banner
nov 14, 2025
0 Views
Reacties uitgeschakeld voor De last van Wervik

De last van Wervik

Written by
banner

De kerk van Wervik was in maart 1800 nog altijd ontbloot van haar kap omdat de vorst het metselwerk verhinderd had. Er kwam overleg tussen de treffelijkse burgers wat er nu diende te gebeuren met die vernielde gewelfsels. Ze besloten om de ‘vaussure’ voorlopig te laten zoals ze was en eerst te proberen om de kerk in het droge te krijgen.

De vergadering besloot om bij de goede lieden een collecte te houden. Aan de Vlaamse en Franse kant om via renteloze leningen de nodige budgetten ter beschikking krijgen om de kerk nog dit voorjaar van schalies te kunnen voorzien. De hele tijd dat de kerk door de Fransen geplaagd werd moesten de burgers het zonder muziek of koorgezangen stellen in hun kerk. Napoleon Bonaparte trok deze ordonnantie in en daardoor zou men weer mogen zingen vanaf de 9de februari 1800.

Onze commissaris stak daar echter een stokje voor omdat de zangers weigerden om de eed aan de republiek af te leggen en daarom was er van muziek voorlopig geen sprake. Tot begin maart er een privilege via Brugge tot bij ons kwam waardoor de koorzangers eindelijk terug in actie konden schieten. Op de 8ste juni, de feestdag van Sint-Médardus hebben de muzikanten voor het eerst sinds het sluiten van de kerken opnieuw een solemnele dienst in de muziek gedaan. Dat zou nu blijven voortduren op de voornaamste heiligendagen.

Juli 1800. Tijdens deze zomermaand werkten ze hard om de kerk te dekken nadat de nieuwe kap nu toch al drie jaar stond te wachten op schalies of dakpannen met alleen maar planken die erop gespijkerd waren. Dat hout was natuurlijk al voor een deel aan het rotten dus waren de Wervikanen gedwongen om dringend voor een waterdichte dekking te zorgen. De kerkmeesters gingen in overleg met de voornaamste notabelen. Ze stelden voor om de oude schalies van afgebroken kerken en kloosters te gebruiken maar de burgers wilden het niet hebben dat hun kerk met gestolen goed zou opgetrokken zijn. Daardoor zagen de kerkmeesters zich verplicht om nieuwe schalies te kopen. Het aanbrengen ervan gebeurde in de loop van augustus en was aangenomen voor 5 Vlaamse ponden de roede.

9 november 1800. Wervik zag zich geconfronteerd met een ongemeen harde storm welke lelijk huishield tussen 11u en 15u. Zelfs de oudste inwoners hadden zo’n tempeest nooit meegemaakt in hun leven. In Wervik alleen al zijn er twee molens omver gevlogen. Met name het oliekot dat stond aan de noordwestkant van Wervik langs de Ieperse weg en de korenmolen op de berg. Van deze twee molens werd het oliekot het eerst opgebouwd drie dagen voor Sinksen van 1801 en de korenmolen wat later door een gebrek aan middelen.

In Rijsel waren er tijdens deze storm maar liefst 24 molens tegen de vlakte gegaan en was er sprake van grote schade in de stad. In Ieper sneuvelden er vier molens. Een ervan lag niet plat maar was enkel van zijn teerlingen geblazen, best een wonderlijke kwestie voor de toeschouwers want de molen kon achteraf nog enige tijd draaien. In Beselare is de naald van de kerktoren gedonderd. De schalies op de kerken en de woningen werden er afgeblazen alsof men een hond aan het scheren was.

In Gullegem is het dak van de kerk bijna helemaal ingestort, de pannen en de schalies vlogen er in de lucht alsof het sneeuwde. Nogal wat timmerlieden beweerden achteraf dat de storm zeker geen twee uur langer zou mogen geduurd hebben of er zou geen enkel huis meer rechtop gebleven zijn in Vlaanderen. Op tweede kerstdag van 1800 was er in onze kerk een dienst aan de gang die bijgewoond werd door zowat driehonderd gelovigen. De mis werd gedaan door een priester die in de wandeling ‘De Brabander’ genoemd werd.

Een persoon uit Menen had tegenover enkele soldaten zijn beklag gemaakt over deze priester. Voldoende reden om hem door twee soldaten en twee burgers uit de kerk van Wervik te komen wegplukken. De aanwezigen stonden er bij en keken er naar zonder dat ze dat konden beletten. De geestelijke werd weggeleid naar Menen en verhuisde later naar de grenzen van Pruisen.

  1. De herstellingswerken aan de kerk liepen achter op schema en dat ondanks de menigvuldige giften. De kerkmeesters Martinus Mortier, Petrus van de Vivere en de heren Vandergote en Facon kregen de permissie van de Wervikse notabelen om op zoek te gaan naar extra middelen om wat vaart te zetten achter de heropbouw van de kerk. Ze mochten leningen uitschrijven op voorwaarden dat ze op een redelijke termijn het geld zouden terugbetalen. De kerkheren beschikten nog over de restanten van de gesmolten klokken, materiaal dat ze na de brand discreet opzij gelegd hadden en die heel wat geld zou kunnen opleveren.

En die verkochten ze nu dik onder de prijs aan een koper in Rijsel die er nog een dikke commissie aan zou verdienen. De verkoop en de levering gebeurde in het grootste geheim want de kerkmeesters vreesden dat de metalen alsnog zouden worden aangeslagen. Het transport gebeurde dan ook tijdens de nacht. De derde lading werd rond middernacht helaas betrapt op Frans grondgebied, aangeslagen en gelost in herberg ‘Le Roy de France’ waar een vierde deel van de opbrengst – zoals de Fransen althans beweerden – bestemd zou zijn voor de armen. Maar het arrest achteraf was positief en de Wervikanen kregen hun metaal terug.

Achteraf bleek de kwaliteit van het gesmolten metaal helaas ondermaats omdat het metaal allemaal van diverse soorten was. Omdat er onvoldoende geld vrij zou komen om de nodige reparaties aan de kerk hebben ze de terugbetaling van de leningen ingetrokken hebben zonder dat aan iemand kenbaar te maken. En daarom was de gemeente zeer verbitterd.

April 1801. Het busseniershof was door de oorlog afgebrand tijdens het jaar 1793. De puinhoop was er blijven liggen tot in het jaar 1800. Het erf dat eigendom was van de gilde van de busseniers was door de Nations aangeslagen en later verkocht aan Petrus Bourgoy die het op het einde van dit jaar liet optimmeren. Op 6 april 1801 heeft de gilde er zijn eerste intrede gedaan en op de ‘krake’ geschoten. Het kroontje werd gewonnen door Joannes Jombaer, een van de oudste gildebroeders.

Op 27 juni stierf mijnheer Franciscus Alexander Cocquyt, geboren in Gent en hier gedurende 34 jaar pastoor geweest met al zijn herderlijke bezorgdheid doorheen alle gevaren en de scheuringen in de kerk. Men mag met waarheid zeggen dat Wervik in veel jaren, zeg maar nooit een pastoor of herder van dit kaliber heeft gehad. Hij droeg niet enkel de last van Wervik maar ook die van de omliggende plaatsen als Komen en Geluwe en andere die hij clandestien bestuurde met andere goede geestelijken.

Daarom was de droefheid om zijn dood algemeen. Zijn herinnering zal wel onsterfelijk blijven bij zijn achtergelaten parochianen. Tijdens de augustusmaand kwamen de vier Wervikse gilden allemaal weer tot leven nadat ze vernietigd werden tijdens de revolutie. Op 15 augustus hebben de gildes van Sinte-Barbara (de busseniers) en die van Sint-Sebastiaan (de ‘handboogisten’) hun nieuwe staander gaan ophalen, die van Rijsel was gekomen was. Die werd daags tevoren geleverd in de Overleiestraat.

Ze waren vergezeld van de twee andere gilden die mee stapten tot aan de brug en daar bleven wachten tot de andere twee gilden met hun nieuwe vlaggen in volle triomf de terugweg aanvatten. Ze zijn zo met zijn allen onder het geluid van de trommels en van de muzikanten door de stad gewandeld en reken er maar op dat de burgers daar groot behagen in schepten. Want het was al zeven jaar geleden dat ze nog vaandels gezien hadden die niets met de krijg en de oorlog te maken hadden. Op de 10de november kregen de burgers het bevel om het licht aan hun ramen te laten branden om de vrede te vieren die onlangs werd afgesloten. En vanaf die dag begonnen ze weer de eindeklok te luiden voor de overledenen.

6 december 1801. Eindelijk, ja eindelijk werden de mensen verlost van de mis te moeten horen in hun huizen of schuren. Omdat er weer vrijheid van godsdienst was toegestaan. In Wervik werd onmiddellijk een altaar opgericht in de sacristie en verklaarde men aan de burgerij dat ze allen naar de kerk mochten komen. Tijdens het vieren van de vrede luidde men eveneens de klokken van het stadhuis en ook het klein schelleken dat na de brand van de kerk gemonteerd was op de hoge voute. Het zou vanaf dit moment om 12u ’s middags en om 21u in de avond klingelen. Vanaf deze heugelijke dag begonnen de klokken weer te luiden om de missen en de diensten aan te kondigen. Op 25 december heeft men de klok van het zustershuis die inactief was en niet meer diende voor de overgebleven nonnen opgehangen ten dienste van de kerk, van boven op de kerktoren en van dan af aan heeft men alle kerkelijke diensten, de jaargetijden en de klokken ermee geluid zodat het voor de burgers er wel op leek dat ze aan een nieuw leven begonnen waren.

  1. Op 24 maart werd er voor de eerste keer sinds het sluiten van de kerk door de pastoor weer een geestelijke lering gehouden. De burgemeester had dit toegestaan op voorwaarde dat de pastoor die opleiding zou verzorgen in zijn burgerlijke kleren. Drie dagen later werden de beelden van de slaaf en van Sint-Rochus teruggebracht naar de kerk welke na de plunderingen verwijderd en verstopt waren voor de Franse Nations. Ondertussen werden ook al de huwelijksbannen gepubliceerd.

In mei verwachtten de Wervikanen goed nieuws te krijgen over de onderhandelingen tussen paus Pius VII en Napoleon Bonaparte, de consul van de Franse republiek i.v.m. de mogelijke herstelling van de rooms-katholieke kerk die in Frankrijk vernietigd was. Het Te Deum werd op 6 juni 1802 voor het eerst weer gezongen en dat was al geleden van de 25ste september 1797. Dat gebeurde op Pinksteren met alle mogelijke devotie van dien. Ook het Heilig Sacrament van het altaar was van de partij en werd processiegewijs van het hospitaal naar de kerk gedragen. Men heeft er een solemnele mis gecelebreerd om God te bedanken over deze grote weldaad. De processie werd vergezeld door de vier gilden die ze met hun specifieke eigenheden hebben vereerd.

De Barbaristen met het schieten, de retorica met gelukwensen en rijmgalmen die ze opdroegen aan de poort van de kerk van het hospitaal op het moment dat de pastoor met het hoogwaardige Sacrament vertrok. Na de intrede in de kerk werd de dienst nu weer geofferd net zoals dat het geval was voor de troebelen, allemaal weer in volle solemniteit, vrij voor iedereen en toegankelijk voor alle devotie. Hoewel de kerk nu over haar volledige vrijheid kon beschikken, kregen de priesters hun regulier pensioen wel nog altijd niet toegekend als voorheen. Onze pastoor kreeg van de republiek nu 150 ponden per jaar. En als hij een kapelaan nodig had moest die bekostigd worden door de stad of de parochie.

Op 24 januari 1803 geschiedde de blijde intrede van mijnheer Bruno Benjamin Onraedt. Want na de dood van mijnheer pastoor Alexander Cocquyt werd mijnheer Six aangesteld als bedienaar van de kerk en die was hier gebleven tot de 15de van deze maand, wanneer hij in functie kwam als pastoor van Heule. Daar hadden ze hun ‘gezworen’ priester weggejaagd. Terwijl mijnheer Six te Heule met grote eer en triomf werd binnengehaald wees men mijnheer Onraedt, priester in Sint-Michiels te Kortrijk aan als pastoor van Wervik.

Voor zijn blijde intrede zijn onze vier gilden de nieuwe dorpsherder tegemoet gegaan, verenigd met een muziekkoor en het geschut van de busseniers. De verenigde gilden hadden het op een akkoordje gegooid om allemaal samen de muzikanten te betalen. De zangers zouden zich centraal opstellen te midden van de vier gilden. Een opstelling die niet naar de zin was van de busseniers die vonden dat zij beter al schietend de groep zouden trekken. Daar waren de drie andere gilden het niet mee eens. De busseniers beslisten dan maar om de kosten voor de zangers op zich te nemen en beslisten dat de schutters en zangers voorop zouden stappen.

De drie andere gilden waren daar niet gelukkig mee en ze hebben tijdens de optocht het geluid van schutters en zangers continu verstoord door het slaan en roffelen van hun trommels om het geluid van de busseniers te verdoven. Het was echt schandalig om hen bezig te zien, het leek er op dat ze wel elk moment met elkaar zouden beginnen te vechten.

  1. De republiek was op zoek naar alle koorddraaiers die er te vinden waren. De Fransen hadden die nodig ten behoeve van hun schapen. Bij de komst van enkele gendarmen in de stad vluchtten zowel de timmerlieden als de koorddraaiers weg om uit het gezichtsveld van de Franse republiek te blijven. In juli probeerde pastoor Onraedt iets te doen aan de slechte toestand van zijn kerk. Hij ging aan tafel zitten met zijn kerkmeesters Martinus Berten, mijnheer Vandergote, Joannes van Elslander en Carolus van Elslander.

Ze verzochten achteraf aan de goede Wervikanen om de kerk ter hulp te springen met liefdadigheid. Rond deze tijd konden ze in elk geval beginnen met het plafonneren van de middenbeuk. De kerkraad had de vier gilden ertoe bewogen om dat op eigen kosten te doen. Ze beschikten alle vier over een eigen altaar en daarom vroeg de pastoor dat ze ook het plafond van de zijbeuken zouden aanpakken voor zover hun altaar en hun stoelen zich uitstrekten. En dat was ook de vraag die gesteld werd aan de de Heilige Sacramentbroeders.

  1. Er werden grote voorbereidingen getroffen om een nieuwe kerk te bouwen in Capelle-ten-Brielen. Tussen de Capellenaars en de parochie van Komen was het tot een breuk gekomen nadat die laatsten verwoed hadden geprobeerd om de straat van Capelle-ten-Brielen volledig te integreren in de Komense parochie. Daar waren grote debatten en discussies uit voortgevloeid. De Capellenaars verdedigden zich hardnekkig en wilden een parochie op zichzelf vormen. Een verzuchting die hen na lang praten dan toch toegestaan werd.

Daarom moest de oude kerk die door de troebelen helemaal verwoest was nu verder afgesmeten en werd er tijdens het jaar 1805 een nieuwe schone kerk getimmerd. De bouw kon gebeuren dankzij de hulp van burgerlijke caritaten en nog tijdens datzelfde jaar begonnen de Capellenaars er de eerste missen te lezen. Dat gebeurde in de oktobermaand ter gelegenheid van de lokale kermis. Op dat moment was de kerk zeker nog niet afgewerkt. Speciaal voor deze gelegenheid hadden ze het koor gedekt en voorbereid voor de heilige dienst.

In de Wervikse kerk begonnen ze in mei met de plafonneerwerken. De 22ste mei arriveerde een nieuw kerkorgel dat kon aangekocht worden dankzij de liefdadigheid van mijnheer Van de Vive die het voorschot van 400 kronen voor zich had genomen. Ik weet niet uit wiens beurs de resterende 200 kronen achteraf gekomen zijn. Het orgel was afkomstig van een abdij in Antoing, een parochie bij de Schelde op een uur afstand van Doornik. Na het schrappen van dit klooster was het orgel nog ongeschonden gebleven. Het orgel was gebouwd in 1626 en had nog gediend bij de jezuïeten.

Het instrument werd in Antoing door twee Kortrijkzanen gedemonteerd en werd per schip via Rijsel naar Wervik gevaren. Tussen Komen en Wervik zijn al onze muzikanten tegemoet gegaan en zijn ze op het schip gestapt. Ze hebben het laatste traject feestelijk afgelegd bij het spelen van hun muziek. Er is tijdens de hele maand juli hard gewerkt om een stevige plaats voor het kerkorgel te voorzien. Boven het oksaal werden een aantal dikke balken in de muur gewerkt om de steunpilaren stevig genoeg en voldoende stabiel te maken. Op 15 augustus speelde het orgel voor de eerste maal omdat het dan Maria Hemelvaartdag was.

Dit is een fragment uit Boek 10 van De Grote Kroniek van de Westhoek

Article Categories:
fragment uit deel 10
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Comments are closed.