in 2014. Later zal Thomas de Raeve deze kronieken doorgeven aan de Ieperse onderwijzer Ramant die het document indeelt in 8 hoofdstukken en er aanvullende geschiedenisgegevens van de stad Ieper zal aan toevoegen. Ramant sterft in 1781. Uiteindelijk komen de kronieken terecht bij het stadsarchief van stadsarchivaris Lambin. Het valt aan te nemen dat de getuigenis van Lieven Wemaere dus vanuit de richting van de Ieperse Franciscanen afkomstig is. Die orde werd in 1225 gesticht in Ieper. De ‘Grauwe Broeders’ zijn dus fysiek aanwezig in het stadsbeeld van Ieper in 1307 wanneer de vierentwintig tempelridders brutaal worden vermoord.

Het lijkt er toch sterk op dat het gedetailleerde verhaal van de moord vrij kort na de moorden geschreven wordt en doorgegeven aan de Ieperse Minderbroeders en dus hoegenaamd niet voortspruit uit de pen van een pseudo historicus eeuwen later in de tijd. Eén maand na de, al dan niet gepleegde moord op de Ieperse tempeliers, keren we terug naar het hoogste niveau. De tempeliers willen antwoorden op de beschuldigingen en Jacques de Molay roept in juni 1307 een vergadering samen te Parijs. De vergadering verzoekt paus Clemens om de tempelorde van alle smet te zuiveren.

Op 24 augustus stuurt de paus een schrijven aan de Franse koning waarin hij de tempelorde vrijpleit van alle beschuldigingen. Drie weken later. 14 september 1307. Filips de Schone plaatst een zieke paus voor een voldongen feit. Hij geeft het geheime bevel om alle tempeliers die zich Franse bodem bevinden te laten aanhouden en vraagt aan alle Europese leiders om zijn voorbeeld te volgen. Op vrijdag 13 oktober 1307, sindsdien spreken we van ‘vrijdag de dertiende’, worden de Franse tempeliers op beschuldiging van de grofste godslasteringen gevangen genomen. Ook grootmeester Jacques de Molay vliegt achter de tralies.

Wanneer op 13 oktober de Franse koning alle tempeliers in zijn rijk laat opsluiten, wordt aan Vlaanderen gevraagd om dit eveneens te doen. Er wordt niemand gearresteerd, behalve de grootmeester van Vlaanderen, Goswin van Brugge, die tijdens een rondreis met enkele broeders per ongeluk door handlangers van de koning verrast wordt. Na twee jaar gevangenschap te Doornik en nadien waarschijnlijk te Arras, worden deze tempeliers in 1309 overgebracht naar Parijs, waar ze tevergeefs pogingen ondernemen om de orde te verdedigen.

Nadien heeft niemand nog iets van hen gehoord. De paus voelt zich beledigd door de brutale en eenzijdige actie van de Fransen. En ook de andere Europese vorsten volgen de pauselijke lijn. Maar nog voor het einde van datzelfde 1307 leggen enkele tempeliers bekentenissen af. In een pauselijke bul van 22 november beveelt de kerkleider finaal dan toch de aanhouding van de tempeliers en plaatst hij de eigendommen van de orde onder de bevoegdheid van de kerk.

Filips de Schone reageert niet erg geamuseerd op de pauselijke confiscatie van de tempelierseigendommen. Overal doorheen Europa worden de tempeliers nu aangehouden. De bekentenissen van allerhande uitspattingen en ketterij onder andere door de grootmeester zelf, zijn er echter gekomen onder druk van zware folterpraktijken. In december 1307 herroept Jacques de Molay zijn bekentenissen tegenover twee kardinalen. Er volgt een periode van twijfel en getouwtrek tussen paus Clemens en Filips de Schone: zijn de tempeliers nu schuldig? Of zijn ze onschuldig?

In mei 1308 roept Filips de Schone zijn leenmannen samen. Rijsel, Terwanen, Douai en Béthune zijn vertegenwoordigd maar er daagt niemand op van de steden Ieper, Brugge en Gent. De Vlamingen voelen zich niet erg geneigd om samen te werken met de Franse koning. Bij een nieuwe ondervraging, deze keer onder toezicht van de paus, valt de Molay opnieuw door de mand. Hij bekent opnieuw schuld. De paus is maar wat blij dat hij zonder gezichtsverlies verder kan gaan met de uitvoering van zijn bul. Op 12 maart 1312 volgt de genadeslag.

De paus kan niet langer weerstaan aan de immense druk van Filips de Schone en schaft de orde van de tempeliers af. Dat betekent nu ook definitief ‘game over’ voor de Vlaamse tempeliers. De paus beveelt op 16 mei 1312 aan de graaf van Vlaanderen om de goederen van de tempeliers over te dragen aan de hospitaalridders. De meeste Vlaamse tempeliers gaan vanaf dit moment verder als hospitaalridders. Grootmeester Jacques de Molay eindigt zijn leven op 18 maart 1314 op de brandstapel.

Terwijl de vlammen het lichaam van Jacques de Molay omhullen, draait hij het hoofd nog één keer naar de koninklijke afvaardiging en roept hij: ‘paus Clemens, ridder Guillaume de Nogaret, koning Filips, ik daag u voor het hemels tribunaal voordat het jaar voorbij is, om uw straf in ontvangst te nemen. Vervloekt! Vervloekt! U zult vervloekt zijn tot in de dertiende generatie van uw afstamming.’ Ongeveer één maand later sterft paus Clemens. Filips de Schone volgt hem in de dood in november van hetzelfde jaar. Na een valpartij tijdens de jacht.

Zijn minister, Nogaret, die een leidende rol gespeeld heeft bij de vernietiging van de tempeliers, sterft enkele weken later onder mysterieuze omstandigheden. Vanaf nu gaat de ridderorde een haast mythische rol spelen in de geschiedenisboeken. Sinds het ontstaan van het internet bulkt het er van de informatie en van de verhalen. Het ene verhaal al wilder dan het andere. Mystiek, waarheid, legende. Precies het genre geschiedenis dat past in deze kronieken van de Westhoek. Mijn geschiedenis van de tempeliers is het resultaat van al deze verhalen. Ik hecht voor mezelf het meest waarde aan het werk van Michel Nuytten, Jan Hosten en Lieven Cumps.

De tempeliers hebben in hun bestaan tussen 1128 en 1314 ontelbare sporen nagelaten. Over heel Europa, België blijven op vandaag fysieke en tastbare bewijzen van hun bestaan overeind. De meeste tempeliers zonderden zich af in afgelegen hoeves die door de eeuwen heen de verbeelding van de mensen hebben geprikkeld. Het lijdt geen twijfel dat een aantal afgelegen boerderijen door het geroddel van de mensen onterecht aan de tempeliers werd toegedicht.

De goed afgeschermde bewoning van de tempeliers en ook hun geïsoleerde levenswijze is mede oorzaak geweest van deze intense mythevorming. Verhalen over onderaardse gangen, over schatten, over onderaardse verblijven zijn legio. Ook in onze Westhoek blijven de tempelierssagen zevenhonderd jaar na datum springlevend. Het spreekwoord ‘drinken als een tempelier’ is een echte klassieker die diep doorgedrongen is in de volksmond. De zoektocht naar sporen van de tempeliersorde in de Westhoek is dan ook een heen-en-weer expeditie tussen waarheid en fictie. Maar precies dat mystieke verleden maakt deze zoektocht zo boeiend.

Beveren (Roesbrugge): ‘den Tempel’; een stuk land te Beveren-bij-Rousbrugge. 1768: ‘Syne drije houckte partije behuijsde erfve genaemt den tempel’.

Boezinge: ‘Tempelhofstede’; 1392:’Eene hofstede te Boesinghe – In Boesinghe, land…dat men heet timpels hofsteide’.

Brielen: tussen Ieper en Boezinge, voorbij de buitenkern van het middeleeuwse haventje Brielen, is er al vroeg sprake van de heerlijkheid ‘Vierlinckhove’. Deze (ooit) met wallen omringde vesting ligt anno 2009 op enkele honderden meter van de Diksmuidseweg ter hoogte van het bedrijf Lakebos. Vierlinckhove is onderdeel van Noord-Tempelland waar verderop en veel later in de geschiedenis het nieuwe Brielen zal ontstaan.

Dranouter: ‘Templiers’; 1715: ‘Een leengoed te Dranoutere – Van synen hove ende heerlichede van peereboome gheseyt templiers’.

Eecke: ‘de Commanderie-Capelle’: 1650: ‘Eene kapel ten noorden van Caestre’.

Elverdinge: Op een oude oorkonde die toebehoort aan de kerk van Elverdinge staat te lezen: ‘Op de parochie Elverdinghe staat er een kapel der ridders van Malta …’. In november 1239 schenken Olivier van Handzame en zijn vrouw Aelidis hun leengoederen gelegen in West-Vleteren en Elverdinge aan de tempeliers. En dan is er nog de door de tempeliers gestichte ‘hospitaalhoeve’ tussen Vlamertinge en Elverdinge waar de ridders van de orde van Sint-Jan (later Malta) die het hospitaal bestuurden hun optrek hadden.

Ieper: ‘Tussen de Rijsel poort en de Tempel poort had men den hof van ‘t Zaalhof en den Arsenaalhof; erover tot aan het station lag de Tempelhof, gevolgd door den Statiehof, die zich tot de Elverdingestraat uitstrekte’.

De Timpelpoorte in 1225: ‘Ad portam, que vocatur Buterporte ed ad portam, que dicitur porta Templi’. 1325: ‘ Van der watermolne ter Timpelporte’.

De Tempelgracht: een waterloop te Ieperen: 1312: ‘Pour le peskerie de le Tempelgracht, del Goesdam et dou Leempit’.

De Tempelstraat: 1269: ‘Tymplestrate’

Izenberge: den Tempel wal; ‘Een wal te Isenberghe’ 1576: ‘metten zuythende up eenen woesten wal ghenaempt den tempel wal’.

Langemark: Het Tempellant: ‘Eene heerlijkheid te Ieperen en in de omliggende gemeenten zoals Langemarck’. ‘De commanderij van Caestre bezat in Vlaanderen een deel der tienden te Langemarck’.

Leisele: Templiers wal: ‘Een wal te Leysele: 1670 Een stick met een wal in den suijtwesthouc ghenaemt templiers wal’.

Lo: 1884: ‘De Tempeliers, dat was ten tijde van de paters. Dat was een gang van in de kerk naar de hofstede de Koudeschuur al deze kant van de Hazewind. De paters gingen al daar door tot aan Lissewege Ter Doest. Er is ook een onderaardse gang van de kerk naar het klooster. In de Koudeschuur durven ze ook niet in de kelder gaan’. 1885: ‘Overtijd hier in Lo het Duivenkot, die hofstede, dat was een patershofstede. Maar dan is dan verkocht geweest. En de paters hadden hun gang om naar de kerk te komen. Er is nog in Lo een grote kerk geweest en het vorenste deel was de paterskerk en het middenkoor was voor de geestelijken van de parochie.’

1886: ‘Bij ‘t Stadhuis van Lo is er een herberg en er zou daar een onderaardse gang zijn naar het klooster en vandaar naar ‘t duivenkot, de duiventoren, die op een hofstede staat. Die paters hadden daar een huis bij ‘t klooster met trappen op. 1882: ‘Ze zeggen dat er een onderaardse gang loopt van het Duivenkot (Lo) naar Lampernisse. Dat was van de paters en dat was om zich te verduiken’.

Loker: 1885: ‘Hier achter de kerk van Loker is er nog een mote geweest van de tempeliers en als je van Loker de route naar de Helle (Belle) neemt, als je daar beneden zijt in de laagte, in de meersen, dan is er nog een mote van de tempeliers. En die tempeliers, zegden ze, moesten – ze waren hier lijk een brokke meester – altijd dat wijf van diegenen die getrouwd waren de eerste nacht bij zich hebben. Dat waren de tempeliers en ze zijn lijk allemaal op één nacht doodgeschoten geweest en het was gedaan met de tempeliers. Ja, dat was maar een slecht volk’.

Moorslede: Het Templevelt ‘Bosch te Moorslede en Passchendale’ . 1614: ‘In Moorslede ende Passchendaele,.. een partie Busch ghenaemt Templevelt’.

Neerwaasten: Een stuk land: ‘In januari 1239 keurden Boudewijn V, Heer van Komen (1218-1258) en zijn vrouw Gertrudis, de schenking goed, die door hun leenman Johannes van de Leie en zijn vrouw Gertrudis werd gedaan aan de tempeliers. Deze schenking bestond uit vijf bunder land, gelegen te Nederwaasten en bevatte ook de hoge rechtspraak op dat gebied’.

Nieuwpoort: de tempelorde van Slijpe bezaten in hun glorietijden te Nieuwpoort acht huizen en een stuk land in de stad, bovendien was Nieuwpoort hun ook een rente betalen. De toren van de voormalige Sint-Laurenskerk, wordt tot op vandaag de duivelstoren of tempelierstoren wordt genoemd. Ten onrechte want de Sint-Laurenskerk werd gebouwd in 1281. In de Nieuwpoortse stadsgeschriften is er pas in 1818 een eerste keer een verwijzing naar de tempelstoren.

En toch blijft de mythe dat de Nieuwpoortse duivelstoren via een onderaardse gang verbonden is met Slijpe levendig in de volksmond. Tijdens de eerste wereldoorlog zijn zowel de Duitsers als de Franse soldaten tevergeefs op zoek gegaan naar een onderaardse gang tussen de hoeve tempelhof te Slijpe en de tempelierstoren te Nieuwpoort, de toren die overbleef na de vernieling van de Sint-Laurenskerk in 1383.

Oostduinkerke: ‘de commanderij van Slijpe bezat in de kasselrij van Veurne eene hofstede en eenige landen gelegen te Oostduinkerke en Wulpen’.

Oost-Vleteren: De kapelaan van het Ieperse tempelhuis te Ieper (Lambert) kocht op 15 maart 1250 zeven gemet grond te Oost-Vleteren. Tot op vandaag is die aankoop hier zichtbaar:

– De Templiers: Eene heerlijkheid ‘1567 in oostvleteren…de hofstede …. Die ligghet onder templiers westhende op de poperyncvaert (terr. Eversam).

– Tempelare: een stuk land: ‘1392: In oost vleiterne,…. land dat men heet timpelare’.

– De Tempelaerestraat.

– Tempelare molen: ‘een molen tusschen Oostvleteren en Reninghe’.

– Tempelelst: ‘1400: Een tailliebosch te Oostvleteren benorden ant tempel elst (Rolle Eversham)’.

Passendale:

– Tempelvelt: ‘Een bosch te Moorslede en Passchendale’.

– Een kasteel aan de Teerlingen: ‘er stond hier een kasteel aan de Teerlingen, westwaarts aan de kerk op de wijk ‘s Graventafel. Dit kasteel was volgens de overlevering verzonken. Niemand zou zich wagen in de duisternis daar naar toe te gaan, daar waar het spookte’.

-Kasteel ‘s Graventafel: ‘Hier op ‘s Graventafel was er een ronde oever met een wal rond, en daarin een gezzinge die een beetje hoger lag, en daar had een Tempelierskasteel gestaan, grasveld dat verzonken was’.

Pollinkhove: hofstede ‘Tempeliershof’.

Poperinge: ‘Coppenolle – eene heerlijkheid en eene herberg te Poperinghe – 1345: .. la cour de Couppenolles en Flandre, appartenant aux Templiers’.

Proven: hier is er sprake van ‘Dolf Simpels weide; te Simpels hadden er vroeger paters gewoond in een convent en ze zegden dat er daar vroeger twaalf gouden apostels gedolven geweest hebben. En ze hebben een keer beginnen delven en al de beesten kwamen op ramp en ze hebben moeten ophouden van de eigenaar.’.

‘In Dolf Simpels weide, er waren daar twaalf gouden apostels gedolven en je kan zien dat er daar nog een klooster geweest is overtijd. De poorte, het is als van een tempel en ‘s nachts reed daar altijd een voiture met twee of vier paarden en vier lichten en ze reden ronduit de weide en dat waren de twaalf apostels en ‘s nuchtens het was allemaal weg’.

Reninge:

– den Tempelaar ‘Eene wijk van Reninghe’.

– Tempelhoeven: ‘men kent nog Tempelhoeven te Reninge’, onder andere tussen Oost-Vleteren en Elzandamme: ‘..een groot hof dat aan de tempeliers was en als de mensen dat hof huurden, dan was daar altijd gerucht benachte, de deuren sloegen toe en er verschenen gedaanten op de muren. Er was gerucht achter de muren en ze braken ze open om te zien wat er achter was en van benauwdheid de mensen sliepen allen samen op de voute en er brandde daar een kaars op de zolder. Het was een hels gerucht alsof ze met tonnen smeten in de kelder. Ja, men zegde, die tempeliers, overdag ze leefden gelijk heiligen en ‘s nachts gelijk de beesten’.

– de Tempelare molen: ‘een molen tusschen Oostvleteren en Reninghe’. Lokaal spreken de ze over de Tempelaeremeulen.

De tempeliers in Roesbrugge-Haringe. Al van bij de beginperiode van de tempeliers zijn ze eigenaar geworden van grond in Roesbrugge. De tempeliersgronden bevinden zich aan de rechteroever van de Ijzer (Kapellebroek, Moteweide, de Mote, Moenaerde enz). Pas laat, in 1280 laat grootmeester Guillaume de Beaujeu er een kasteel op bouwen. De zogezegde ‘wal van de tempeliers’ in de volksmond ‘Molenwal’ genoemd. De tempeliers leiden er binnen de muren van hun kasteel, een leven dat het midden houdt tussen dat van ridder en kloosterling.

Aan dat kasteelleven komt stilaan een einde als hun orde in opspraak komt en die illegaal wordt verklaard door de Franse koning. De Franse koning laat een aantal tempeliers terechtstellen die tegen deze situatie protesteren. Ook de tempeliers van Roesbrugge zijn ongelukkig met de Franse liquidatie van hun orde en de verbeurdverklaring van hun bezittingen. Ze behoren echter tot het graafschap Vlaanderen en weigeren het gezag van de Franse koning te erkennen. Ze blijven waar ze zijn in hun burcht te Roesbrugge hier aan de grens met Frankrijk.

Om de haverklap breken er strubbelingen en oorlogen uit tussen Vlaanderen en Frankrijk. In 1320 is het weer prijs. De Fransen dringen Vlaanderen binnen. Ook Roesbrugge wordt ingenomen. Het kasteel van de tempeliers is al geruime tijd een doorn in het oog van de Fransen en zij gaan onmiddellijk over tot een aanval op deze vestiging. De tempeliers die weten wat hen te doen staat zijn echter niet bereid zich over te geven. Op 19 juli 1320 leveren ze slag aan de wal van hun kasteel. De Franse overmacht is echter veel te groot en de tempeliers worden tot de laatste man afgeslacht. Het kasteel wordt met de grond gelijk gemaakt.

De gesneuvelde tempeliers worden in Roesbrugge-Haringe geëerd. Zeker tot in 1688 wordt er elke maandag een mis gelezen ter intentie van de tempeliers, een mis die betaald wordt door het ocmw van die dagen, het ‘bureel voor weldaed’. Op vandaag bestaat er nog steeds een Tempeliersstraat in Roesbrugge-Haringe.

Stavele: hier is er in 1890 nog sprake van een hofstede die Tempelhof wordt genoemd.

Veurne:

– De Tempelhofstede; ‘ eene hofstede, later land, te Veurne-Buiten’ – 1739: ‘twelcke genaemt is de tempel hofstede daer wijlent een huijseken op gestaen heeft, ende alsnu geheel effen lant’.

– De Templiers: ‘eene heerlijkheid te Veurne-Buiten en Wulpen’ – 1687: ‘La seigneurie de Templiers, appartenant aux chevaliers de Malthe’.

-Het Tempelhof: 1457: ‘inde name vanden templiers…up huerl(ieder) huus in tempelhof. Later zal de plaats van dit tempelhof omgedoopt worden tot de Smidsestraat.

-Het Tempelstraatje: 1455 ‘ande noordzyde vanden tempelstraetkine benoorden anr tempelierstraetkin…..woonhuis.. ande noortzyde vanden tempelstraetkin….bewesten an tempelhof’.

Vladslo: De schrijver van het boek ‘De Tempeliers in Vlaanderen’, Lieven Cumps, is afkomstig van Vladslo. Hij vertelt over een verdwenen boerderij links van de baan tussen Vladslo en Esen. Een hoeve die in de volksmond aan de tempeliers toegedicht werd. Daar heeft zijn eigenaardige bouwstijl blijkbaar alles mee te maken. In zijn boek staat het getuigenis van landbouwer Leon Depuydt, geboren te Vladslo in 1885. Wat Leon Depuydt vertelt gaat naar de kern van de zaak. Een grote meerderheid van de grote boerhoven die we op vandaag nog aantreffen verspreid over de hele Westhoek zijn van origine kerkelijk goed dat ooit eigendom was van de tempeliers.

We citeren Leon: ‘Tempeliers dat waren paters-witheren en hun residentie was in Parijs. De prior woonde daar en hij gaf de orders aan heel België, Holland en Frankrijk. Er bestond daar vroeger in Parijs – en nu misschien nog – een Place du Temple. En de koning, Filips de Schone, moest onderdoen voor de macht van de geestelijken. Al de hofsteden hier in Veurne-Ambacht waren aan de tempeliers. Je had de Grote Remme (Ramskapelle), de Kleine Remme (Ramskapelle), het Oosthof, Le Bien Acqui (Het Verworven Goed), het Kameroen (Oostkerke), het Groot ter Doest (Lapscheure). Al de grootste hofsteden waren tempelgoed.

En dat was goed dat in de dode hand was, dat mocht nooit meer verkocht worden want dat behoorde aan de kerk voor eeuwig. En dat werd al verpacht aan de boeren. En Filips de Schone, die koning van Frankrijk was, was daar nondedjuu jaloers van omdat zij zo machtig waren in fortuin en staatszaken. Hij maakte een complot met zijn ministers en zijn generaals in het geheim en hij deed al de paters-witheren, de witheren en de prior vermoorden in één nacht. Al hun goed werd aangeslagen door de staat en openbaar verkocht. De sekte van de Jezuïeten is daarvan een overblijfsel. Die hebben ook zoveel macht.’

Vlamertinge:

– het Tempeliershof: eene hofstede te Vlamertinghe (1906).

– de commanderij van Caestre (Frankrijk) bezat de tienden van Vlamertinge.

– de hoeve hospitaal tussen Elverdinge en Vlamertinge

Het Tempelhof tussen Poperinge en Westvleteren

Westvleteren:

– den Tempelaere: een taille-bosch te Westvleteren – 1715: ‘In westvleter, van westen tbosch ghenaemt den Tempelaere’.

– het Tempeldreefelst: 1912: ‘de bosschen te Westvleteren, genaamd de Kiekenvloge en het Tempeldreefelst.

-de heerlijkheid ‘Het Tempelhof’. 1400: ‘ ligghende besuden tempel hove dar dyper wech dore gaet’. Dat tempelhof wordt lokaal nog genoemd als het kasteel van Zuid-Pene en ligt langs de weg Poperinge-West-Vleteren.

-de Tempelstraete: 1515 ‘Metten westhende ande Tempelstrate’.

-de Tempeldreef: ‘Een weg te Westvleteren – 1608 ‘benoorden ande Tempeldreve’.

-de Tempelbeek: 1880 ‘een waterloop te Westvleteren’.

Winnezele: Den Tempel: 1614: ‘de straete die loopt vanden Tempel naer winnezeel. – Op die plaats zou de vroegere boerderij van de kommanderie van Caestre hebben gelegen die onder andere de tienden van Vlamertinge in haar bezit had.

– Tempelbosch, een bosch, groot 67 gemeten, te Winnezele. 1789: ‘Le Bois du Temple, situé dans le Westhouck, propriété des Chevaliers de Malte’.

– Tempelstraetken: 1614: ‘In Winnezele, van zuuden tempelstraetken’.

Woesten:

– Tempelaere: een wijk van Woesten

– Een Tempelaerestraat en vroeger ook nog een Tempelstraat.

– Den Cleenen Tempelaere, een taillebosch te Woesten. 1636: ‘Woesten. Den commandeur van de tempeliers van Caestre benoorden daeran een ghemet elst ghenaemt den cleenen tempelaere’.

Zillebeke:

-het gerucht gaat dat de Bellewaerdehoeve in vroegere tijden toebehoord zou hebben aan de tempelorde.

Bourgogne in de bossen van Zonnebeke

Zonnebeke: het Hanebos ligt op een kilometer van de kerk langs de weg naar Ieper, op de plaats waar vroeger het kasteel van de heerlijkheid van Bourgogne gelegen was. ‘In Zonnebeke was er een kasteel in het bos, maar dat kasteel was verzonken. Het had er gestaan in de middeleeuwen vertellen de mensen. Ge hoorde daar de klokken luiden. Er hadden daar tempeliers gewoond. Ze hadden ze allemaal op een zekeren nacht vermoord. Een voorbijganger door het bos zag op een keer al met een keer ze zelven omringd door geestelijken met brandende toorts in de hand. Dat was in ‘t Hanebos waar vroeger het kasteel van de heerlijkheid van Bourgondië geweest was’.