Veurne anno 1526. Nadat de koning van Frankrijk in de slag van Pavia genomen was, werd hij naar Spanje gevoerd en daar zeer strikt bewaard. En, als hij daar enige tijd opgesloten was geweest werd er over vrede onderhandeld en ook om zijn verlossing. Eindelijk werd deze peis gemaakt in de stad van Madrid tussen de keizer en de koning op 14 januari van 1526. De koning werd dan losgelaten in ruil voor zijn twee oudste zonen die naar Spanje moesten komen in verbintenis van de condities van de peis.’
Voor Vlaanderen heeft de deal van Madrid een historische betekenis. Lees maar: ‘daar werd onder andere besproken dat de koning van Frankrijk voor hem en voor zijn nakomelingen de opperheerschappij van de graafschappen van Vlaanderen afstond. En zo heeft hij de graven van Vlaanderen ontslagen van het leenschap die zij aan de kroon van Frankrijk schuldig waren. Ten jare 1529 tijdens het traktaat van peise van Kamerijk heeft de koning van Frankrijk diezelfde afstand van macht bevestigd.’
Op 16 februari van 1526 worden de Veurnenaars op de hoogte gebracht van de vrede. Het scenario van dankmissen, processies, het zuipen van emmers wijn na de verplichte devotie voor de heiligen en niet te vergeten voor God zelf natuurlijk. Mijn schrijver kan er niet genoeg van krijgen. Ikzelf ga even aan de zijlijn staan en kijk ondertussen al uit naar wat er nu zal volgen aan pittige voorvallen.
Wat later bevind ik me in het twaalfde kapittel. In 1530 om precies te zijn. In de jaren 1400 zijn er in de Vlaamse steden overal clubs – rederijkerskamers – gesticht waarbij de leden hun best toen om de bestaande literatuur om te zetten in gedichten om die dan achteraf in een soort toneelstuk te verbeelden en met hun voorstelling deel te nemen aan wedstrijden en het zo op te nemen tegen andere ‘kamers van Retorica’. In Veurne had bijna elke straat zijn eigen toneelclubje. In 1530 is er van die artistieke weelde nog weinig overgebleven. Er is nog amper sprake van twee rederijkerskamers; ‘Aerme in de beurse’ en ‘Barbaristen, van sinnen jonck’. Anno 2016 zou ik ze durven te omschrijven als ‘Arm in de portemonnee’ en ‘De zotte Barbaristen’.
De twee clubjes blijken onderling helemaal niet overeen te komen. Er is sprake van grote haat en nijd en voortdurende twisten. Eigen aan de natuur van de mens. Waarom zouden we overeenkomen als we ook kunnen ruziën? Al die conflicten zorgen er wel voor dat de beoefening van de spelen en de esbattementen in deze stad zeer verviel. Vooral de processie van het Heilig Kruis lijkt te lijden onder de vetes.
Tijd dus voor de geestelijken van Sinte Walburga om in te grijpen en om de gezellen van beide verenigingen uit te nodigen voor een gesprek. Op 23 februari gaat de bijeenkomst door in de ‘Gerwen-kamer’ van de kerk. Waarom zouden ze niet samensmelten tot één rederijkerskamer. De oude standaarden en blazoenen allemaal de prullenbak in en voortaan optreden onder een nieuw embleem die geschilderd zou zijn met een afbeelding van dat Heilig Kruis en met de fusienaam ‘Jong van geest en arm in de portemonnee’. Enfin; in die dagen gaat hun voorstel wel niet zo ver. Het wordt ‘Aerme in de beurse’ in combinatie met ‘van sinnen jonck’ samen met een afbeelding van de heilige Barbara.
De nieuwe fusieclub zou voortaan alle belangrijke evenementen kruiden en ‘de bijzonderste jaarmissen en feestelijke vieringen in de kerke van Sinte Walburga.’ Ook enkele activiteiten in de kerk van Sint-Niklaas mogen niet over het hoofd gezien worden. Het akkoord wordt op 2 maart 1530 goedgekeurd door het stadsbestuur van Veurne die trouwens zijn steun verleent waardoor dat dit ‘arm in de portemonnee’ voortaan met een korreltje zout mag genomen worden.
Pauwel stuurt me verder naar 1541. Alweer tien jaar leven verdwenen in de mist van het verleden. Er komen problemen met de abdij van Ter Duinen in Koksijde. En het draait opnieuw om fusieperikelen. Ter Duinen krijgt een uitnodiging van de geestelijken van de abdij ‘vanden Eeckhoutte’ om samen te smelten met Ter Duinen en om verder door het leven te gaan binnen de beschermende stadsmuren van Brugge in plaats van de eeuwige strijd tegen de demonen van de zee en het strand.
Deze vraag komt er na de dood van hun abt Jan en wordt gericht aan abt Robert de Clercq van Ter Duinen. Blijkbaar dreigt er een leegloop van kloosterlingen in ‘Eeckhoutte’ en ook in Koksijde is het blijkbaar huilen met de pet op. De jaarboeken van Veurne gaan er dieper op in: ‘de monniken van Ter Duinen hadden al dikwijls getracht om ergens in een stad een nieuw klooster te bouwen. Zij namen daarom als dekmantel dat hun klooster in een woest land stond, dat de lucht ongezond was, dat ze allemaal, verwijderd van al de grote steden, moeilijk aan hun leeftochten konden geraken. En dat vooral het zand van de duinen voortdurend grond van hun klooster aan het innemen was dat ze meenden dat ze mettertijd helemaal overvlogen en bedekt zouden worden en dat ondanks de grote sommen geld die jaarlijks besteed werden om dat te beletten.’
De geestelijken dienen daarvoor natuurlijk de goedkeuring te vragen van de raad en van de keizer. Pas nu beginnen de poppen te dansen. In Brugge zijn ze tevreden met het voorgestelde unie die alleen maar voordelen heeft voor hun inwoners. De raad legt de voorstellen voor aan het bestuur van Veurne-Ambacht om na te gaan of hier geen schade zal geleden worden door de fusie. Er volgt een spoedvergadering met al de betrokken partijen, de wethouders en de vertegenwoordigers van de omliggende steden Veurne, Nieuwpoort, Duinkerke en Bergen. Zoals wel kon verwacht worden is er hier sprake van een muur van weerstand tegen de plannen van de monniken om Koksijde te verlaten.
Er vertrekt achteraf een motie van bezwaar naar de raad van Vlaanderen met maar liefst 39 grieven. Ik ga ze hier natuurlijk niet allemaal uit te doeken doen en probeer me te concentreren op de belangrijkste ervan. Dat het met het oprukken van het zand allemaal niet zo erg gesteld is. Er wordt een beschuldigende vinger uitgestoken naar de huidige abt die het in tegenstelling tot zijn voorgangers niet al te nauw heeft genomen met de bescherming tegen het stuifzand. ‘Vroeger werden pooten, doorens, almen neergeplant om het zand gesloten te houden’, en met de nieuwe is dat blijkbaar allemaal niet meer nodig.
Dat de monniken in gevaar leven, wordt hier weggelachen. De eigendommen van de broeders zijn meestal giften van prominente Veurnenaars, zonder wie het klooster nooit zou kunnen gesticht zijn. Veel arme mensen rekenen nu nog altijd op voedsel van Ter Duinen. En moest zijn majesteit Karel ermee instemmen dat het klooster dan toch zou mogen verhuizen naar de beslotenheid van een stad, dat dit dan ten minste naar Veurne zelf zou zijn en zeker niet naar Brugge! ‘Zij boden daar toe een zeer gepaste plaats aan, om er te bouwen met veel voordelen.’ Op 11 juli 1541 krijgen al de partijen het verdict te horen. De abt en de monniken kunnen hun plannen vooralsnog niet uitvoeren. Daarvoor is de tegenstand van het magistraat van Veurne-Ambacht veel te groot. Ze moeten wachten op een ‘bekwamere tijd’ en zien noodgedwongen af van hun fusieplannen.
Dit is een fragment uit Boek 6 van De Kronieken van de Westhoek


