De oorspronkelijke villa van Sint-Bertijns te Poperinghem ontwikkelt zich in de 12de eeuw stilaan tot een stad. Het is in wezen een metamorfose die begint in de jaren 1000 en bekroond wordt met een eigen stadswetgeving: de keure van 1147. De nieuwe stad Poperinghem zal voortaan een eigen bescheiden plaats innemen in een select rijtje van jonge Vlaamse steden. Op 1 mei van het jaar 1109 kregen de inwoners van Veurne een Vlaamse primeur. Veurne was de eerste stad die een eigen stadswetgeving in ontvangst kon nemen van de graaf.
Na het overlijden van Robrecht de Fries verbleef zijn weduwe gravin Gertrude tot aan haar dood in 1113 in Veurne. Ze had een boontje voor de Westhoekstad en kon de nieuwe graaf Karel de Goede ervan overtuigen om Veurne als eerste stad van Vlaanderen zijn eigen stadskeure te schenken. Ondertussen leven we al 38 jaar later en is Diederik van den Elzas al twintig jaar de nieuwe graaf van Vlaanderen. In Poperinghem is er al een tijdje onrust aan het broeien tussen de rijkere burgerij en de bescheiden handelslieden en de handwerkers. Zowel de abt van Sint-Bertijns als Diederik van den Elzas, zijn bezorgd om de situatie die stilaan aan het escaleren is in het uit zijn voegen barstende centrum van Poperinghem. Er moet dringend een einde gesteld te worden aan de onenigheid en de twisten in de stad.
Een aangepaste wetgeving voor Poperinghem dringt zich op. Veurnenaar Leonius, de abt van Sint-Bertijns, is goed bevriend met graaf van Vlaanderen Diederik van den Elzas. Ze zijn zelfs samen op kruistocht getrokken. Hij profiteert van die relatie om in 1147 zijn stad Poperinghem een analoge stadskeure te laten schenken zoals die in 1109 werd geïntroduceerd te Veurne. In 1208 wordt die initiële keure vernieuwd door de abt van Sint-Bertijns. Vijfentwintig jaar later, we leven in 1233, krijgen de Poperinghemnaars een gloednieuwe en geactualiseerde keure van abt Jacques van Sint-Bertijns. De nieuwe wetgeving bestaat voortaan uit zesentwintig artikelen.
In diezelfde periode krijgen ook Broekburg, Sint-Winoksbergen en Arques hun eigen stadskeuren. Het is opvallend hoe identiek de keure van Arques is met die van Poperinghem. De keures van 1208 en 1233 komen er duidelijk op initiatief van de abt van de Sint-Bertijns. We leven in de tijd dat Margaretha van Constantinopel en haar zus Johanna die als jonge kinderen aan het Franse hof worden opgevoed en absoluut nog niet matuur zijn om het gezag van de Vlaamse graven over hun eigen regio te laten gelden. Dat die wetgeving er precies dan komt, toont heel sterk aan dat de abt van Sint-Bertijns van dit machtsvacuüm profiteert om zijn eigen macht in de Westhoeksteden te versterken en uit te breiden.
Alle mannen van Poperinghem moeten zweren om de keure na te leven. Er is geen ontkomen aan. De keure houdt geen rekening met de verschillende klassen. Arm en rijk zijn gelijk voor de wet. Ze zijn met zijn allen ‘homines pacis’, onderworpen aan dezelfde wetten die gelden voor iedereen die op het grondgebied van de stad woont. Er is één grote uitzondering: lijfeigenen hebben geen rechten om te zweren op de keure. Ze krijgen voedsel en drank in ruil voor hun prestaties en verder hebben ze niets in de pap te brokken. Enkel als ze er in slagen om uit hun onvrije stand op te klimmen, dienen ze alsnog te zweren op de keure. Doen ze dit niet binnen de vijftien dagen, dan krijgen ze een boete van tien schellingen.
Wat behelst die prille wetgeving eigenlijk? In artikel 1 staat beschreven dat alle burgers vrijuit en zonder druk van buitenaf van hun goederen en bezittingen mogen gebruik maken. Artikel 2 vermeldt dat de helper van de baljuw, de amman, geen zeggenschap heeft zonder voorafgaand oordeel van de keurheren. De aanhouding van inwoners staat beschreven in artikel 3: wie aangehouden wordt zal naar het gerechtsgebouw van de abt, het vroonhof, worden gevoerd waar een aantal gezworenen een oordeel zullen moeten vellen.
Hij mag niet weggevoerd worden buiten de mark worden vervoerd. Hij kan enkel in het vroonhof worden vastgehouden als de abt of de proost hiervoor toestemming geeft. Volgens de keure is het vroonhof een belangrijke plaats: enkel in de ‘curia’ kunnen aanklachten worden aanhoord of gronden worden overgedragen. De artikelen 6 en 7 hebben het over de beteugeling van geweld. Wanneer twee personen slaags geraken, zal de persoon die het gevecht begon de boete voor beiden moeten betalen. Wie een man doodt, wordt zelf gedood. Onrechtmatige aanklachten worden beboet met een bedrag van drie pond.
Hooliganisme wordt niet getolereerd: wie in woede ontsteekt ten opzichte van een ander en scherpe wapens trekt, zal drie pond betalen. Het bieden van een onderkomen aan bannelingen en huisbraak zijn strafbaar en er staat een boete op van drie pond. Het lijken wel gasboetes te zijn. Het aanbrengen van ‘dontslaghen’ of ‘duutslaghen’, kneuzingen en builen zonder bloedverlies, wordt beboet met een straf van drie pond. Het trekken aan de haren van mensen, ‘harropen’ is ook strikt verboden. Ook op het spelen met het teerlingspel staat een boete. Die geldt zowel voor de spelers als voor de uitbater van het huis waar er teerlingen werden gegooid.
De gezworenen van de rechtbank worden belangrijk. Indien onder hen twisten ontstaan, dan moet de justiciarius vrede eisen in opdracht van de keurmannen. Indien het meningsverschil aanhoudt zullen gijzelaars worden genomen zolang dit nodig is. Die keurmannen dienen recht uit te spreken voor het welzijn van de stad, behalve in gevallen die behoren tot de comitatus van de abt van Sint-Bertijns. Bij twijfel over wetgeving kan beroep gedaan worden op de wetspecialisten van Veurne. De wetgeving op doodslag wordt gewijzigd in 1208 en 1233.
Wie op beschuldiging van doodslag voor de curia verschijnt krijgt in het geval van vrijspraak door de keurmannen zijn vrijheid niet onmiddellijk terug. Volgens de keure van 1208 dient hij in ieder geval de vuurproef te ondergaan. De vuurproef is een middeleeuws godsoordeel, waarbij een beschuldigde zijn hand in het vuur moet steken, gloeiende kolen moet dragen of door het vuur moet lopen. Doorstaat de beschuldigde die vuurproef niet, dan moet hij de doodstraf ondergaan. De keure van 1233 schaft de vuurproef af en legt meer verantwoordelijkheid bij de keurmannen.
Vanaf 1233 is er in Poperinghem in elk geval niet langer sprake van dat morbide godsoordeel. De wetgeving op het aanbrengen van verwondingen wordt in 1208 en 1233 ook veel complexer. Er is nu al sprake van het betalen van de geneeskundige zorgen en vergoedingen voor de gekwetste persoon. Als de verwondingen worden aangebracht met een mes zal de schuldige zijn hand verliezen. Bij het verminken of amputeren van een lidmaat zal de schuldige dezelfde verminking of amputatie ondergaan.
Opmerkelijk is dat op geweld door vrouwen een dubbele boete staat. In artikel 12 van de keuren wordt de opname van nieuwe burgers te Poperinghem geregeld. De migratieregeling van de middeleeuwen. Nieuw aangekomen mensen dienen te zweren om de Poperinghemse keure te respecteren op straffe van boete. Vanaf 1233 volstaat het zweren van de eed niet langer: er moet ook nog geld in het bakje komen voor de stad. Wie de eed zweert zal twee Franse denieren per pond eigendom dienen te betalen aan de stadsgemeenschap. Artikel 19 heeft het over diefstal in Poperinghem.
Ook hier wordt het gebruik van de vuurproef als godsoordeel weggelaten in 1233. Bij recidive diefstal wordt de beschuldigde na de derde keer eenvoudigweg opgehangen. Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen ‘furtum’ (diefstal) en ‘rapina’ (roof). Furtum betekent het onrechtmatig wegnemen, in heimelijkheid, van een onroerend goed met het inzicht om het voor zichzelf te houden. Rapina is hetzelfde maar gaat gepaard met geweld. Bij diefstal, roof en brandstichting is de strop zowat de standaardstraf.
Op kerkelijk gebied behoort Poperinghem eeuwenlang tot het bisdom van Terwaan. Op het wereldlijk vlak zwaait de kasselrij van Veurne de plak. De respectieve bisschoppen van Terwaan, de abten van Sint-Bertijns vertegenwoordigd door hun proosten en de graven van Vlaanderen, houden hun grip op de Westhoeksteden intact. De wetgevende en morele macht van de abdij is haast onbeperkt. Halverwege de 10de eeuw heeft graaf Arnulf voor zichzelf de exclusieve militaire rechten bedongen binnen het grondgebied van de Vlaamse abdijen.
Niemand in Vlaanderen, met uitzondering van de graaf, heeft het recht om soldaten te ronselen en oorlog te voeren. Deze regel wordt tot de jaren 1200 goed gerespecteerd. Tegen die tijd is de macht van de Vlaamse steden al zo ontwikkeld dat er sprake komt van stedelijke milities die onafhankelijk opereren, los van de zeggenschap van de graven van Vlaanderen.
In de 12de eeuw is de militaire macht echter nog een exclusief recht van de Vlaamse graaf. Niet alleen de grafelijke leenmannen en achterleenmannen zijn hem krijgsdienst verschuldigd. Dat zijn ook alle onderdanen, gezond van lijf en leden die wapens kunnen hanteren. Ze worden verplicht zich beschikbaar te stellen voor de militaire verzuchtingen van de oppergraaf. Dit is ook het geval voor de inwoners van Poperinghem dat op militair gebied dus eveneens onder de militaire bevoegdheid van de graaf valt. In 1110 worden die militaire verplichtingen formeel vastgelegd.
De dienstplichtigen worden in drie categorieën ingedeeld. De hoogste rang bestaat uit de ridders (equites) die in het echte leven niet functioneren als leenmannen maar eerder als ondersteunende vazallen van de abt. De ridders van Poperinghem dienen op te rukken bij grafelijke expedities (heervaarten) die zowel offensief of defensief kunnen zijn. Niet alle ridders trekken op met de graaf. Ze kunnen zich vrijkopen door een som van vijf solidi en vier nummi te betalen aan de abt die dit op zijn beurt ter beschikking stelt van de graaf om er een deel van zijn militaire kosten mee te kunnen dekken.
De abt moet echter te allen tijde rekenschap geven aan de graaf als het vereiste aantal ridders niet oprukt. Een tweede groep die militair ten dienste moeten staan voor hun graaf zijn diegenen die aangesteld zijn voor het ‘banwere’ en het ‘utlandesbanwere’, een soort korps dat instaat voor de verdediging van het grondgebied maar dat dus ook voor offensieve taken wordt ingezet en mee moet optrekken met grafelijke expedities.
Ook de gewone onderdanen kunnen worden opgeroepen. Zo vraagt Filips van den Elzas in 1190 aan de abt van Sint-Bertijns om de deelname van alle weerbare mannen. Die derde categorie wordt algemeen omschreven als de ‘landweer’. De deelname van de landweer aan krijgstochten van de graaf geldt trouwens over het hele graafschap Vlaanderen. Telkens opnieuw worden de onderdanen opgeroepen om zich met wapens aan te melden om het Vlaamse erfbezit te verdedigen en te behouden.
De graaf beschikt niet enkel over exclusieve militaire rechten over zijn gebied, ook op gerechtelijk gebied laat hij zijn rechten gelden. De rechtspraak over Poperinghem is in principe volledig in de handen van Sint-Bertijns. Maar de graaf zorgt er natuurlijk wel voor dat bepaalde accenten in de wetgeving ten goede komen van zijn eigen bestuur en vooral zijn eigen portemonnee. Een mooi voorbeeld hiervan vinden we in het Poperinghem van 1110. De abt en de graaf komen tot een compromis waarbij iedereen die zich schuldig maakt aan diefstal, valsmunterij of andere misdaden al zijn land zal verliezen ten voordele van de abt.
Zijn of haar roerende goederen worden echter verdeeld tussen de graaf en de abt waarbij eerstgenoemde wegloopt met twee derden van de taart. Het is een typisch voorbeeld van de voortdurende poging tot inmenging van de graven in de grote Vlaamse abdijdomeinen. De graven worden in versneld tempo machtiger dank zij de exploderende bevolking en welstand in de grote stedelijke agglomeraties. In plaatsen zoals Poperinghem heeft de graaf het heel wat moeilijker om zijn macht te laten gelden. Hier krijgt hij in eerste instantie te maken met de macht van de abt van Sint-Bertijns.
Dit is een fragment uit Boek 1 van De Kronieken van de Westhoek


