De Franse strategie lijkt er in te bestaan om de Vlamingen aan te vallen op twee verschillende fronten. Filips van Valois zal aanvallen vanuit het zuiden terwijl Jan van Namen de Gentenaars vanuit het oosten zal bedreigen. Zo worden de Vlamingen verplicht om hun strijdkrachten op te splitsen. Milities uit de regio’s Ieper en Kortrijk bewaken de zuidelijke invalswegen in Rijsel en het Westland. Ter hoogte van Cassel wordt de weg tussen Sint-Omaars en Ieper door de Vlamingen geblokkeerd. De Bruggelingen bewaken de regio van Doornik en houden een oogje op het nog steeds onbetrouwbare Gent.
De krijgstoestand en de tactiek van de Vlamingen is bedenkelijk. De sterfte onder de beschikbare mannen de voorbije jaren en de gereserveerde houding van de gematigde Vlamingen zorgen er voor dat het aantal manschappen zeker niet aan de hoge kant moet geschat worden. En terwijl de Fransen een massale geconcentreerde aanval plannen, verdelen de Vlaamse hoofdmannen zich in veel te veel eenheden. Daartegenover staan ongetwijfeld gedrilde mannen die perfect zullen uitvoeren wat hun legendarische hoofdmannen Janszone en Zannekin hen zullen opdragen. Maar zal dit voldoende zijn om een Frans leger van dergelijk kaliber te weerstaan?
De komende oorlog is van uitzonderlijk belang voor de kersverse Franse koning. Een kruistocht tegen Vlaanderen! Bij een overwinning kan hij zijn gezag over het heroplevende ridderschap bevestigen. Het zal een harde strijd worden tegen die opstandige Vlamingen. Een nederlaag zal hem met zekerheid zijn kroon kosten en zal meteen een breuk betekenen voor de pas geïnstalleerde Valois-dynastie. Het is meteen duidelijk waarom Filips zo gestructureerd en georganiseerd te werk gaat bij het samenstellen van zijn strijdkrachten. Hij heeft gewoonweg te veel te verliezen als ‘de grote oorlog’ verkeerd afloopt.
Dinsdag 9 augustus 1328. De laatste Henegouwse divisie heeft zich zonet vervoegd bij de rest. Het Franse leger wordt marswaardig bevonden. De volgende dag begint de opmars naar Vlaanderen. Via Etrun gaat het naar de heerweg die Atrecht met Terwaan verbindt. Ter hoogte van Houdain slaan de Fransen op vrijdag de twaalfde hun legerkamp op over een breedte van negen km. Het kamp van Houdain ligt perfect centraal tussen Rijsel en Sint-Omaars. Het blijft koffiedik kijken voor de Vlamingen voor welke richting het vijandelijk leger uiteindelijk zal kiezen.
Schijnmanoeuvres en militaire mistgordijnen: van hieruit vertrekt Robrecht van Cassel met tweehonderd gevluchte edelen en patriciërs naar Sint-Omaars om er hun garnizoen te organiseren. Lodewijk van Nevers en Jan van Namen vertrekken naar Rijsel. Het is duidelijk te zien dat enkel de Franse koning de lakens uitdeelt. Het kamp verlegt zich tot bij Bethune. De Vlamingen die de troepenbewegingen nauwkeurig bespioneren, vermoeden dat de Fransen zullen oprukken naar het noordwesten. Inderdaad. Een trip van dertien km brengt het leger naar de abdij van Ham, richting Sint-Omaars. Hier sluiten zich zeshonderd Doornikse voetknechten aan bij het Franse leger. Rond 17 augustus is het duidelijk geworden.
De Fransen zullen Vlaanderen binnenvallen via Sint-Omaars. Ze zullen de Aa oversteken en opstomen naar de Casselberg. Het staat nu vast. De boeren en de ambachtslieden van de zuidelijke Westhoek zullen de eerste schokken moeten opvangen. De manschappen van Veurne-Ambacht, Sint-Winoksbergen, Poperinge, Broekburg, Belle en Cassel staan onder leiding van Nikolaas Zannekin. Het Westhoekleger is zowat zeven- à achtduizend man sterk. Latere kronieken spreken van twintigduizend man en zelfs meer.
De Brugse aanvoerder Willem de Deken coördineert de operaties. Hij stuurt versterking in de vorm van ambachtslieden en een honderdtal boogschutters naar de troepen van Zannekin. Ook de afdelingen van Deinze en Kortrijk worden versterkt met mannen uit het noorden van de provincie. Een koerier uit Brugge bezorgt de laatste informatie over de militaire toestand bij de Vlamingen. De Ieperlingen houden de Leie in de gaten en verdedigen Kortrijk. Die van Brugge houden de controle aan de Schelde en bij Doornik. En er zijn versterkingen op komst voor Zannekin. Op 20 augustus arriveert koning Filips van Valois met zijn leger op ongeveer tien km van Cassel.
Vierduizend ridders en een massale meute van voetvolk slaan hun kamp op bij het Ruwhoutbos ter hoogte van de Schoudebroekvijver. De Vlamingen van het Westland houden de stad Cassel bezet en houden van op de heuvel nauwgezet de vijandelijke bewegingen in de gaten. Drie dagen lang blijven de legers elkaar in het oog houden. Er gebeurt voorlopig niets. Voor de Fransen lijkt het er op dat het een moeilijke onderneming zal worden om de berg op te stormen en de Vlamingen te verslaan. Er zal met een list moeten gewerkt. De Vlamingen moeten naar de open vlakte gelokt worden. Robrecht van Cassel krijgt de opdracht om voor de ogen van de Vlamingen goed zichtbare vernielingen uit te voeren op het vlakke land tussen beide legers.
Zijn eigen land in brand steken! Hij wordt door Filips van Valois benoemd tot guastatores (brandmeester). Het is de koning zelf die zonder enige vorm van respect voor de waardigheid van het geslacht van de Dampierres, Robrecht van Cassel aanstelt als brandmeester. Hijzelf moet en zal zijn vruchtbare geboortegrond tot onbruikbare verbrande aarde verschroeien. Graaf Robrecht van Kassei, half edelman, half boer, de man die jarenlang de Vlaamse gemeenten tegen Frankrijk heeft opgestookt, betaalt nu zelf de tol van zijn dubbelzinnige houding. De titel van brandmeester past bij zijn vizier: hij moet nu maar eens voorgoed bewijzen dat hij aan de kant van de koning staat en er niet meer aan denkt om alsnog over te lopen naar de Vlaamse kant, waar hij ooit de scepter zwaaide. De ridderlijke eer van de Dampierres wordt erdoor voorgoed geblameerd.
De brandmeester en zijn groep van tweehonderd ‘branders’, zullen de Vlaamse dorpen, schuren, huizen en boerderijen in de nabijheid van Cassel in brand steken. De Franse brandstichters hebben het natuurlijk gemakkelijk. In de streek van Sint-Winoksbergen is er over een breedte van vijftien kilometer geen levende ziel meer te vinden. De Vlamingen reageren niet op de provocatie van die smerige en valse guastatores. Ze blijven netjes en gedisciplineerd op hun posities terwijl ze verbijsterd kijken naar de talrijke brandhaarden. Een lichte zuiderbries zorgt er voor dat het vuur vrij spel krijgt in het zomerdorre land rond de Casselberg.
De Dampierres zijn laag gevallen: ze verschroeien de vruchtbare grond die zo vele jaren hun geldkoffers heeft gevuld. Sint-Bartolomeüsdag. Op 23 augustus 1328 schuift het Franse leger op tot over de Peenebeek vlakbij de Casselberg. De Fransen hebben hun lesje geleerd met de Groeningebeek. Deze keer zorgen ze er voor dat ze zich strategisch opstellen voorbij en over het water. Tussen de formaties is er nu nog een afstand van anderhalve kilometer. De eerste beperkte schermutselingen vinden her en der al plaats. Het ridderleger dat klaar staat om de Vlamingen te bekampen is één vierde groter dan het leger dat ooit in 1302 het onderspit moest delven aan de Groeningebeek. 9.650 ruiters nu. 7.400 ruiters toen. Er waren destijds 40.000 man voetvolk. Hier aan de voet van de Casselberg staan 50.000 voetgangers klaar.
Hoog boven op de honderddrieënzeventig meter hoge Casselberg wapperen de witte, met rood kruis geweven banieren van het leger van Zannekin. De tweelingheuvels vormen een schijnbaar oninneembare vesting. De stadspoorten zijn beschilderd met hanenafbeeldingen. Sommigen beweren dat het een reusachtige strooien haan is. Het spotten met de tegenstander. Provoceren met de tekst ‘Quand ce coq chanté aura, Le Roy Cassel conquettera’. Van hieruit zien de zenuwachtige Vlamingen de silhouetten van Sint-Omaars, Sint-Winoksbergen, Poperinge en Haezebroek. De goedendags, de met ijzer beslagen knotsen, staan in aanslag.
Er is geen plaats voorzien voor schilden, die alleen maar de bewegingsvrijheid van de krijgers zullen hinderen. De troepen van Zannekin lijken natuurlijk niet gek om de Fransen te bestrijden op de open flanken van de Casselberg. Maar er wordt wel gedacht aan strategische uitvallen. Waarom zouden ze in afwachting van de aangekondigde versterkingen uit het Brugse Vrije geen verrassingsaanval uitvoeren op het Franse kamp en meer bepaald op de tent waar de Franse koning zich bevindt? Het doden of gevangen nemen van Filips van Valois zou een enorme dreun geven aan de vijand. Het is een stoutmoedige gedachte. Het plan van Zannekin is het plan van een durver. Een krijgsman in hart en ziel. Maar niet dat van een militaire strateeg.
Wil hij zelf te graag de grote leider zijn van de Vlamingen? De Brugse versterkingen zijn al in Diksmuide aanbeland en zullen zich binnen de kortste tijd aanmelden op de Casselberg. Waarom wacht Nikolaas Zannekin niet op die extra troepen? Net zoals bij de vorige militaire confrontatie op de Pevelenberg, is het op 23 augustus 1328 opnieuw bijzonder heet. De hitte zindert over het land en over het reusachtige leger dat daar bivakkeert tegen de Schoudehoekvijver in het Ruwhoutbos. Speren en bogen liggen wanordelijk dooreen.
Het lijkt er op dat veel manschappen hun roes aan het uitslapen zijn. De eerste ruiterijafdeling is net terug van hun smerige brandoperatie. Paarden en ruiters staan of liggen in hun zweet. Ze snakken naar een koele bries en naar wat verfrissende drank. De rook van het smeulende hinterland en de hitte verlammen de vlakte. De Franse ridders suffen er op rond. Enkel het voetvolk blijft present. Het lijkt een ideaal moment om een verrassingsaanval uit te voeren. Zannekin wacht nog tot 17 u maar besluit het er dan op te wagen. De Fransen houden hun vespers. Hier en nu zal hij zijn slag slaan.
De krijger en de durver halen het op de strateeg. Drie Vlaamse legerdivisies stormen van de Casselberg naar beneden. Drie colonnes Veurne-Ambachters stormen de hooggelegen stad Cassel uit: één onder leiding van Zannekin, een tweede o.l.v. Jan Craye, zijn neef, een derde onder bevel van Veurnenaar Jacob de Deckere. Eén van de colonnes is er op voorzien om de weg open te houden om terug te keren op de heuvel. Een tweede dient als afleidingsmanoeuvre. Ze vallen met luid geschreeuw de linkerflank aan waar de Henegouwers in aanslag staan.
De hoofdcolonne met Zannekin aan het hoofd, profiteert van de verwarring om zonder veel lawaai toe te slaan op de strategische plek naar keuze. Daar waar de blauwwitte banieren van de koning wapperen. De siësta van de Fransen brengt hen binnen de kortste tijd in de onmiddellijke nabijheid van de koninklijke tent. Tussen Zannekin en Filips is de afstand nog één kruisboogscheut. Tweehonderd meter. Het voetvolk van de Fransen is volkomen overrompeld door de drieste en verraderlijke aanval van de Vlamingen en roept al uit dat alles verloren is voor de Fransen. Maar veel dichter geraken de Vlamingen niet. Niet dichter bij de koninklijke tent en ook de aanval op de linkerflank mislukt.
De manschappen onder leiding van Robrecht van Cassel, slagen er in om de Vlaamse opmars tot staan te brengen. Robrecht van Cassel bewijst hier zijn steun aan zijn koning. Het gaat er hevig en moordend aan toe. En tot overmaat van ramp blijkt de aanval op de Henegouwers ook al geen succes en wordt de achterhoede die de weg terug moet openhouden zelf door de Fransen in de tang gezet. Van terugkeren is geen sprake meer. Het Vlaamse leger is rond 18 u volledig omsingeld door de aansnellende Franse soldaten. Er wordt in dichte drommen gestreden. De strijd duurt uren. De Vlamingen strijden voor wat ze waard zijn en de Fransen kunnen alleen maar vaststellen dat ze er op die manier niet zullen in slagen om Zannekin op de knieën te krijgen. Het is nu aan de Fransen om een krijgslist te verzinnen.
Tot verbazing van de Vlamingen openen de Fransen hun rangen richting Casselberg. De soldaten van Zannekin veronderstellen dat die opening alles te maken heeft met het oprukken van hun eigen achterhoede en willen zich aansluiten bij de op komst zijnde troepen. De succesvolle krijgsopstelling van de Vlamingen verandert in een ordeloze massa vechtende bende waar de Fransen het nu wel gemakkelijk hebben om hun numeriek overwicht uit te spelen. De kroonopstelling van de Vlamingen is verbroken. De Vlamingen vormen nu een gemakkelijke prooi voor de Franse ruiterij. De kerels van de Westhoek worden vertrappeld en afgeslacht onder de hoeven van de Franse paarden. Ze worden in de pan gehakt. Nikolaas Zannekin sneuvelt samen met zijn manschappen. Achteraf zal men zijn totaal verhakkeld en onkennelijk lichaam terugvinden in de stapel van gesneuvelde mannen.
–
Uit deel 3 van ‘De Kronieken van de Westhoek’


