De prins van Oranje, Maurits van Nassau wordt op de hoogte gebracht van het beleg van Oostende. Na ruggespraak met de Staten van Vlaanderen stuurt hij zonder uitstel twaalf vaandels Engelsen en zeven vaandels Nederlanders die hun intrede doen op 9 juli 1601. De Engelsen staan onder het bevel van generaal Franciscus Veer, de Hollanders onder dat van kolonel Huchtenbroek. Alles samen zowat drieduizend manschappen goed voorzien van voorraden en munitie. Veer deelt de lakens uit, de nieuwelingen bezetten direct hun posten, de generaal begint al direct met zijn tanden te tonen door herhaalde uitvallen die zorgen voor beduidende verliezen bij de aanvallers en die geruime schade aanbrengen aan hun graafwerken. Toch worden de Engelsen teruggedreven, natuurlijk met verlies van manschappen, reden genoeg om het tactisch anders aan te pakken.
Generaal Veer beslist om de strook voor de vijandelijke verschansing van Sinte-Clara te versterken met drie nieuwe redoutes die door zijn manschappen begroet worden onder de naam van de ‘Polders’. De nieuwe loopgraven worden bezet gehouden door voldoende krijgsvolk voorzien van genoeg geschut. De nieuw gebouwde redoutes bieden de kans om op relatief veilige manier de stadsvesten en de bestaande bolwerken te versterken en de weg ernaartoe beter te beveiligen. De ervaren generaal Veer beseft dat de belegerden hier de meeste aanvalsdruk zullen moeten verwerken, iets wat achteraf ook snel zal blijken. Aartshertog Albrecht besluit om zich meer te focussen op de Sinte-Clara-schans. De manschappen van Frederik van den Berg verlaten hun posities in Bredene en formeren een nieuwe post rond Sinte-Clara. Er moet absoluut belet worden dat de Oostendse bezetters hun posities verder uitbouwen aan de buitenkant van de stadsmuren. Door dit bevel worden er tegenover de Polders nu twee aanvallende schansen gegraven: die van Sinte-Maria en Sint-Maarten.
De Engelsen en de Hollanders proberen ondanks de vijandelijke druk toch nog terrein te winnen en extra versterkingen op te trekken. Graaf Frederik van den Berg steekt daar een stokje voor door een geweldige aanval waardoor ze hun posten moeten verlaten en de koningsgezinden deze posities nu zelf veroveren en er verder werken aan een netwerk van nieuwe verschansingen. Die van Sinte-Anna omdat ze precies op haar feestdag het stuk land buitmaken. Voldoende beweging dus ter hoogte van Sinte-Clara. Ook bij Albertus is er grote bedrijvigheid. Naast de graafwerken aan de verschansingen zijn de mannen nu ook begonnen met de bouw van een dijk tussen de duinen en het strand richting oude stad. Op die manier hopen ze de monding van de vaart langs deze kant voor de scheepvaart te blokkeren. De dijk wordt opgetrokken met stenen bundels van wel zeven meter lengte. Netjes naast elkaar geplaatst lijken ze inderdaad een prima dijk te vormen.
De ontwerpers van de nieuwe stenen dijk hebben echter onvoldoende rekening gehouden met de grillige Noordzee. Het ontembaar zeewater dat met geweld tegen deze nieuwe barrière aanbotst slaat er wel altijd hier en daar stukken weg waardoor het een werk zonder einde is om de dijk te onderhouden. En daarbij komt natuurlijk nog dat de werklieden bij hun arbeid hevig begroet worden met een hagelbui van kanons- en musketschoten die de belegerden laten regenen vanuit de stad en waarbij velen gedood of gekwetst raken. En toch. In weerwil van al die gevaren en hinderpalen wordt de dijk afgewerkt en achteraf nog extra beschermd met een nieuwe schans die bezet wordt door veel zware kanonnen die nu helemaal een einde maken aan het gebruik van de haven in de oude stad.
De Oranjegezinden proberen zich ook aanvullend te versterken tegenover de Albertus-verschansing. Ze transformeren de duinen tot een soort buitendijk die verbonden is met de bolwerken van de oude stad. De hele gordel wordt bekend onder de naam van het zeebolwerk en die moet er voor zorgen dat de zeevloed niet langer hun vestingen aan deze zijde zal beschadigen. Tijdens de aanleg van beide dijken komt het herhaaldelijk tot confrontaties. De Hollanders blijven helemaal niet rustig achter hun zeebolwerk afwachten maar vallen regelmatig uit in de strook aan de overkant waardoor de koningsgezinden alle hoop mogen vergeten om in deze zone nog verdere graafwerken uit te voeren.
Ook aan de kant van Bredene wordt er ook verdergewerkt. Frederik van den Berg die naar Sinte-Clara versast is wordt in Bredene vervangen door de graaf van Bucquoy, een kolonel van het Waalse regiment. Bucquoy onderneemt letterlijk en figuurlijk een graaftocht richting Oostende. Na de realisatie van een eerste redoute volgt een tweede die omvangrijker is en die de naam van Sint-Karel krijgt en direct bezet wordt met verscheidene zware artilleriestukken. Die kanonnen zijn in staat om zware schade toe te brengen aan de schepen die Oostende langs deze kant benaderen of er wegvaren. De toegangsroute, zijnde de grote vaart, is op die plek in twee verdeeld. De ene zijtak heeft zijn uitloop bij de voornaamste stadsvestingen terwijl de andere afloopt in een smalle vesting die aansluit bij een beschermde buitenweg.
–
Uit deel 7 van ‘De Kronieken van de Westhoek’


