Het lijden van alle Duitse troepen samengehokt in blootgestelde plaatsen moest afschuwelijk zijn, van de ergste soort agonie die een mens mogelijk kon beleven, met het granaatstaal dat maar bleef neerstorten. En dan nog eens in de tegenaanval gestuurd worden met de zekerheid dat dit de kortste weg naar de dood betekende. Vanochtend zag ik grote aantallen krijgsgevangenen die de voorbije 24 uur opgepakt waren en nu werden binnengebracht. In hun gezichten stond een blik alsof ze de hel met eigen ogen gezien hadden. De Duitsers waren doordrenkt van de gietende regen die van hun blauwe stalen helmen naar beneden stroomde, hun hoge laarzen stonden vol water waardoor die bij elke stap een soort spattend, zuigend geluid maakten, hun verzonken ogen staarden vanuit hun asgrijze gezichten met het uitzicht van opgejaagde en zieke dieren.
Veel van die mannen hadden enorm last van maagkrampen door de lange blootstelling aan de honger, ze kreunden luid en jammerlijk. Nogal wat van die krijgsgevangenen huilden tijdens hun ondervraging en ze merkten luidruchtig op dat ze de oorlog hartsgrondig haatten en alleen maar vrede wensten. Geen van hen leek ook maar enige hoop op een Duitse overwinning te koesteren. De uitbreiding van de oorlog richting Rusland had hen geen illusies gebracht, alleen maar een verlenging van hun algemene ellende. De Duitse gevangenen deden niets om het bittere leven in hun steden te verdoezelen en ze vertelden dat er alleen voldoende eten beschikbaar was in de landelijke streken.
Ze hadden zich al een tijd slecht gevoeld aan de frontlinie, met sombere voorgevoelens, vol panische angst voor ons geweldig kanonvuur. De oudere mannen – lagere officieren – die na het herstellen van een verwonding naar het front teruggekeerd waren, samen met oudere soldaten na een lange trainingsperiode vertelden dat de Duitse rangen nu aangevuld werden met jongens van de jongste klassen, zonder uithoudingsvermogen in tijden van granaatvuur en zonder de minste vechtlust. Tussen de gevangenen die ik vandaag aanschouwde vermoedde ik dat bijna een vierde van hen jonge gastjes waren, bleekscheten met bloedarmoede en gierende angst in de ogen. De rest zag er verweerder uit, hoewel ook bleek en verfomfaaid. Gisteren hadden ze in elk geval geen al te groot gevecht geleverd toen onze mannen op komst waren en ze zichzelf nog in hun betonnen bunkers ophielden. Het verwonderde me geenszins dat de zin om te vechten dan al verdwenen was.
Zelfs onze eigen manschappen schrokken zich een hoedje van de verschrikkelijke explosies van hun eigen geschut. Enkele van onze soldaten vertelden me dat ze voor het begin van het offensief naar de voorste looplijnen gekomen waren en dat ze door een zone voorbij gestapt waren die kilometer na kilometer ver met geschutbatterijen volgestouwd was. Op bepaalde plaatsen zo vreselijk dicht van elkaar dat ze haast wiel-aan-wiel stonden.
De nacht was duister maar bij deze batterijen was dat zeker niet het geval. Hun flitsen lieten de omgeving oplichten met lugubere fakkels die de ogen van de voorbij marcherende troepen verblindden terwijl de lucht schudde en beefde door de luchtstroom van hun ontploffingen en de mannen doof als kwartels werden door het enorm lawaai dat ze produceerden. Terwijl de troepen over een afstand van 8 à 10 kilometer naar voor schoven in de richting van de verzamelplaatsen vlogen hele zwermen granaten over hun hoofd tijdens hun vlucht door het luchtruim.
Voor elk van deze mannen die nochtans gewoon waren aan het dagelijks geschut sinds het begin van de oorlog hier in Ieper of aan de Somme, betekende de stroom van granaten daarboven zonder twijfel een beangstigende ervaring. Het ergste moest dan nog komen wanneer de veldkanonnen gisterenochtend voor dageraad begonnen aan lanceren van hun snelle granaten. Een beetje vergelijkbaar met het spervuur van mitrailleurs. Met dat verschil dat het in plaats van machinegeweerkogels nu 9-kilo granaten waren die ze massaal wegzwiepten en enkele tellen later elk voor zich zouden zorgen voor een scherp en oorverdovend gekraak. Een Ierse soldaat omschreef zijn eigen ervaringen vanop zijn hospitaalbed.
Hij deed dat met de levendigheid van een goede spreker, vooral dan omwille van de precieze waarheid en eenvoud van elk van zijn zinnen. De Ier vertelde dat hij en al zijn kameraden na het signaal tot de aanval van hun eigen linies waren weggesneld om zich in eerste instantie los te rukken van het bulderend lawaai. Ze hadden de grotere rust van de vijandelijke posities verkozen. De mannen waren door het verscheurde land gehold, gepijnigd door het tergend en aanhoudend geraas. De Duitse loopgraven waren verdwenen, betonnen beschuttingen vernield, borstweringen weggeblazen als strohalmen in de wind. Diegenen die hier nog leefden waren mannen die samenhokten in loopgravensecties die zich tussen de spervuurzones in bevonden.
Onze mannen hoefden niet bevreesd te zijn met wat de Duitsers met hen zouden doen, ze vonden alleen maar menselijke wezens die zo snel mogelijk wegwilden uit deze laaiende en brandende hel. Het was alleen maar in verschansingen zoals die aan de Frezenberg dat de Duitse mitrailleursoldaten bleven vechten en voor extra ellende zorgden. Hoewel er ook daar veel anderen waren die niet gedood werden door granaatvuur of kogels, maar door hun eigen gas die ze nog voor de strijd hadden ingezet. Hele rijen van die mannen lagen er neer terwijl ze hun gasmaskers in de handen omknelden maar niet snel genoeg geweest waren vooraleer de damp van de dood hen gestrikt had.
Er lagen eveneens doden met het masker op die deze vermoedelijk net te laat opgezet hadden. Een van onze soldaten vertelde me dat hij voorbij een deel lijken van Duitse officieren voorbijgelopen was. Ze maakten deel uit van de bevelvoering en droegen allen gasmaskers met tinnen pijpen, maar allemaal steendood. Volgens de man een wraak van de goden voor het vervloekte gas dat ze tegen de geallieerden hadden ingezet in de Tweede slag om Ieper. Het was het meest gruwelijke wapen in de moderne oorlogvoering en had gezorgd voor de zwartste verschrikking in deze algemene mensenslacht.
–
Uit ‘De Grote Kroniek van Ieper’ – werk in opbouw –