Geen looverke wind

Posted by  info@dekroniekenvandewesthoek.be   in       5 years ago     1643 Views     Leave your thoughts  

De mulderstiel

De eigenlijke mulder is in de stiel geboren; het vak wordt overgeërfd van vader tot zoon.

Van zohaast hij lopen kan, klautert hij de molentrap op; zelf wordt hij aleens nog heel klein zijnde bij vader in de molen gebracht als moeder aan de was of wat weet ik bezig hem liever kwijt is.

Bij het openleggen van de maalstenen voor het scherpen is hij behulpzaam van zohaast hij kracht genoeg heeft om den steenreep over d’ asse te trekken.

Voor en na de schooluren komt hij van pas om de zakken welke de ketser bijgebracht heeft, aan te stroppen en lange voor zijn plechtige, in de tijd was ‘t zijn eerste communie, kon hij reeds oppunten en t’halven korten of uitzeilen.

Scherpen leert hij van zohaast hij de hamer hanteren kan, eerst rond het kropgat, dan verder de steen in totdat hij het aandurft in de buitenrand, alleen en ongezien met een versgeslepen hamer een paar gave kerven te zetten: ze gelijken aan de anderen, maar toch zijn ze ver van volmaakt, en hij durft niet voortdoen; als vader de trap opkomt, hoort hij de jongen duchtig met een blanke hamer in het herte van de steen op de bleinen kloppen.

Al zijn vrije tijd slijt de jonge mulder in de molen, en moet hij naar college of middelbare school, op wandel, op trein of tram, ‘t is altijd de molen, zijn molen, de bake die hem aantrekt.

In ‘t behandelen van zakken meel of graan is hij volgens ouderdom iedereen de baas, en dikwijls buiten vaders oog is hij bezig zijn kracht en handigheid te beproeven in ‘t verpurmen van de bakten.

Telkens het zijn werk op de hofplaats toelaat, gewoonlijk gaat landbedrijf met de molen gepaard, is hij in de molen; daar heeft hij volarms werk: zakken spijzen, boventrekken, bijzetten, opgieten, aftrekken, wegen en reën gereedleggen voor de ketser; binst ontbijt of noenmaal, in effen wind, blijft hij al eens alleen om het werk te beredderen, terwijl vader aan tafel zit: zo stilaan maar zeker wordt de jongen vakman.

Ik weet nog geheel wel van toen ik de eerste keer mijn eigen meester was. Vader moest die achternoen naar de plaats; ‘t was midzomer en er woei een effen windeke uit het noorden; vooraleer vader vertrok, gaf hij mij eerst nog een t’hoeveel raadgevingen: indien dat gebeurt, alzo; indien dat dàt gebeurt, alzo of alzo, en vader ging.

Hoe dikwijls hij ommekeek al gaande de berg boven en weet ik niet, maar ‘k zie hem nog blijven staan halfwege de ‘Quenoy’ en kijken of het nog altijd regelmatig ging bij mij en hoe ik hem met de ogen volgde en zag verdwijnen bachten d’hage aan ‘t kapelleke van ‘De vlucht naar Egypten’.

De wind hief maar lijze zonder stuiken en ik liet de molen haar gang gaan; ik zorgde om intijds zakken boven en bij, en intussen hield ik de molens voor mij in d’ooge: Klerkske te Deerlijk liep effen ronduit gesloten, de stenen molen t’Yveghem schermde en Tack vlak voor mij trok op punten.

Ik voelde dat de molen iets zweepte, en ik wist dat om wel, en wél te zijn te zeer liep; reek aan goot ik op en trok het droog stuivende roggemeel in volle zakken. Het ging te rap, ik moest korten, d’achtermolen insteken en tarwe malen! Vader had het nog niet verboden, dus… stille leggen, d’achtermeulen in en de voormeulen uit, dat was met een wenk gedaan.

De stenen scherp op droge tarwe liep de molen nu matige draai en het docht mij dat Tack daar voor mij op zijn t’halven en punten toch kleinzielig was van te willen korten.

– Jongen, draait ze niet te zeere ? Zoudt gij niet beter korten? ‘t Was moeder die den trap opgekomen en binnen de molen was, terwijl ik boven aan ‘t opgieten haar niet gespeurd had.

– Loopt ze te zeere ?
– Dat vader hier ware, neenz’. ‘k Zal wat blijven.

En toen, met moeder bij mij, moeder die zo dikwijls bij vader stond om zakken af of aan te hangen, te wegen, open te doen om boven te trekken, aleens een scheur in een verongelukte zak toe te trekken, toen voelde ik mij sterk, en korten ? … ! …

Nijdig sneden de moleneinden als scheerzen door de felle wind en regelmatig gaf ik de stenen werk.

Vader kwam t’huis, keek rond naar het afgedane werk, bezag mij eens, en:
– Ze snijdt er nogal deure !
– Alzoo.

Seffens stond hij aan de lichte en ik zorgde voor het verhandelen van de vrachten.

Intussen hield het waaien aan, hefte zelfs nog en wij liepen er ronduit door totdat tegen avond de wind viel.

Alzo wordt men mulder.

Maar leren moet kosten en ‘t verloop der dingen is niet altijd zo effen.

Vader reed naar Moen en zou omtrent de noen te huis komen. ‘t Was in de bamisdricht en met het opkomen van de zon begon het uit het zuidwesten te waaien.

Ik zeilde de molen, gaf vet en liet ze draaien.

De wind hief, blies geweldiger en geweldiger, ging tegen de zon op tot de vlakke zuiden, en van punten moest ik op t’halven, op vier t’halven en nog altijd riep ze te rap en ik zou een roe bloot trekken. Stille zetten, beneen lopen was een ogenblik werk, maar daar ging ze voor mijn neus weg door te vangen.

In zulk ogenblik kan men zweten zonder het te warm te hebben. Ik stak ze schuins uit de wind totdat ik ze kon vangen en trok bloot. Ik heb die voormiddag als mulder wel iets bijgeleerd.

De voorjaarse maartse buien hebben menige mulder lelijke perten gespeeld, en als oude mulders er een hand aan toesteken, kan het de beginneling lastig worden.

Vlak voor onze neus stond de molen te Waarmaarde, en op zekere dag dat wij met zware wind uit het noorden te doen hadden, maakte vader mij opmerkzaam dat de mulder van Waarmaarde ons afkeek en nadeed.

– En ge moogt dat nooit doen, jongen, ge zoudt er kunnen kwalijk van t’huiskomen.

Wij liepen viere t’halven diep ingetrokken tussen de vlagen, en in d’opsteeksels trokken wij een roe bloot; dat werd ons regelmatig nagedaan.

Het noorden stak op van west tot oost en voorspelde een felle windbui.

– Ik zal u eens tonen hoe ge wel zoudt kunnen varen, met op iemand el te korten en te zeilen … Giet een van die zakken rogge op van voren, ik zal stille leggen, en smijt er de voormeulen bij.

Ik was boven, goot op, en vooraleer de molen stille lag, was de noot al in de kerf en wij zaten met twee koppels stenen in en kalm droei de molen voort als ware er niets gebeurd.

Daar was de wind: wij zagen hem komen afgehold alover het roggeveld; met gesmolten sneeuw en lange geselende regenstriemen zweepte de eersten stek op de molen aan. Vol bij met de twee koppels en voor de stek lag er de vang op. Ze zette toe, maar niet geweldig, ze dreumde op haren steert, vader liet ze lopen en hield zijn twee koppels gespannen, vol pas en vol bij, zoals de mulders in de oude tijd zegden, en een minuut later ging de molen gestadig haren gang, de bijze was hier uitgewoed.

De mulder te Waarmaarde had het opsteeksel ook gezien, en toen ik de voormeulen bijstak, had hij ook gevangen. en terwege stille gezet; maar gezien wij met kortten, voortdraaiden en de stek zo kalm afliepen, docht het hem met nodig zeil af te trekken.

Wij stonden de uitslag van ons doen af te kijken en met ons gedachten volgden wij de wind die over velden en hoornen op de molen ginder aanreekte.

Nu zie!
Ja’t, t’was toen: de loop van de molen verdapperde, rapper en nog meer, te rap! We zagen dat de mulder er met al zijn macht op zat, ze smukte op de vange, maar op de tijd van twee, drie keren uw kruis maken, ging ze daar al en miek rode band. Ze draaide gelijk een papieren meuleke.

Vooraleer ze schuins uit de wind gesteken was, was de wind reeds gestild.

Vader heeft mij die keer leren op mijn voorzien zijn en op mijn eigen rekenen; ‘t was een schone les voor die beginneling.

En koud dat het kan zijn in die berdelen koten.

Als den ijzige oosterwind over de bevrozen of met sneeuw overdekte grond komt aanvliegen en dat gij amper een of twee zakken in het uur te verpurmen hebt, dat ge daar niets anders kunt aanvangen om u te verwarmen, dan, dan is het stieltje zeker niet te benijden; daarin hadden de oliestampers het beter bij hun stove om hun lijnzaadmeel te warmen. Bij dage kunt ge nog wel eens bij moeder de vrouw uw handen bij het vuur ontdooien, maar in de winternachten, als het sterrenbeeld de ‘Reus’, of als gij wilt de drie koningen, daar in het zuiden, naar het westen nijgt dat het middernacht en erover is, dan wordt het tijd om af en naar uw bed te trekken.

En als het begint te ijzelen, of vervrozen regen te vallen: trek bloot, seffens, zoniet uw zeilen worden aan planken gelijk, en indien de wind heft, krijgt gij ze niet meer af, ofwel moet gij de hangsels met een handmes loskappen en uw zeilen op de dam laten stuiken; dat is ook veel gemakkelijker om zeggen dan om doen.

Zo het de mulder niet altijd voor de wind gaat, toch wil de wind dikwijls de mulder mee en waait lustig in zijn zeilen; dan:

Hij fluit een deuntje op zijn gemak,
Hij fluit een deuntje blij van zin,

en bij het regelmatig zwieren van zijn moleneenden en lichtjes brommen zijner maalstenen, staat de wit bestoven windmulder met God boven hem in en om de vrije natuur in zijn element: de WIND.

Nu in onze tijd is het schone, het dichterlijke er meestal van af.

Poor air quality for example limits essential oxygenation of the cheap cialis bloodstream properly. But most people can get by with drugs that promote the flow of blood to the penis. click here for info cialis in canada, viagra are potent and selective inhibitors of phosphodiesterase type 5(PDE 5). Inability to Urinate Have you ever experienced a situation when you feel like urinating but eventually it can give birth to contempt if there is a problem reaching this level even when you are unable to get an erection, that condition is called asymptomatic prostatitis. bought here free viagra for women A spe cialis pricet in the field of human sexual problems can help you select best of these remedies to bring back the need for sex and all the pleasure that comes into existence as soon as wild bedtime act is commenced to play.

Waar zijn ze nog, de oude windmulders, of hun afstammelingen die nog het windmuldersbedrijf uitoefenen?

Spreek nu aan de hedendaagse molengebruikers van boswind, van bergwind, van noords getije, daar weten zij zelfs niet het eerste woord van.

De Contrijn te Berchem-Ste-Marie draaide uit Kwaremontbos, bij herfstavonden als elders geen looverken wind te bespeuren was, evenals de molen op Grijze-Lokie uit Bouveloo-woud.

De molens op de berg te Tieghem, de bergmolens te Peteghem, de molen te Ooike, de oude molen te Maria-Hoorebeke de molen te Welden, de Kruissies te Ronse, de Vogue te Kwaremont, de Kluisberg, La Croisette, la Hoguenne en Ie Moulin d’Ogimont in Frasnes-lez-Buissenal, de molens van Mourcourt en Obigies en al de bergmolens dieper in de walestreek draaiden ganse nachten uit het oosten, als in de leegten geen of flauwe onbeduidende wind uit andere richtingen te voelen was.

Met zonsondergang begon de wind te vezelen, om aanhoudend aan te groeien, zodanig dat met het donkeren de molen schone gang liep: effen, zo effen, dat de steen en liepen gelijk in een watermolen, zo blies hij, en zo ging het tot middernacht.

Dan viel de wind, dood, steendood, voor een ure. ‘t Was tijd voor de mulder om eens tot in huis te gaan en den inwendige mens te versterken, ofwel met het roer een wandelingske te doen en in de maneschijn een haasje of een konijntje te schieten.

‘t Gebeurde dat het met het draaien gedaan was, maar meestal kwam de wind weer op met den eenen of een en half, om nog een paar uren gematigd te waaien en met het opkomen van de dag geleidelijk uit te sterven.

Dat was bergwind.

Dikwijls heb ik nagegaan hoe in de hogere luchtstreken felle wind uit oost of zuiden woei als hier op de dam geen of lichte wind uit andere, zelfs tegenovergestelde richtingen blies.

Ik zie nog de Kluisbergmolen draaien uit de zuiden, en de Muizelmolen te Hulste uit het noorden, en hier bij ons was geen looverke wind.

Hoe ge met tegenover elkander lopende windvlagen kunt afgevangen zijn, is mij in ‘t jaar 1911 voorgekomen.

De meulemaker Louis Verenen was een gang kammen aan het insteken in ‘t voorwiel; zijn kammen waren getekend, afgeschreven en in twee zakken gestopt om ze op de schaafbank die op ‘t hof stond, af te werken.

‘t Was omstreeks elf en half, en ‘t woei fel – vier punten – uit het zuidoosten.

Gezien het werken van de meulemaker, was ik verachterd en ‘k zou nog zeilen en alzo door noen en door al algauw nog enige zakken malen.

Vooraleer beneën te loopen, liet ik met de luie die kammen op den dam, en opziende vlak voor mij, vreesde ik dat het noorden zou opsteken.

– Louis, ik peis van nog wat te wachten, ik betrouw het noorden niet.

– Daar kan het noorden niet tegen op gelijk nu uit de zuiden waait en hij ging van ‘t kijkgat bij mij aan de deurpost staan.

Op de weerdie van tiene tellens liep er een balke van west tot oost, daarboven woelden donker en bleker wolken dooreen en ‘t zag eruit als rolden en bolden ze over elkander en schrobbelden ze om eerst los, en weg en aan te komen.

– Er zit wind in Louis, en ik ging in ‘t gat voelen of de wind niet zuidweerd aftrok.

Ik gevoelde hem blazen met stormgeweld, vlak in mijn wezen, uit het zuidoosten, zonder afwijken geen duimbreed, en dan Louis achter mij in ‘t deurgat:

– Verdoemd! De wind slaat weg …

Ik keerde mij om, en daar kreeg ik uit het noorden de wind in ‘t gezicht.

Ik stak d’achtermeulen dicht en met het zet was ik beneën met Louis achter mij, maar daar beleefde ik iets dat mij met verbazing sloeg: van tussen de teerlingen, vlak over de dam dat het gers ervan plat naar ons streek, kwam de wind op ons lijf gebonsd met een geweld dat van hevigheid tot hevigheid toenam; boven ons ruiste de noorderwind en beukte op het kot met zulk ijzelijk hurten, dat ‘t mij dochte de molen over de kop te zien tuimelen.

Ze wrong als een plooiende widouwwisse, wiegde wat over en ‘t weer, ‘t gewand begon te zwapen, en wat wij ook deden om ze op snee te krijgen, ze wilde niet weg, gewipt als ze stond, en gespannen op haren zetel tot afbrekens toe – anders kon ik ze gans alleen, met mijn rug tegen de steert geleund, gelijk waar en wanneer te winde steken – de trapzulle, die anders dichte op de grond sleepte, was nu meer dan een voet opgelicht, en terwijl wij daar nutteloos ons lijf afbeulden om ze uit die stand te krijgen, begon de molen averechts te draaien; ‘t begon met korte snokken en ik hoorde het gegrol van de stenen en ik hoopte dat zij geen toer zoude rond geraken, maar de wind groeide lijfsgenadig en de molen draaide, de kammen van ‘t vangewiel kadatterden in de spillen van de lanteern van de achtermeulen, die niet meedraaide.

De molen spon uit!

Boven lopen, uitlichten, de lanteern uitsnukken en weerom den trap afvliegen, duurde niet langer dan ik het vertellen kan.

Intussen waren moeder, mijn zuster en de smid uit het gebuurte bijgekomen, maar wat wij ook deden met verenigde krachten, de molen bleef pal met de kop in ‘t zuidoosten, den steert in de wind averechts draaien .

Door de wind en den striemende regen zagen wij de Kluimolen te Kaster dezelfde gang gaan, maar het hielp ons niet verder.

Dan, met behulp van het peerd en dreumen van mensen, kreeg ik de molen eindelijk te winde en als ik, alswanneer de vlaag gestild en alles voorbij was, op de steenzolder kwam, vonk ik achttien kamkoppen uit het vangewiel gebroken.

Bij alle ongeluk is immers nog troost : ‘t kon veel erger zijn, zelfs ik had het erger verwacht.

Kan het stormen uit het noorden en gebeurt het dat de wind het de mulders lastig maakt, niet altijd is hij even ongewillig.

In de windstilten, die somwijlen weken en weken aanhouden, met flauwe tocht uit het zuiden of zuidwesten, hebben wij van tijd het noords getije.

Met de noen klaart het noorden uit als spiegelde de zee haar blauwendig water in de hemel; na de noenestond komt de wind op, en blaast, en blaast en heft, lijze loopt de molen tot op korten toe, om rond vespertijd te verflauwen en met valavond dood te vallen.

In de klare zomernachten, wanneer ge in het noordoosten reeds de glans van de komende zonne ziet, als nauwelijks in het noordwesten de laatste schemeringen van de voorbije dag verzwonden zijn, als ‘t al zo stille, zo stille rondom u te rusten en te slapen ligt in het halve duister, dan blaast de zachte zuiderwind zijn tochtje over de velden, streelt de slapende bloemen en speelt met de wikkelende blaadjes en de hoge abelen; lustig laat hij zich glijden langs de gladde molenzeilen en dartel vliegt hij ter eindetoppen uit, en gaat spelevaren verder ‘t noorden in, de hemelwagen tegemoet.

Hoe dikwijls heb ik de hemelwagen niet gevolgd en gadegeslagen? …

‘Rond de Noordster rijdt den tragen
Nooit volrenden hemelwagen.’

Wanneer de Grote Beer met den eind van zijn steert en de top van zijn snuit rijs om rijs de gezichteinder zit, en dat het tussen ommegang en kermis Tiegem loopt, dan is het tijd om in huis te gaan een pot koffie drinken en ‘t moet u niet verwonderen, terwijl gij de trap of de dam afgaat, de middernachtslagen van de kerktoren te horen vallen.

Hoeveel nachten hebben de mulders in hun molen niet versleten?

Hoe dikwijls hebben ze de lampewieke gesnoten en d’olie vernieuwd?

Wie weet hoe dikwijls misschien van uit een stil kamertje een klein nietig lichtje die molenlampe tegenblikte : Ik ook, ik waak. .. of ik denk aan u … ofwel! Ja, wie weet?

En alzo gaan dagen, weken, maanden en jaren voorbij en de molen blijft altijd immer oud, immer jong, en draait, en draait, tot: oh rouwe!

Daar blijft de molen opeens stille staan, in schranke, of het waait of niet.

Doffe klanken bonzen van den kerketoren.

De mulder is dood.

Drie, vier dagen blijft de molen staakstille met d’armen open als in kruisgebed. Vlak voor de molen, zijn molen, houdt de lijkstoet een stondeke stil met hem die er zijn leven sleet; ieder ziet meewarig van de baar, waar de mulder nu rust, op naar het machtig getuig dat hij zopas nog bewrocht, een gebed wordt gepreveld en voort gaat het kerkewaart.

Met het luiden van de gratieklok herneemt in het molenhuis het oude gedoen, het uurwerk wordt weder aan gang gezet en de molen overeend getrokken.

Een nieuwe kerf is ingezet.

Alzo is het gegaan van geslacht tot geslacht, eeuwen lang. Het lied, het schone lied is nu bijna uit en t’eenden gezongen.

Wat is er dat eeuwig duurt, tenzij Hij alleen! en zijn Werk!

Torie Mulders in ‘Handelingen’ van de ‘Geschied- en Oudheidkundige kring Kortrijk’ – uit 1959-1960.

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

No Comments

No comments yet. You should be kind and add one!

Leave a Reply

You can use these tags:   <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>