15 augustus 1526. De archieven leerden ons eens iets over het bestaan van de graaf der ribauwen. De oorkonden spraken nu plots breedvoerig over de diverse functies van deze graaf. Jacob Hauwel, die als laatste deze functie bekleedde was op de 15de april 1526 overleden en de stad stelde deze betrekking nu te koop bij het luiden van de klokken op deze 15de augustus. De hoogstbiedende bleek Louis De Graeuwe ten voordele van zijn zoon Louis, voor een som van 130 Vlaamse ponden, wat dan veel geld was en bewees dat het toch wel over een belangrijke post ging.
De titel van ‘graaf der rabauwen’ als leider van een huurlingenbende was dan al flink verminderd in belang. In 1526 spraken ze in Ieper nu over ”t Graefscepe van der vergadering van de bruyloften ende uytvaerden, ’t welck men placht te heeten ’t graefscip van den Rabauden’.
De functie van graaf bleek nu gedegradeerd te zijn tot een soort ceremoniemeester en bestuurder van huwelijksfeesten en begrafenissen of zoals in de 16de eeuw aangegeven ‘bestierder der lijkstatiën’.
In 1526 waren er vijf klassen van uitvaarten. Bij de eerste vier ervan was de graaf telkens aanwezig. Hij ontving dan bovenop het geld waar hij recht op had bij elke teraardebestelling van elke man of vrouw nog een andere vergoeding. Indien er tenminste een lijkdienst plaatsvond.
Voor de 5de klasse werd het hem verboden om zich te laten betalen, tenzij hij expliciet gevraagd was om een dienst te doen. Een begrafenis 1ste klasse, die van ‘de edelheid met schilden’ had hij recht op 2 schellingen met 1 schelling extra voor de lijkdienst.
De 2de klasse voor de ‘poorterlijke stand’, voor een plechtigheid die hij verrichtte met ’tortsen en rauw-floers’ kreeg hij 6 groten voor de begrafenis en 2 schellingen voor de dienst. Voor een begrafenis van de 3de klasse, eentje voor ‘redelicke ghegoede’ burgers waar het ‘rauw-floers’ niet gebruikt werd kreeg hij voor de dienst en de begrafenis samen 12 groten en slechts 8 als er enkel een teraardebestelling was.
Bij begrafenissen van gildeleden of ouderlingen van het Nazareth kon de graaf 4 groten vangen, dat was dan wel zonder een dienst. Als die er ook kwam kreeg hij nogmaals 4 groten. En uiteindelijk voor de mensen die onderhouden geweest waren in gestichten of door de openbare weldadigheid, zo bijvoorbeeld de weduwen van de Heilige Geest, de Witte Vliegers, en ouderlingen van het Nazareth, dan kreeg de graaf van de rabauwen 2 groten voor zijn diensten.
Naast ceremoniemeester bij de lijkstaties vervulde de graaf deze functie ook bij trouwfeesten en banketten. Indien men hem ervoor betaalde. Het ambt van de graaf der rabauwen bij de trouwplechtigheden was om de stoet naar de kerk te vergezellen en de trouwers aan te wijzen wat ze moesten doen.
Ook hier waren er vier klassen van huwelijken. De vergoeding voor een trouw van edelen was goed voor 20 groten, bij de rijke burgerklasse 16, bij de meesters van ambachten 8 en bij ambachtslieden 4 groten. Huwelijken van mensen die leefden van de weldadigheid leverden hem 2 groten op.
Naast al die verschillende ambten had de graaf nog wel meer te doen en ook voor de andere diensten waren er verloningen voorzien. Hij moest personen die besmet waren van melaatsheid zien te verwijderen en ze te vergezellen bij hun vertrek. Hij erfde trouwens van elke overledene van in en rond de stad zijn zondagspak en zijn koffer.
Wanneer op Witte Donderdag de melaatsen zich verenigden op het Sint-Maartenskerkhof om aalmoezen te ontvangen kregen ze stro om er op te liggen, hout om vuur te maken, bier en andere verversingen. Ze brachten dan de hele nacht door met eten en drinken. De plicht van de graaf der rabauwen lag er dan in om bij deze ongelukkigen te waken en met twee bedienden te zorgen voor het vuur en hen bier en brood toe te dienen.
Als vergoeding voor deze diensten kreeg hij dan het overgebleven stro en het resterende brandhout die hij dan verdeelde met zijn helpers. De graaf moest twee keer per week naar het gasthuis gaan informeren of er geen klachten waren over oproerige zieken die hij eventueel moest gaan aangeven bij het gerecht. Hij was eveneens aanwezig bij de handboogschieting aan de pers en bij de staalboogschieting waar hij telkens 12 stuivers voor opraapte.
–
Uit ‘De Grote Kroniek van Ieper’ – werk in opbouw


