8 augustus 1917, woensdag. Een van de bitterste nederlagen die de Duitsers te verteren kregen was ongetwijfeld de vernietiging van hun ‘Meikevers’ door onze troepen uit Wales. De keizer had zijn ‘Maikaefer’ omschreven als zijn dappere Coburgers. In Duitsland zongen de kinderen liedjes op straat over hun fiere Duitse meikevers en ook poëten hadden het graag over de moed en heldhaftigheid van die brigade.
Maar nu zou die oude Hindenburg tevergeefs moeten roepen om zijn Meikevers. Hun Guards Regiment van de 3rd Guards – goed voor bijna 600 mannen – waren in onze handen gevallen terwijl de rest van hen dood lag op de terreinen rond Pilkem. De Meikevers hadden tijdens de nacht van 29 juli hun makkers van de 100th Infantry Reserve Regiment afgelost en ze lagen met drie bataljons verspreid in hun loopgravensystemen langs het Ijzerkanaal ten noordoosten van Boezinge, in de bomkraters die er overbleven waren van de eertijdse voorste loopgraven en dan meer samengetroept in de ondersteuningsloopgrachten wat verderop.
Ze verdedigden er een reeks van achtergelegen betonnen bunkers en dug-outs. Het 9th Grenadier Regiment en een bataljon van het Lehr Regiment versterkten de Meikevers en lagen verspreid in het open veld achter de lijn Langemark-Geluveld. Die laatsten waren nog maar pas een regiment van de 392nd Infantry Reserve Regiment komen vervangen. Sommige eenheden van het 3rd Battalion van de 9th Grenadiers Regiment waren vanuit Langemark voorwaarts gestuurd om als sluipschutters te dienen en er was eveneens sprake van twee mitrailleurbatterijen die ingezet werden om de mogelijke Britse stormloop af te blokken.
Ze waren met voldoende manschappen om dit deel van Pilkem Ridge te verdedigen en ook het terrein was in Duits voordeel aangezien onze mannen zich moesten schuilhouden in dit uitgehold terrein, met de rug naar het Ijzerkanaal waarover alle materiaal en munitie moest aangevoerd worden. In het voordeel van de Welshmen was dan wel dat ze elk detail van de grond voor hen kenden op basis van recente luchtfoto’s. En natuurlijk ook van hun raids die ze nu al gedurende vele maanden zowat dag en nacht hadden uitgevoerd, gravend en tunnelend om dekking te vinden tegen het eindeloos Duits geschut.
Al die jongens wilden maar een ding en dat was hun gram halen tegen een vijand waar ze nu al zo lang hadden door afgezien. Ze hadden grote onberingen geleden en zo vaak in het allergrootste dreiging en gevaar verkeerd, welke nog intenser aangroeide in de aanloop van de slag door het geweldig bestoken van hoog-explosieve en gasgranaten. Op het moment dat het sein voor de aanval had weerklonken op 31 juli wisten ze met zijn allen wat beproeving in realiteit betekende. Niet dat dit trouwens een groot verschil uitmaakte voor het tempo en de discipline van hun stormloop.
De geallieerde bombardementen waren verpletterend verlopen en het zwaar spervuur was volgens deze Welshmen perfect. Ze volgden die vuurlijn van dicht. Zodanig dicht dat ze al over de Meikevers gelopen waren voor ze zich ook maar enigszins defensief konden organiseren. Veel van de vijandelijke machinegeweren werden verbrijzeld en begraven. De mitrailleurs die nog intact bleven werden nooit in actie gebracht aangezien hun schutters niet eens de tijd kreeg om uit hun betonnen versterkingen aan te rukken waar ze zich verscholen hielden om te ontsnappen aan ons vernietigend geschut.
Het was op deze locaties waar de meeste van de krijgsgevangenen opgepakt werden. Daar, en ook nog in een grote loopgraaf van 3 meter breedte en 4 meter diepte aan de buitenwijken van Pilkem, waar al lang geen sprake meer was van een dorp of gehucht.
De Meikevers kwamen er verdwaasd naar buiten en gaven zich over meestal zonder ook maar een spoor van vechtlust. In een aantal van hun betonnen bunkers zoals die van Mackensen Farm, Bosch House en Zouave House lag er munitie opgestapeld, met voornamelijk granaten en loopgravenmortieren.
En dus drongen de Welshmen in grote golven door richting Pilkem Ridge – hun krijgsgevangenen telkenmale naar achter sturend – stormend door de hogergelegen terreinen en dan naar beneden tot aan de hellingen van de Steenbeek. Aan hun linkerzijde vochten de Royal Welsh Fusiliers die Pilkem zelf voor hun rekening namen en rechts waren het ook makkers van het Welsh Regiment. In de stroken terrein achter Pilkem troffen ze de Duitse regimentshoofdkwartieren aan die in sterkgebouwde dug-outs gehuisd waren, maar hun bemanning was weggevlucht om hun huid te redden.
Een beetje verderop lag er nog een omvangrijke dug-out die door de vijand gebruikt werd als verbandplaats. Er was plaats voor zeker honderd gewonden en op het moment van de aanval bevolkt door vijftig man. De jongens van Wales zwermden er binnen en troffen er dertig gewonde en twintig ongewonde Duitsers aan. Hun dokter van dienst was een goede kerel en nadat zijn eigen mannen zich hadden overgegeven bekommerde hij zich over enkele gekwetste Welshmen.
Uit een plek genaamd Jolie Farm maakten onze mannen twee machinegeweren en zestien gevangenen buit. Bij Rudolf Farm – enkele betonnen holen temidden een chaos van kraters – kwamen nog eens dertig krijgsgevangenen tevoorschijn. En drie officieren plus zevenenveertig Duitse soldaten kwamen naar buiten uit de puinhoop van een woning ergens dicht in de omgeving van het Ijzeren Kruis.
Al deze troepen van Wales hadden bewijs geleverd van grote moed en daarbij mocht ik zeker de lopers niet over het hoofd zien die telkens hun boodschappen onder hevig geschut moesten gaan afleveren en zeker ook de brancardiers niet die de gekwetsten uit de penarie hielpen ongeacht de risico’s die ze daarbij zelf liepen. En na afloop waren er dan nog de muilezeldrijvers die schitterend werk leverden met het – onder het zwaarste spervuur – aanbrengen van noodzakelijke voorraden. Wales had het op 31 juli 1917 uitstekend gedaan. Iets wat zeker ook het geval was voor de Welsh miners die zichzelf nu al zo vaak bewezen hadden als excellente tunnelbouwers en bijzonder dappere lieden en die ook vandaag cool en onbevreesd hun aandeel hadden in de stormloop.
–
Uit ‘De Grote Kroniek van Ieper’ – werk in opbouw