De wonderbare kaars van Atrecht en O.L. Vrouw van Groeninge
Naast het wonderbeeld van O.L. Vrouw bezat de Abdij van Groeninge eveneens een gedeelte van de wonderbare kaars van Atrecht. Kaars waarvan de overlevering ons verhaalt dat ze door de Engelen uit de Hemel gebracht werd en hoelang en hoeveel ze ook mag opbranden, nooit korter wordt. De geschiedenis van de kaars gaat terug tot in de 12de eeuw. op Artesië werd toen getroffen door een verschrikkelijke epidemie.
De mensen stierven als vliegen in de herfst en niemand was er die een middel wist om de ziekte te weren. In die tijd leefden er in dit gewest twee beroemde menestrelen, Ithier, die uit Brabant afkomstig was en Norman die die van St. Pol in Artesië kwam. De twee waren even beroemd maar, zoals dat wel eens gaat. verschrikkelijk jaloers van elkaars roem. Ze konden mekaar noch zien noch rieken.
Op 21 mei 1105 kreeg Ithier een nachtelijk visioen. Hij zag een zeer mooie dame die hem de opdracht gaf naar Bisschop Lambertus van Atrecht te gaan en hem te zeggen dat zij beiden (de bisschop en de minnezanger) op zondagnacht de 27ste mei, samen de zieken zouden opzoeken die zij op dat ogenblik rond de kerk zouden vinden, daarna moesten zij in de kerk gaan bidden en ze zouden er een wonderbaar geneesmiddel vinden dat onfeilbaar was tegen de verschrikkelijke kwaal.
De woensdag daarop kreeg de andere menestreel precies dezelfde droom, maar noch hij noch Ithier sloegen acht op wat gebeurd was. De droom hernieuwde zich echter bij alle twee de mannen en de mooie dame vertelde hen dat ze O.L. Vrouw was en dreigde met straffen indien ze haar opdracht niet volbrachten.
Beangstigd trok Norman dan onmiddellijk naar de bisschop die hem eerst niet geloofde en toen even later ook Ithier met het zelfde verhaal kwam, werd het wantrouwen van de kerkprins nog groter. Eerst meende hij dat het een afspraak was tussen beide mannen maar toen men hem vertelde van de haat die ze mekaar toedroegen, en hoe ze mekaar overal waar ze konden schade berokkenen en vervolgden begon hij de zaak als ernstig te beschouwen.
Samen begonnen ze dan te bidden en die bewuste nacht van zaterdag op zondag brachten ze gedrieën door in de kerk. Plots, toen die morgen de haan voor het eerst kraaide, zagen ze ‘dwars doorheen het gewelf van de kerk’ O.L. Vrouw neerdalen. Zij was gekleed zoals de minnezangers haar in hun droom gezien hadden en in de hand droeg ze een brandende kaars die ze aan de menestrelen gaf.
‘Laat die kaars afdruppen in gewijd water’ zegde ze, ‘en laat de zieken dan van het water drinken’. Op hetzelfde ogenblik verdween de verschijning. Op dat ogenblik bevonden zich 140 zieken rond de kerk. Men liet die mensen van het water drinken waarin het kaarsvet gedrupt had en allen genazen zij op dezelfde stond.
Enkelen die niet geloofden en spotten met wat gebeurde werden zwaar ziek en stierven in de verschrikkelijkste pijnen. Door het afgedrupte was van die kaars gebeurden in de loop der tijden zeer veel wondere genezingen, maar het grootste wonder was dat, hoe vaak men de kaars ook liet branden ze nooit korter werd.
Er werden zelfs tot 24 kaarsen gemaakt van het afgedrupte was en steeds bleef de oorspronkelijke kaars haar lengte behouden. Toen Gravin Beatrix van haar reis naar Rome terug kwam kreeg zij een van de kaarsen ten geschenke van Bisschop Willem van Isiaco.
Ook dat geschenk droeg ze over aan de Abdij van Groeninge, en uit het afgedrupte was van deze kaars werd dan in de loop van de 16de eeuw nog een andere gemaakt, die door de abdis. mevrouw Christophorina van Barbancon – die tevens abdis was van het Klooster Hemelsdaele te Brugge – aan laatstgenoemd klooster geschonken werd. Daar behield ze de naam van ‘kaars van Groeninge’.
Het klooster van Groeninge werd tijdens de beeldenstorm verwoest en achteraf binnen de stad herbouwd. Toen in 1636 de pest uitbrak te Kortrijk liet de stadsmagistraat dagelijks ommegangen doen doorheen de stad met het beeld van O.L. Vrouw van Groeninge en met de kaars.
Beeld en kaars werden dan, na de ommegang tentoongesteld op een altaar dat opgetimmerd stond op de Houtmarkt. Die plechtigheid duurde negen dagen, maar na de eerste dag, toen ’s avonds kaars en beeld teruggebracht werden naar het klooster bleven ze daar gedurende de rest van deze novene tentoongesteld.
In 1643 waren verscheidene personen (de overlevering spreekt van zeventien) getuige van een wonderbaar voorval in de kerk van Groeninge. Het gebeurde tijdens de octaaf van O.H. Hemelvaart en nog ’n dag daarna dat men rond 11 uur ’s nachts opeens een soort koorzang hoorde begeleid door instrumenten, en er terzelvertijd een fel licht scheen in de kerk.
Het licht begon te schijnen op het ogenblik dat het zingen begon en ging stilletjes uit bij het einde van de zangen. Op een der nachten hoorde men het Gloria zingen en op een andere dag was het de Litanie van O.L. Vrouw, waarin vooral de woorden ‘Ontferm U onzer’ naar voor kwamen. Dan weer hoorde men duidelijk ‘Heilige, heilige wonderbare Maria’ en ‘Halleluia, Halleluia’ en tenslotte volgende antifoon: ‘Deze is het voortreffelijk vat van de H. Geest, de vertrooster; deze is de roemrijke stad Gods: deze is de machtige vrouwe die de kop der slang verpletterd heeft; deze is klaarder dan de zon, schoner dan de maan, luisterrijker dan de dageraad, schitterender dan de sterren; laten wij zondaars, Godvruchtig tot haar gaan, op onze borst kloppen en zeggen: Heilige, Heilige, Heilige Maria, onze goedertierene koningin, maak dat wij door uw gebeden van de pest en van een schielijke dood en alle kwellingen mogen bevrijd worden en met u de hemelse glorie genieten. Amen.’
Na grondig onderzoek door Mgr. Franciscus Vilain de Gand, bisschop van Doornik, werd deze gebeurtenis als een mirakel goedgekeurd. Pater Jozef Hermans, abdijheer van Ter Duinen, en biechtvader der religieusen van Groeninge, verkreeg in 1660 de machtiging vanwege paus Alexander VII om een broederschap op te richten onder de benaming: ‘O.L. Vrouw van Groeninge, Toosteres der Bedrukten.’ Toen in 1797 de zusters hun klooster moesten ontvluchten konden ze zowel het beeld als de kaars redden, om ze in 1803 aan de St- Michielskerk te schenken.
–
Uit ‘Waar men gaat langs Vlaamse wegen – volksdevotie in West-vlaanderen’ door Roger Slosse (1980)


