Het is pas in het najaar van 1573 dat Vlaanderen kennis maakt met Don Louis de Requesens, groot commandeur van Castilië. Requesens heeft het bestuur over de Nederlanden aanvaard en arriveert te Brussel tijdens de novembermaand. Twee weken later verlaat de hertog van Alva definitief het land. Zijn zesjarige regering was uitermate schadelijk voor zijn koning en tergend zwaar voor de inwoners van deze landen. Tijdens zijn terugkeer naar Spanje pocht hij dat hij 18.600 mensen door zijn beulen heeft doen ombrengen.
Ik geef nog even zijn persoonsbeschrijving mee: ‘hij was een lange, magere man, gaande recht gestrekt, straf en stuurs van aanzien, hoogmoedig en ervaren in hoofse geveinsdheid’, en de rest van de omschrijving laat ik voor wat die waard is. Ik kijk al meteen vooruit naar zijn opvolger Requesens die zijn regering aanvangt begin 1574. Een man die meer genegen is voor de vrede dan voor de wapens. Best een aardige en actieve man die een korte periode vrede na de oorlog nastreeft maar er zelf het loodje bij neerlegt op 5 maart 1576 wanneer hij in Brussel sterft tijdens een zware koortsaanval. De prins van Oranje zal nu niet lang meer wachten om zelf aan zet te komen.
De onverwachte dood van Requesens zorgt er meteen voor dat zijn gedoodverfde opvolger graaf van Mansfelt niet onmiddellijk in staat geacht wordt om het bestuur van de Nederlanden over te nemen. Aalst kampt op dat moment met een grote muiterij van de Spanjaarden. Schrijver van Male probeert zich te focussen op de gebeurtenissen in Vlaanderen en vooral op die van Brugge en Gent.
‘Wanneer de Spanjaarden zich op 25 juli 1576 meester hebben gemaakt van Aalst en enkele andere plaatsen, probeerde men in Gent en Brugge grote zorg te dragen om zelf niet overvallen te worden. Men deed al de bruggen over de rivieren afbreken. Alle schuiten en vaartuigen werden binnen de steden gebracht zodat de Spanjaarden ze niet zouden kunnen gebruiken. Men deed het landvolk de wapens opnemen, maar te Beveren werden ze in het land van Waas bij de Schelde door de Spanjaarden verslagen. Hun baljuw die een dappere man was, bleef met veel andere burgers dood. De Spanjaarden staken zijn hoofd spottend op een spies en plunderden de nabijgelegen plaatsen.’
De wraak van de vreemdelingen speelt in de kaart van Willem van Oranje. Terwijl er nog veel Vlamingen twijfelen of ze zich nu al dan niet beter zouden aansluiten bij de oproerige staten, pookt Oranje het vuur van de onenigheid verder aan. In Gent wordt Jacobus De Meyere opgepakt en ter dood veroordeeld. De Meyere staat bekend als de grootste vijand van de priesters. Een stuk of zeven, acht heeft hij er al vermoord. Onder andere een geestelijke die hij in een bos te Knesselare naakt aan een boom ophing en hem met een rapier doorstak. De inquisitie meet hem nu van hetzelfde laken een pak aan. Figuurlijk dan toch.
‘Deze booswicht werd op een kar naar de Sint-Pharaïldisplaats gevoerd, zittende op een houten stoel aan dewelke zijn armen en blote benen vastgebonden waren. Bij aankomst kneep de scherprechter het dikste van de armen en de dijen af en men bond De Meyere met een ijzeren ketting vast aan een staak die op een afstand van vier meter omringd was door een cirkel van stro en takkenbossen. De man wilde niet weten van een openbare biecht, leedwezen of schuldbekentenis voor zijn schelmstukken en toonde niet het minste teken van berouw. De officier van het geestelijk hof legde hem uit dat hij een moordenaar was en daarop antwoordde de gevangene dat dit in opdracht gebeurd was van de prins van Oranje en dus volkomen geoorloofd.’
‘Ondertussen werd het vuur in het stro ontstoken en na een korte tijd gooide de misdadiger zich in het grootste vuur, en aanstonds, door de scherprechter wat stro en vuur op zijn hoofd geworpen zijnde, is hij in de tegenwoordigheid van vele duizenden mensen helemaal tot as verteerd, gaande op die manier van het tijdelijke naar het eeuwige vuur als een volhardende ketter en moordenaar.’ Op 1 september 1576 steken de Vlissingenaars Blankenberge in brand. In Brussel groeit de neiging van al de provinciën om zich aan te sluiten bij Willem van Oranje en samen met hem een verbond aan te gaan tegen de Spanjaarden. Hele delegaties kerkelijke, adellijke en rechtsgeleerde autoriteiten blazen verzamelen in Gent en komen er samen met hun collega’s van het noorden.
Op 26 september 1576 sluiten al de partijen een verbond om met algemene macht de Spanjaarden uit het land te verdrijven. Van Male staat zelf heel sceptisch tegenover de nieuwe alliantie met Willem van Oranje en zijn Nederlanders. ‘Ze waren niet meer dan meinedige verraders en verstoorders van de algemene rust, ze overrompelden en beroofden de kerken en de abdijen en maakten versterkte plaatsen van deze kerkelijke gebouwen. Ze pijnigden de religieuzen in hun zoektocht naar hun beste goederen. De Vlamingen treden dus toe tot een algemene alliantie met de noordelijke staten maar hebben tegelijkertijd zo wel hun bedenkingen over de roekeloze houding van enkele Brusselaars die er veel Spaansgezinde Vlamingen gevangen houden.
De eerste vijandelijkheden met de Spaanse bezetters van het kasteel van Gent zijn al een week aan de gang. Het verslag van schrijver van Male spreekt voor zichzelf: ‘Op de 18de werden enkele huizen dicht bij het kasteel in brand gestoken en het krijgsvolk brak ook andere huizen af en gebruikte de planken en balken om zich te verschansen. Men bezette met volk en geschut de wegen naar Antwerpen en Dendermonde.’
‘Dat geschut begon te spreken op de 20ste waardoor enkele huizen rond Sint-Baafs in brand geraakten. Om verdere ongemakken te voorkomen werd aan iedereen bevolen om voor de huizen emmers met water te plaatsen zodat een eventuele brand direct geblust zou kunnen worden. Op de 22ste september raakte heel de stad op de been door een gerucht dat er voet- en paardenvolk op komst was, waarop de magistraat de tiende man van de burgers deed voegen bij de Walen van kapitein Bale.’
‘Mannen en vrouwen werkten zonder ophouden aan het opwerpen van bolwerken en loopgrachten. Twee jongens, van wie er één doorschoten werd, staken het vuur aan een kleine woning dicht bij het kasteel. Nog diezelfde dag kwamen binnen de stad zeven legereenheden musketiers die de heirbaan ter hoogte van Kwatrecht geblokkeerd hadden met afgehouwen bomen en daar ook de grote stenen brug hadden afgebroken om de doortocht van de vijand te belemmeren.’
De kleine bruggen werden verdedigd door de boeren en de baljuws van Aalst moesten nauwkeurig de troepenbewegingen van de Spanjaarden in de gaten te houden en al de info hieromtrent doorspelen naar de magistraat van Gent. Bij de tegenstanders verplichtten de Spanjaarden de mensen van de omliggende dorpen hun kostbaarheden binnen te brengen op straffe van militaire executie. Op de 23ste sluit een vaandel voetvolk uit Brugge zich aan bij de belegeraars. Enkele waaghalzen slagen er in om de schotdeuren van het sas te openen zodat het water in de vestingen langs het kasteel gebroken werd.’
‘De volgende dag beschadigden de Spanjaarden met hun onophoudelijk geschut de toren van Sint-Baafs en enkele huizen en er werden enkele burgers doodgeschoten. Een groot deel geschut wordt nu aangevoerd vanuit Terneuzen en tijdens het nachtelijk beleg was de hele stad verlicht. Acht pelotons edellieden met hun voetvolk voerden nog twaalf extra stukken geschut binnen te Gent. Op hun vaandels las men de woorden “Pro fide et patria”; “Voor geloof en vaderland”. Alles wat tevoren vijand was, was nu vriend en het getal van de belegeraars groeide altijd maar verder aan. In de raad en voor het stadhuis werden de Spanjaarden uitgeroepen tot vijanden van het land zodat men hen overal mocht vervolgen en doodslaan omdat ze ermee gedreigd hadden al de Nederlanders en vooral die van Brussel, tot de kinderen in de wieg toe, te vermoorden. Iedereen moest zich nu wapenen tegen deze staatsvijand.’
Dit is een fragment uit Boek 7 van De Kronieken van de Westhoek