banner
dec 20, 2018
3146 Views

Atilla de Hun, de gesel van God

Written by

De komst van de Noormannen laat een onuitwisbaar spoor na in de geschiedenis van onze contreien. De echo van de ellende die ze aanrichten, blijft lang nagalmen.

banner

Het buikgevoel van Karel de Grote
De komst van de Noormannen laat een onuitwisbaar spoor na in de geschiedenis van onze contreien. De echo van de ellende die ze aanrichten, blijft lang nagalmen. In 782 komen ze voor de eerste keer oog in oog te staan met Karel de Grote. De ‘Northmans’ komen vanuit Scandinavië en Denemarken. Soit, vanuit het noorden. De ‘vader van Europa’ weet vermoedelijk niet eens dat ze bestaan. Hij kan niet vermoeden dat ze ooit de wrakstukken van zijn rijk zullen overnemen.

Ze zijn bijzonder sluw, de mannen uit het noorden. En bijzonder belust op onze gebieden. Er gaat geen jaar voorbij zonder dat ze de meeste intelligenten onder hen naar Vlaanderen sturen, waar ze de kuststreek van Gallië in kaart brengen. Ze noemen die streek trouwens ‘Kerlingaland’. Karel de Grote ontmoet voor het eerst een delegatie Noormannen tijdens de rijksvergadering van 782 in Noordrijn-Westfalen, aan de bronnen van de rivier de Lippe.

Hier krijgt hij voor het eerst dat knagend voorgevoel dat die noorderlingen wel eens spionnen van de barbarij kunnen zijn. Niet dat hij dat laat merken hoor. Hij slooft zich uit om hen gunstig te stemmen en overlaadt ze met geschenken. Zijn buikgevoel blijkt correct. Enkele jaren gaan voorbij zonder noemenswaardige problemen. Enfin; 22 jaar duurt het toch nog vooraleer de Noormannen hun eerste grootscheepse bezoeken brengen aan de Morinische kusten en aan westelijk Gallië. De kronieken hebben het toen in elk geval over hun plunderingen. Ze vertellen over een slag op zee in 804, de term ‘grootscheepse’ blijkt een goede woordkeuze, en ze stipuleren het jaar 808 aan als datum voor hun eerste invasie op vasteland. Met 13 grote zeilschepen die voorzien zijn van riemen, meren ze aan in Vlaanderen. Vreemde luizen uit het noorden of vanuit Groot-Brittannië waar ze al enkele eeuwen huizenieren.

De abdijen worden geviseerd door het Noorse crapuul
Plunderen. Het is een gemakkelijk woord om neer te pennen. We proberen ons in te leven wat die plunderingen effectief betekenen voor het Vlaamse volk dat zich gesetteld heeft en hard werkt om een voor die tijd menswaardige levensstandaard op te bouwen en hun bestaan nu bruusk verstoord ziet door die woeste en meedogenloze baardmannen van wie ze niet eens de taal begrijpen en die het gemunt hebben op hun leven en op hun schamele bezittingen.

Een ongegeneerde en verschrikkelijke terreur moet het geweest zijn. Plunderingen dus en de Noorse invasies herhalen zich zowat om de 5 jaar. De terreur houdt meer dan een eeuw aan. Beeld u dat eens in; tot aan 925 riskeren de bewoners, tot diep in het binnenland, van het ene moment op het andere slachtoffer te worden van de Vikingse roofmoorden. Karel de Grote probeert zich natuurlijk te wapenen tegen de drieste aanvallen. In 810 installeert hij te Gent een grote vloot die de kusten zou moeten beschermen. In 811 komt hij poolshoogte nemen op het strand van Boulogne, bezoekt hij Wissant en zowat de hele kuststreek, waar hij versterkingen laat aanleggen en de defensie organiseert.

Vooral de rijke abdijen zien zich bedreigd door het Noorse crapuul. Het valt niet te verwonderen dat de geestelijken ruim hun steentje bijdragen bij de verdedigingswerken van ‘Charlemagne’. Ingelram en Odoacer, de forestiers van Vlaanderen, organiseren zich zo goed en zo kwaad als ze kunnen, om de diefstallen van de Noormannen te verijdelen. We zien het aan de heropbouw van meerdere kerken en vooral van bouwvallige forten die de Hunnen al enkele eeuwen geleden hadden verwoest.

Hier en daar wordt tijdens de eerste jaren wel wat succes geboekt met die nieuwe Frankische verdedigingsmaatregelen. Beetje bij beetje echter, verwatert de defensie. Er is vooral niets te doen aan een nieuwe inval vanuit Friesland, waar de Deen Godfried met 200 schepen aanlegt en nog eens karrenvrachten Noormannen gedropt worden aan de Vlaamse kusten. Huizen en boerderijen worden in brand gestoken tot aan de oevers van de Seine.

De geestelijken verstoppen hun kostbaarheden
De Franken in de noordelijke provincies voelen zich in de streek gelaten door hun eigen volk. Waar blijft de hulp? Hun eigen koning zoekt hulp en slaat zelf aan het onderhandelen met de Noormannen. Op een bepaald moment laat hij zelfs zomaar het hele platteland ten noorden van de heuvels van Terwaan over aan hen. Ze mogen plunderen en verwoesten wat ze maar wensen. Naar hartenlust! Zolang ze de zuidelijke gebieden maar met rust laten. Vlaanderen wordt in de steek gelaten.

Niets zal ooit nog hetzelfde zijn. Hier en nu vinden de Guldensporenslag van 1302 en de eeuwen lang aanslepende conflicten tussen Vlaanderen en Frankrijk hun oorsprong. In 842 spoelen de Noormannen via het Friese Katwijk de Morinische kustlijn binnen. De pagi Mempiscus en Flandrensis zullen het geweten hebben. Nieuwpoort, Zuydcoote, Mardyck, Sangatte, Wissant, Boulogne en Quentovic worden zwaar geteisterd en vernield. Het gerucht van de barbaarse inval verspreidt zich als een lopend vuur naar het binnenland. De bevolking is dodelijk verschrikt en vlucht weg voor de dreigende ravages.

Ze verlaten in paniek hun steden en hun kloosters. De kerken worden achtergelaten. Ze reppen zich met man en macht naar Sithiu, dat in de 7de eeuw nog Hebbingeham noemt en later zal omgedoopt worden in St.-Omer. Sithiu geldt in die dagen als een belangrijke versterking. Ze verschuilen zich hier met al hun kostbaarheden. De kerkschatten en de relieken van de heiligen worden angstig verborgen gehouden voor de grijpgrage handen.

Niet alles kan in veiligheid gebracht worden in St.-Omer. De geestelijken verstoppen hun overvloedige rijkdommen in uitgegraven depots onder de grond. In Villers-Plouich, in de buurt van Arras, wordt een galerie van 24 kamers uitgehakt in de stenen. In Bellinghem wordt een complex en verschillende verdiepingen tellend onderaards netwerk van gangen en overwelfde kamers aangelegd. In Hermies ontdekken spelende kinderen in 1840 een ondergrondse ruimte (l’énigme des muches) die bestaat uit 8 straten en zowat 800 cellen.

De gouw van Mempiscus heeft het weer zweten
De raids volgen elkaar op. In 845 steken de Noormannen de abdij van Sithiu in brand. Lodewijk de Duitser, kleinzoon van Karel de Grote onderhandelt koortsachtig met de Deense koning Erik om tot een vredesbestand te komen dat er uiteindelijk ook komt in 847 met het verdrag van Meerssen. De Frankische koningen proberen de Vikingen te paaien door hen grote grondgebieden in leen aan te bieden. Maar wat baat het allemaal? Het gevaar komt vooral vanuit Nederland waar de Deense broers Harald en Rorik de scepter zwaaien. Na de dood van Harald verbreekt Rorik zijn overeenkomst en maakt hij goede vriendjes met zijn neef Godfred Haraldson.

In 850 duiken hun troepen opnieuw op aan de mondingen van de Schelde en de Seine. De gouw van Mempiscus en de regio van Terwaan hebben het weer zweten. In 853 geeft Karel de Kale de opdracht om een inventaris op te maken van de aangerichte schade. Adelard en Wala, de abten van Sithiu en Corbie, maken deel uit van het onderzoeksteam. Ze omschrijven de toestand in onze regio als volgt: ‘helaas, deze vuile oorlog heeft ons leger verwoest, er wonen noch amper mensen in onze steden en de schaarse achtergebleven inwoners hebben hun kracht en hun moed verloren.

Het krioelt van de vreemde snuiters die er voor hebben gezorgd dat de bevolking zo goed als uitgeroeid is. Het aantal in brand gestoken dorpen en steden is amper te tellen.’ In 856 wordt Parijs een tweede keer aangevallen door de Noormannen. Nieuwpoort krijgt opnieuw bezoek in het jaar 861 wanneer de reusachtige vloot van aanvoerder Weland er voor anker gaat. Een ooggetuige vertelt dat de zee bedekt is met schepen.

Foltering van Worard, Winetbold, Gerwald & Reginhard
Precies een woud van masten waar het krioelt van vervaarlijk uitziende mensen. Zeg maar roofdieren. De horde verspreidt zich over het land en volgt de loop van de Ijzer. Overdag houden ze zich schuil en ’s nachts trekken ze verder richting Sithiu waar de rijkdom hen toelacht. Onderweg steken ze de abdij van Wormhout in brand. In de vroege morgen van de zaterdag voor Sinksen bereiken ze hun doel.

In het klooster zijn er maar 4 geestelijken overgebleven. Priester Worard is de oudste. Hij wordt bijgestaan door de diakens Winetbold en Gerwald en de jonge Reginhard. Samen wachten ze onverstoorbaar op de komst van de barbaren. Ze weigeren om te antwoorden op de vraag waar de kostbare relieken zich bevinden. Er komt foltering bij te pas. Maar ze blijven zwijgen. Worard en Reginhard worden doodgemarteld. De andere twee kunnen ontkomen. Het is de voorbode van nog meer geweld. Heel Morinië wordt het slachtoffer van brandstichtingen. Terwaan wordt met de grond gelijk gemaakt.

Bisschop Humfrid ziet het niet meer zitten en wil er de brui aan geven maar paus Nicolas kan hem overtuigen om te blijven. St.-Valery, Amiens en St.-Quentin vallen ondertussen ook al ten prooi van de woestelingen. Karel de Kale kan ze uiteindelijk tot staan brengen met de belofte van 3.000 zilveren ponden, maar nog voor dat het geld klaar is, eist Weland al 5.000 ponden. En ook hele kuddes vee en graan moeten ze hebben.

In het eens zo machtige rijk van Karel de Grote, heerst een nooit geziene chaos en desorganisatie. En wees er maar gerust van dat de Noormannen dat in de gaten hebben. In 863 schenkt Karel de Grote Vlaanderen en Artesië aan zijn dochter Judith en wordt zijn schoonzoon Boudewijn met de Ijzeren Arm de leenheer van het nieuwe Vlaanderen. Hij krijgt de opdracht om te waken over Vlaanderen. Een bijna onmogelijke opdracht. Hier en daar bouwt hij versterkte burchten. Ook in Bergues en Dunkerque.

De noordse bruutzakken blijven maar komen
Als Karel de Kale in 877 overlijdt, is de stad St.-Omer weer verrezen rond de heropgebouwde abdij. Maar dan volgt er weer een moordende raid die nog bloediger en furieuzer is dan de vorige en die zich deze keer vooral op Vlaanderen schijnt toe te spitsen. De nieuwe terreur sleept 3 jaar aan. De bruutzakken blijven maar komen. Wie al eens ontsnapt aan hun geweld mag er zeker van zijn dat hij de volgende keer prijs zal hebben.

Geen toren blijft nog overeind staan. Geen enkele stad of dorp ontsnapt aan de vlammen. Geen hut of huis resteert er waar de inwoners niet zijn afgeslacht. In juli is Terwaan nog eens aan de beurt. Wat nog overgebleven is, wordt verder verwoest. De oude bisschopsstad zal de volgende eeuw zo goed als onbewoond blijven. En ook de oude abdij van Sint-Bertinus ondergaat nog eens de gewelddaden van de terroristen.

Na een korte oversteek naar Engeland krijgt het arm Vlaanderen weer de volle lading. Oye, Ieper, Veurne, Steenvoorde, Belle, Watten, Wormhout en Sint-Winoksbergen worden nog maar eens geteisterd en in ruïnes omgetoverd. Het blijft van langs om minder bij gewoon branden, moorden, plunderen en vernielen. Vooral de geestelijken worden het slachtoffer van vreselijke verminkingen en als ze al eens gespaard worden, dan worden ze ontvoerd en gevangen gezet. De milities van graaf Boudewijn proberen wat ze kunnen om de agressie te stoppen. Hier en daar slagen ze er in om de Noormannen te verslaan maar dat is als water op een hete plaat.

Binnen de kortste tijd nemen ze revanche. Na een verloren gevecht in Thun in 879 trekken ze zich terug in versterkte plekken zoals Gent en Kortrijk om er de winter door te brengen. En van daaruit blijven ze de Menapiërs en de Sueven vervolgen en uitroeien. De 23e december van 880 vallen Lobbes en St.-Vaast ten prooi aan de vlammen en, kerstmis of niet, de 25e december worden Arras en Cambrai nog maar eens onder voet gelopen. Zo gaat het de hele winter door.

Wolven baas in de West-Europese wildernis
De immense ruime tussen de Schelde en de Gironde is veranderd in een wildernis. Op de ruïnes van de verwoeste steden en abdijen groeien nu bomen en bossen waar wilde dieren zich naar hartenlust kunnen uitleven. De Noormannen krijgen nu zelf te maken met hele roedels wolven en met bruine beren. Boudewijn met de Ijzeren Arm blijft echter niet bij de pakken zitten. Hij laat de vernielde steden en kastelen weer opbouwen en versterken.

Rond 902 komen Ieper, Bergues en St.-Omer aan de beurt. De oude kronieken hebben het trouwens vrij regelmatig over de beren in onze streek. De vroegere naam van de abdij van St.-Ghislain, Ursigundus, verwijst ernaar. De naam ‘De Beer’ wordt een erfelijke titel waar Vlaamse heren mee gaan pronken. Woeste tijden zijn het. Elke vorm van cultuur is verdwenen. Na de jaren van Noorse ravages doet hongersnood zijn ultieme werk. In 891 is er nog eens sprake van de Noormannen die worden teruggeslagen en in 925 eindigt deze tragische periode met de stichting van de abdij van Guînes, waar de Deen Sigfried eigenaar wordt van de uitgebreide heerlijkheid.

Hij heeft zijn slag thuis gehaald. De verslagen van het concilie van Trosley in 909 omschrijven de toestand in het Vlaanderen van die dagen: ‘er is bijna geen volk meer in de steden, de kloosters en abdijen zijn vernield of liggen in de as, de buitengebieden zijn desolaat en leeg. Maar de mensen beginnen zich weer te verenigen en samen te wonen. Het is weer al eens de wet van de sterkste die telt. De sterken verdrukken de zwakken. De gewelddaden tegen de arme en ongelukkige sukkelaars houden niet op. De mensen hebben God opgegeven en zijn nu overgeleverd aan hun eigen ondeugden.’

De heropbouw van het graafschap komt op gang
De Vlamingen maken stilaan weer werk van hun verdediging. In 932 bouwt Everard op de top van de Groenberg van Sint-Winoksbergen (Bergues) een burcht die de ‘renaissance’ van het leven in Vlaanderen illustreert. In 958 krijgt Duinkerke van graaf Boudewijn III een gordel van muren. Wanneer die in 964 op bezoek komt om die bouwwerken wat te activeren, sterft de sterke man van Vlaanderen trouwens een plotse dood.

Hier en daar zijn vreemdelingen zich komen vestigen, maar ze worden weggejaagd. Met wat financiële hulp van de paus, kan Boudewijn IV verder gaan met de heropbouw van zijn graafschap. De versterkingen van Diksmuide, Ieper, Veurne, Bergen worden gebouwd. De expertise van Arnulf de Bevere komt bijzonder goed van pas. Dat leren we in de geschiedenis van Diksmuide. In 1162, 1170 en 1185 wordt er nog maar eens gesproken over Normandische piraten. Deze keer is er geen sprake maar van georganiseerde aanvallen, ze hebben meer de allure van zeerovers en de Vlaamse afweer houdt goed stand.

Atilla de Hun, de gesel van God
Onze historicus Victor Derode houdt het voor bekeken met die Noormannen. Hij buigt zich nu even over de Hunnen en de Hongaren die ook hun sporen achterlaten in Vlaanderen. De Hunnen zijn vanaf 433 aangespoeld in het kielzog van de Goten, Visigoten en de Vandalen. In de jaren 449 en 452 dringen ze door tot in Vlaanderen en vernielen ze Oudenburg. De dood van hun vreselijke leider Atilla in 453 zal hun verwoestende raids wel wat vertraagd hebben.

De Hunnen bezitten een gebronsde huid, bijna zwart zijn ze. Kleine mismaakte mannen met van die vreemde spleetogen. Overal waar ze komen, laten ze souvenirs van geweld achter. ‘De Gesel van God’; zo omschrijven de mensen die Atilla. De grafsteen van één van hun hoofdmannen wordt halfweg de 19de eeuw ontdekt in Péronne. In het Vlaanderen van die dagen leven er Saksen. Het moment is aangebroken om wat meer details te verstrekken over die Germaanse volkeren die al in de 4de eeuw en zelfs al voordien, door de Romeinen werden aangetrokken om te helpen bij de opbouw van hun verdedigingsgordels, de aanleg van hun wegen en het bewerken van het land.

Zo is er sprake van dat keizer Marcus Aurelius in 291, door de barbaren verwoeste en achtergelaten, Morinische gronden in concessie geeft aan de Germanen. In het zog van die Germaanse gastarbeiders komen natuurlijk hun families zich vestigen in Morinië. Onder hen dus de Saksen. De Romeinse bestuurders willen de grip houden op die immigranten en bieden hen huisvestingen aan bij de zeekant. Zo ontstaat de naam ‘Littus Saxonicum’, met Hulst als ‘Portus Saxonicum’. De Saksen zijn trouwens al vanaf het begin van de 1ste eeuw komen afgezakt naar Vlaanderen. Van origine komen ze eigenlijk van Jutland dat in die dagen Cimbrië noemt. Een streek aan de Noordzee, die anno 2013 Denemarken en het Duitse Schleswig en Holstein beslaat. De Cimbren zijn op vrij korte tijd opgegaan in de Germaanse bevolking en worden stilaan als Saksen omschreven. Hun heimat is Saxonia, de streek rond Hamburg.

De Vlamingen, fledmen, Flamings zijn Saksen
Ze spreken een Teutonische taal, net zoals al de toekomstige Germaanse immigranten. Onder die immigranten behoren de ‘Fledmen’, de ‘Flamings’, de ‘Flamands’. Zo zo. Victor Derode is op de Vlamingen gestoten. De gelijkenis tussen de mensen van de drie groepen zorgt ervoor dat ze door verschillende auteurs door elkaar gehaald worden en onterecht als één ras beschouwd worden. Het is nogal een gratuite bewering die in zijn boek niet verder wordt gestaafd door een voorbeeld of een voetnoot. Voor het tegendeel, dat de Vlamingen één ras zijn, zijn er trouwens ook geen bewijzen.

De naam van Vlaanderen duikt voor de eerste keer op in de 8ste eeuw. Maar hier zijn wij dan niet tevreden mee. Terug naar het internet. Net zoals bij zoektocht naar de Bolgs is er op het eerste zicht niets te vinden over de Vlamingen. Een Leuvens proefschrift uit 1923 brengt me uiteindelijk op het goede spoor. In het oude hartje van Saxonië, Brandenburg, bestaat er een heuvelrug die de ‘Fläming’ heet en die zich 100 km ver uitstrekt tot in Maagdenburg.

Lokaal beweren ze dat de naam van de heuvelrug er gekomen is nadat de Vlamingen zich in 1157 daar gaan vestigen zijn. Een bizarre overweging. Is het niet precies andersom? Het kan geen toeval zijn dat de Vlamingen duizend jaar eerder vanuit diezelfde streek aanbeland zijn in Morinië. Langs de steden Jüterbog en Luckenwalde is er een skateroute aangelegd die de naam ‘Niedere Fläming’ draagt en een onderdeel vormt van de 100 km lang parcours van de ‘Flaeming Skate’.

Jutland en de Flaemingen
Jutland en Vlamingen worden hier dus in één context omschreven. Het zijn dus de ‘Flaemingen’ die in de tijd van Julius Caesar afzakten naar onze contreien. We trekken eens naar 1157 en checken even of er effectief Vlamingen gaan wonen zijn in Brandenburg. We vinden al snel de man die in die periode rond 1150 het gebied in zijn bezit genomen heeft. ‘Een zeker markgraaf Albrecht de Beer die tot de Vlamingen behoort.’

Het is in die tijd een vrij verlaten regio en zijn leenheren gaan op zoek naar mensen die het land kunnen bewerken. Die vinden ze in het westen waar stormvloeden de kust van Vlaanderen overspoeld hebben en de inwoners van hun grondbezit hebben beroofd. Onze man zou geroepen hebben ‘Kommt her, ihr Franken und Flamländer, hier könnt ihr herrliches Wohnland erlangen!’ Tijd dus voor een bezoek aan onze Albrecht de Beer.

Een indrukwekkende staat van dienst heeft die man. Maar in nog geen honderd jaar heeft hij iets te maken met de Vlamingen of met Vlaanderen, laat staan dat hij een Vlaming zal geweest zijn. Wikipedia is duidelijk en vooral erg gedetailleerd over hem. En ook het argument dat de kuststreek rond 1150 weggespoeld wordt door de zee, is erg overtrokken. De Duinkerke III transgressie kent haar hoogtepunt een eeuw voordien en zorgt voor hoger water in de streek van de Ijzer, waar de fragiele duinen worden doorbroken, en rond het Zwin.

Maar de mensen in die dagen zijn al volop dijkenbouwers. De schade blijft beperkt. Integendeel. Het water is een zegen. Het achterliggende Ieper is precies door dat extra water in die dagen begonnen aan een ongelooflijk succesverhaal waar zijn hele hinterland tot diep in de 13de eeuw mee zal van profiteren. De aanwezigheid van de Vlamingen in Duitsland bij het stadje Jüterbog is hoe dan ook opmerkelijk. We laten even in het midden of de mensen in Jüterbog nu wel dan niet de achterblijvers of de aangespoelden zijn. Ze hebben in 1182 zelfs hun eigen geld, hun ‘Moneta nova Flamingorum Jutreboek’.

De nieuwe immigranten worden maar scheef bekeken
De steden Heinsdorf (toen Hinriksdorp), Markendorf, Wolterdorf en Gräfendorf zijn Vlaams. Victor Derode merkt terecht op dat er in Duitsland steden zijn met namen als Kamerijk, Brugge, Gent, Ypern en Werbiq. De vraag blijft: wie was er eerst? Genoeg met deze overwegingen. We keren terug naar de 8ste eeuw waar de naam van de Vlamingen voor het eerst opduikt. In het boek dat de heilige Audoënus schrijft over Sint-Elooi. In diezelfde eeuw komen er alweer nieuwe Saksische kolonies aan in Vlaanderen. De Frankische koning Pepijn de Korte heeft geen hoge pet op van de nieuwe volkeren die zijn land ongevraagd binnenkomen en hij gaat in het jaar 753 de confrontatie aan met de ‘Alemannen’. (Allemagne, Duitsland).

Karel de Grote zet aanvankelijk die strijd verder in 792 en 795. Hij slaagt er in om de Saksen in zijn rijk te pacificeren. Vanaf 800 laat hij nu nieuwe Saksen met hun vrouwen en kinderen afzakken naar Vlaanderen waar ze woonplaatsen krijgen toegewezen. De nieuwe immigranten worden maar scheef bekeken door de Vlamingen. De vroegere Saksen zijn nu volledig aangepast aan de wetten en gebruiken terwijl die nieuwe zich eigenlijk weinig storen aan de heersende orde. Waar hebben ze zoiets nog meer gehoord? Het loopt zo de spuigaten uit dat de inwijkelingen onder de hoede van de graaf van Vlaanderen worden geplaatst. Ze horen hem toe en hij noemt hem zijn ‘laten’. Zijn horige landgebruikers.

De laten van onsen geduchten heere
In de Westhoek vinden we de ‘Laeten van onsen Geduchten Heere’ in Bollezeele, Broekburg, Hillewaerscappel (vandaag is dat St.-Sylvestre-Cappel), Lederzeele, Noortpeene, Oudezeele, Rubrouck, Wemaerscappel, Zermezeele en Zuytpeene. Vooral de eerste generaties Saksen afkomstig uit Germanië spreiden een soort van wilde ontembare fierheid tentoon en vooral een hardnekkige ongehoorzaamheid. Ze blijven zich maar vijandig opstellen tegen hun chefs. Voor het minste willen ze oorlog voeren. Ze koesteren een grondige haat tegen elke vorm van vreemde dominantie.

Onze schrijver blijft maar kwaad spuien. Het zijn ruziemakers. Wraakzuchtige plunderaars, wrede onverschrokken en stoutmoedige avonturiers. Grote woorden. Waar de Romeinen zich schaamteloos en corrupt gedragen, zijn de Saksen een kuis en vroom volk. Als er kwaad gedaan wordt aan iemand uit de eigen familie, dan gelden de principes van oog-om-oog en tand-om-tand. Een systeem van wraakzucht als hoogste eer.

Hun grootste deugd is hun moed als soldaat en ze voelen zich door God beschermd in al hun daden. Hun feesten zijn bloederige bedoeningen, wilde uitspattingen waarbij ze zich willen spiegelen aan hun grootste helden en zich voorbereiden om de glorie van het Walhalla te ontvangen. Wanneer ze in de jaren 396 en 445 de teleurgang van het Romeinse rijk aan den lijve ondervinden, komen ze in opstand. Ze hebben nog niets van hun wildheid ingeboet. De schrijver die het leven van Sint-Folquinus neerpent, bevestigt het nog een keer: ‘het is ongelooflijk moeilijk om die barbaren die altijd op zoek zijn naar het kwaad, te onderwerpen aan de christelijke leer’.

De Katten op de Katsberg
Onder de Saksische volkeren figureren de Katten. Ze komen uit de streek van Hessen. Het gebied van de Rijn en de Main bij Frankfurt, Wiesbaden, Marburg en Kassel. Het zijn de Katten die eigenlijk de meeste sporen achterlaten van hun vroege aanwezigheid in de Westhoek. De Katsberg, de Kattevliet, Kattebeke, Kattestraete, Kathove. De lust bekruipt me om ook hier de Ieperse kattenstoet aan toe te voegen. Vermoedelijk vinden we ook hier de naam van de Casselberg. De naam van het stadje evolueert van Catisletum, Katsletum, Casletum naar Kattisletanus mons, Kattisletensis, Calesmons.

Is het trouwens toeval dat in de plek van waar ze vandaan komen ook een Kassel bestaat? Van de 4de tot de 8e eeuw is Casletum niet meer te vinden in de boeken. ‘Vermoedelijk verwoest’, veronderstelt geschiedschrijver Schayes. In de 9de eeuw vinden we Cassel terug onder de naam Casletum, een oorkonde van 814 heeft het over Catisletum en de berg wordt nu omschreven als ‘Cales mons’. Geleidelijk aan verdwijnt de herinnering aan de Katten, maar in een akte van 1227 treffen we opnieuw de naam van Katsland en de Katsberg aan. De naam ‘Cales mons’ lijkt trouwens verdacht veel op ‘Kales’, het Calais van vandaag dat in diezelfde tijd ook als ‘Caletum’ wordt betiteld. Kunnen Calais en Cassel broer en zus zijn?

Uit Deel 4 van ‘De Kronieken van de Westhoek’.

Article Categories:
terug naar het verleden
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *