banner
mei 27, 2025
68 Views
Reacties uitgeschakeld voor De verdwaalden

De verdwaalden

Written by
banner

De eerste bisschop in Ieper is afkomstig uit de Kempen. Dokter Martin Boudewyn, tot dan toe rector van de hogeschool in Leuven, wordt de nieuwe katholieke baas. De geestelijke werd geboren in het plaatsje Riethoven in de buurt van Eindhoven en gaat aan de slag onder de naam van ‘Rythovius’. Hij is blijkbaar een deugdelijke man van hoge wijsheid en grote geleerdheid, zetelt zelf in de hervormingscommissie van het katholicisme, het zogezegde ‘Concilie van Trente’. Margareta van Parma rekent op hem om de aangroeiende ketterij in de Westhoek tot staan te brengen.

Haar brief aan Rythovius van 31 december 1561 spreekt boekdelen: ze smeekt de beminde bisschop van Ieper opdat hij alle parochiekerken van bekwame, geleerde en voorbeeldige priesters zou voorzien, mannen die de registers van hun kerken stipt zullen bijhouden. Ze moeten vooral de zuivere leer van de Rooms-katholieke kerk aanleren aan de communicanten en hard werken om de verdoolde schapen op te zoeken, te waken over de zieken, katholieke scholen te stichten waar schoolmeesters hun leerlingen de catechismus zullen aanleren en hen twee keer in de week naar de kerk zullen leiden.

Rythovius maakt er werk van. Hij verdeelt het bisdom Ieper in negen dekenijen. Sint-Winoksbergen, Veurne, Cassel, Poperinge, Belle, Waasten, Diksmuide en Nieuwpoort. De negende is Ieper zelf die gecatalogeerd wordt als een aartspriesterdom. Onder de dekenij, de christenheid van Poperinge vallen negentien parochies: Beveren, Boeschepe, Krombeke, Elverdinge, Godewaarsvelde, Haringe, Houtkerke, Oostvleteren, Poperinge (met St.-Bertijns , Sint-Jan en Onze Lieve Vrouw), Proven, Reningelst, Stavele, Vlamertinge, Watou, Westouter, Westvleteren en Woesten.

Rythovius brengt structuur en plannen. Maar of die allemaal succesvol zijn is een andere kwestie. Hij heeft het in elk geval niet gemakkelijk. Het verslag van een vergadering van 21 mei 1577 geeft wat meer inzichten in de toestand. De verderfelijke sekte van de herdopers telt in de Westhoek nog altijd zijn hardnekkige aanhangers die zich niet meer in de openbaarheid begeven maar achter de schermen bij de mensen poken en stoken om het doopsel aan hun kinderen te weigeren. De katholieke priesters krijgen de opdracht om zich te concentreren op de vroedvrouwen die er voor moeten zorgen dat ze hun plichten in dit verband vervullen.

Schrijver Juliaan Opdedrinck keert nog verder terug in de tijd. Het pad van Rythovius gaat niet over rozen. Maar hoe is het in hemelsnaam allemaal zo ver kunnen komen? Ik begeef me naar die allereerste preek. Deze van zondag 12 juli 1562 op het kerkhof van Boeschepe en die zorgt voor de nodige opschudding in het stadje en zijn omgeving. De primeur van dienst is voor Boeschepenaar Ghelein Damman die zich al eerder liet opmerken als hardnekkig protestant. Hij heeft zich al eens in 1559 moeten verantwoorden voor de geloofsonderzoeker Pieter Titelmans. In de kerk van Westouter zwoer hij op zijn eerstencommuniezieltje om zich nooit nog met deze dwaalleer in te laten en volbracht hij de hem opgelegde boetpleging. Niet lang daarna werd hij opnieuw betrapt en uit Vlaanderen verbannen waarop hij zich noodgedwongen in Engeland vestigde.

De eerste juliweek van 1562 zien zijn streekgenoten hem plots terug. Damman wordt opgemerkt in Reningelst, Westouter en Berten. ‘Ik ga jullie een en ander vertellen over de ware toedracht van ons geloof en zou graag hebben dat je komt luisteren naar wat ik te vertellen heb.’ Mahieu van Peperstraete van Westouter en Robrecht Van der Leye van Berten krijgen bij zich thuis het bezoek en de boodschap van de teruggekeerde Boeschepenaar. De uitnodiging voor die eerste preek komt niet zomaar uit de lucht gevallen. Het protestantisme sluimert al een hele tijd in Poperinge en zijn hinterland.

Ghelein heeft een broer. Willem. De man is in functie als katholiek priester wanneer hij plots zijn geloof verloochent en zich overgeeft aan het protestantisme. Dat is natuurlijk niet naar de zin van de bisschop van Ieper die hem laat opsluiten. Willem moet dan al beschikken over een hele groep medestanders die zijn opsluiting niet pikken en hem uit de gevangenis komen bevrijden. Titelmans heeft het er over in een brief van 12 mei 1562: ‘een zeker getal van heretieken en ketters hebben zich als graanverkopers toegang verschaft tot de stad en zijn gekomen in het gevangenhuis en dat van het geestelijk hof binnen Ieper. Ze hebben de cipier bij de hals gegrepen en heere Willem Dammans uit de gevangenis gehaald en weggeleid, met pistoletten en andere wapens.’

Een van die ketters is een Poperingenaar. Jan Beaugarant, het kan mogelijk gaan om Jan Beaugrand. Na zijn vrijlating zal priester Willem actief blijven werken aan de verspreiding van zijn nieuw geloof. Hij schrijft geestelijke liedjes en gedichten en probeert zijn boodschap op alle mogelijke manieren aan de man te brengen. ‘Om de onbezonnen lieden naar de geuzenpreek te lokken, strooide men met brievekens rond waarin valselijk vermeld stond dat de volgende morgen om 9 uur de bisschop of een geleerd man in zijn plaats het evangelie zou komen verkondigen in Boeschepe en daarbij wat uitleg zou geven over wie nu precies de valse profeten waren.’

Die eerste publieke preek van Boeschepe is slechts het topje van de ijsberg. De dwaalleer is al diep doorgedrongen in het Westkwartier, de volgers zijn zo talrijk dat ze vanaf die julimaand 1562 voldoende zelfverzekerd zijn om de autoriteiten publiekelijk uit te dagen. De landvoogdes van Vlaanderen weet al in september 1561 welk vlees ze in de Westhoekse kuip heeft. ‘Onze streek is lelijk geïnfecteerd’, schrijft ze, ‘ingrijpen is nodig, maar zal gepaard gaan met bijzonder veel bloedverlies, de vernietiging van de hele regio en nog andere ongemakken.’ De grootste besmetting is terug te vinden in Nieuwkerke, Kemmel, Wijtschate, Dranouter, Reningelst, Steenwerk, Mesen en Hondschote.

Overal te lande zoeken en vinden de aanhangers van de dwaalleer elkaar in clandestiene vergaderingen waarbij ze lezingen bijwonen met daarin de interpretaties van de heilige schrift zoals Luther of Calvijn die bekijken. ‘Zulke vergaderingen grepen plaats in “De Croone” te Loker, te Westouter bij nacht “in zeker wousten huus”, overdag “in een zeker bos” te Reningelst en in “zeker woesten huuze en een ijdele schuur”, in Dikkebus en Berten, op verschillende tijdstippen en telkens met een ‘notabele menigte van volk.’

Men heeft niet over veel empathie beschikken om te beseffen dat de verspreiding het ‘nieuw geloof’ maar één aspect is van al die vergaderingen. Het volk is wakker geworden. Gedaan met de geestelijke betutteling en met de uitzichtloze armoede veroorzaakt door de hele kliek geestelijken en notabelen die God en Jezus enkel en alleen maar gebruiken om hen, arme inwoners onderdanig te houden. In de schuren groeit een volksbeweging, een revolutie van solidariteit onder de mensen. Juliaan Opdedrinck schrijft het ook zo: ‘Te Boeschepe werden er ook penningen ingezameld ter onderhoud van de schamele broeders van hun gemeente en er werd ook gebeden voor hun broeders die in de cel zaten omwille van hun geloofsovertuiging.

Ze baden tot God opdat de prinsen van het land tot inzicht zouden komen en niet langer het onnozel bloed te vervolgen.’
Pieter Haezaert van Belle, Willem en Ghelein Damman en Hansken van Brugge raken zo bekend om hun sermoenen. Na de eerste preek in Boeschepe haast Pieter Titelmans zich naar Ieper om de situatie te bespreken met bisschop Rythovius. Hij arriveert er al de volgende dag, meer bepaald op 13 juli van 1562. Het nieuws van die eerste preek is als een lopende vuur door de Westhoek geraasd. Ghelein Damman heeft tijdens de hoogmis een vol uur het woord genomen. De Rooms-katholieke kerk, de paus, de offerande, de sacramenten krijgen er de volle lading. Zowat tweehonderd toehoorders, gewapend met stokken, rapieren en pistolen luisteren gebiologeerd naar wat Ghelein te vertellen heeft.

Damman moet niet onderdoen voor de reguliere priesters voor wat betreft het showgehalte en het theatraal gedoe van zijn optreden. De volgende getuigenis doet me echt wel denken aan dikke zwarte Amerikaanse predikanten die de gelovigen van hun kerk brainwashen en bedelven onder een lawine van geloofsprietpraat en schuldbesef. Onder de noemer van ‘Djeezus al hier en Djeezus aldaar.’ ‘Ghelein Damman was op de vleesbank geklommen, met een boek in de hand. Hij predikte overluid en achteraf viel hij op zijn knieën waarbij hij herhaaldelijk opriep om te bidden voor de schamele broeders en zusters van de gemeente. Daarna hief de predikant een psalm aan die door enkelen van de aanwezigen werden meegezongen.’

De priester die de misdienst aanvankelijk leidde, zal wel het verschot van zijn leven hebben opgedaan. Ik kan het me nu in onze tijden niet indenken dat de een of andere onverlaat tijdens zijn preek naar voren komt om in zijn plaats zelf een sermoen te houden. Wanneer de man zijn gelovigen oproept om niet te luisteren naar deze valse profeet, wordt hij door een van de toehoorders vastgegrepen en krijgt hij het zwijgen opgelegd. In de bewuste kerk van Boeschepe bevinden zich op dat moment enkele voortvluchtigen die onlangs teruggekeerd zijn uit Engeland.

De landvoogdes van de Nederlanden stuurt op 31 juli 1562 een brief naar de Raad van Vlaanderen. Daarop volgt de opdracht voor de baljuws van Ieper, Belle en Cassel om Damman en zijn gezellen op te zoeken, gevangen te nemen en zo snel mogelijk te berechten. In Boeschepe wordt er een plakkaat opgehangen met daarop de belofte van tweehonderd gulden voor wie de opstokers van de beroerten zou uitleveren in de handen van justitie.
De preek zorgt voor een ware schokgolf tot in de hoogste regionen van het land. Filips II, de koning himself, eist een streng onderzoek en een zware bestraffing. Hij belast ridder Fernand de la Barre, de heer van Moeskroen en Jacob de Brune, de procureur-generaal om de nodige acties te ondernemen. Ze krijgen de assistentie van twee raadsleden bij de Raad van Vlaanderen, met name Robrecht du Cellier en Jan de Blazere.

Ghelein Damman heeft zich tijdig uit de voeten gemaakt en is gevlucht naar Holland. Drieëndertig toehoorders vallen in de handen van de gerechtsdienaars en worden voor de vierschaar van Ieper gevonnist. Onder de mannen bevinden zich twee van Loker, dertien van Westouter en zes van Reningelst. Landslieden, kleermakers, herbergiers, wevers en andere arbeiders. Opdedrinck somt hun namen één voor één op. Ik beperk me tot Mahieu van Peperstraete en Jan Schrevele van Westouter en Reningelst. Ze sturen tevergeefs een genadeverzoek naar de koning.

Het vonnis leest moeilijk en ik probeer het wat te transformeren tot een leesbare tekst. Ze hebben mensen geronseld om naar het sermoen te gaan van gezochte ketters en ze zijn er zelf naartoe geweest. En dan nog met stokken en messen. En dat voor het kruis van die arme Jezus. Ze hebben de broers Damman eten en onderdak gegeven en zijn daarbij ingegaan tegen specifieke orders van de baljuw. Ze krijgen allemaal de doodstraf. Ik schrik ervan. ‘We veroordelen u om geëxecuteerd te worden tot de dood er op volgt en daarna zullen uw dode lijken op een rad tentoongesteld worden.’ Al hun eigendommen worden aangeslagen.

Mijn onderpastoor Juliaan Opdedrinck valt van zijn gelovige sokkel met zijn bewering dat de bestraffing meer dan terecht is. Hoe? Wat? Lees maar: ‘die gegronde vermoedens, weldra door akelige daadzaken, beeldenstorm, kerkbraak, moord en vernieling verwezenlijkt, bewogen de rechters terecht om de plichtigen met meerdere strengheid te behandelen.’ De dodelijke berechting van justitie & kerk zet zonder twijfel een even dodelijke lawine van gebeurtenissen in gang. De bedoeling van de vierschaar is zonneklaar: de straffen moet vreesaanjagend zijn. Tot in 1565 zal het ook rustig blijven in de Westhoek.

De meeste kettergezinden zijn naar Engeland gevlucht. Ginder krijgen ze een volstrekte vrijheid van geloof en kunnen ze verscheidene protestantse gemeenschappen stichten. Onder hen weer diezelfde mix van inwoners, honderden doodgewone mensen uit de Westhoek, vooral uit Loker, Reningelst, Westouter, Nieuwkerke aangevuld met lieden van Vlamertinge en Elverdinge. Tussen de uitwijkelingen in Engeland en hun families in Vlaanderen blijven er wel onderlinge betrekkingen bestaan. Het lijkt me logisch. De meeste contacten verlopen via bode Jan Pollet van Westouter die jarenlang de brieven en geschriften over en weer bezorgt. Ook hij is aanwezig geweest op die fameuze preek in Boeschepe. Hij is er van af gekomen met een boete en een geseling en werd voor twee jaar vastgezet in Westouter.

Later zal Pollet gaan wonen bij zijn broer in Belle. In 1571 zal hij in de handen van de gerechtsdienaars van Hondschote vallen. Hij getuigt daar dat hij gewoonlijk naar het plaatsje Ofkerke bij Calais reisde waar zijn dochter woonde. Het gerecht gelooft er niets van en hij wordt op een schavot voor het stadhuis gegeseld, met scherpe roeden op zijn bloot lichaam tot ‘lopende bloede’ en daarna voor tien jaar uit Vlaanderen verbannen.

Ik heb het lelijk bij het verkeerd eind gehad. Mijn geloofsonderzoeker is niet zomaar een researcher zoals we die op vandaag kennen. Het derde hoofdstuk van het boek voor me verklapt plots dat geloofsonderzoek eigenlijk synoniem is van inquisitie. Mea Culpa. Hoe glad kan een mens er toch soms naast zitten. In feite heeft mijn onderpastoor het over de Spaanse inquisitie die al ontstaan is in de 15de eeuw en toen vooral gericht was in het kortwieken van de Joden en de Moren. De paus zelf gaf in 1478 de toelating aan Ferdinand en Isabella (de grootouders van keizer Karel nota bene) om een bureau van inquisitie op te starten en een geloofsonderzoeker, een of andere paljas van een kloosterling aan het hoofd ervan te plaatsen.

De nieuwe inquisiteur gaat er meedogenloos tegenaan met een onvoorstelbare terreur ten opzichte van andersgezinden. Het loopt zodanig de spuigaten uit dat de paus hem zelf in de ban van de kerk slaat. In de Nederlanden is er tot halfweg de 16de eeuw geen sprake van deze harde vorm van godsdienstvervolging. Keizer Karel stemt er wel in toe dat er vanaf 1522 een geloofsonderzoeker aangesteld worden in onze contreien, maar die is blijkbaar in niets te vergelijken met zijn Spaanse variante. Pieter Titelmans, ooit nog parochieherder en deken te Ronse en te Kortrijk krijgt het ambt van geloofsonderzoeker in onze gewesten en oefent zijn functie uit vanaf 1547.

Ghelein Damman kent Titelmans al van in 1558. Joris Valcke van Belle heeft al verscheidene ketterse vergaderingen bijgewoond te Ravensberghe net buiten Belle, in een afgelegen woning te Belhoute en in ’t Westhofelst, allebei in de buurt van de Catsberg waar hij les kreeg in de leer van Calvijn. De vierschaar veroordeelt Valcke met een eeuwige verbanning en de verbeuring van al zijn eigendommen. De sukkelaar toont echter berouw waarop Titelmans van idee verandert en Joris Valcke volledig ongestraft laat.

Na de eerste preek van Boeschepe verzoekt de geloofsonderzoeker de landvoogdes om maatregelen te nemen. Sinds zijn outing ten gunste van de doodstraf heb ik zo mijn bedenkingen over schrijver Opdedrinck. Titelmans verzoekt Margareta om bestraffing van zaken als kerkbraak, vernieling en moord welke pas veel later zullen gepleegd worden. Och ja, hij zwaait wel met de mantel van de katholieke liefde maar als opgepakte geloofsdissidenten het er niet mee eens zijn, worden ze zonder genade overgeleverd aan de magistratuur en de wettelijke rechtbank. De geestelijke vermijdt op die manier dat er bloed aan zijn handen gaat kleven. Een ander zal wel zorgen voor een gepaste bestraffing.

‘Bach neen’, beweert mijn onderpastoor, ‘mij dunkt niet dat de inquisitie een wrede en onmenselijke instelling was, die de slachtoffers tot een strenge dood veroordeelde en hen afschuwelijke folteringen op het lijf toebracht. Wel integendeel; het was een vierschaar van vrede en verzoening, die de verdwaalden, mits een openbare en geringe boetpleging gemeenlijk in de kerk van hun parochie volbracht, opnieuw in de katholieke kudde opnam.’

En als je in deze tijden niet zorgt dat je vlug weer katholiek komt, dan trekt Titelmans zijn handen af van de beschuldigde en deponeert hij hem bij de burgerlijke autoriteiten. De arme inquisiteur kan moeilijk anders nietwaar? ‘Ja, het is waar, de geloofsonderzoekers waren verplicht de hardnekkige gedaagden die aan de dwaalleer weigerden te verzaakten, aan het burgerlijk gerecht over te leveren en van dan af eindigde ook hun taak.’

Als verontschuldiging voor de onschuld van de inquisiteur voegt Opdedrinck er nog volgende opmerking aan toe: ‘doch, vergeten we niet dat de ketterij, of de vrijwillige en openbare opstand tegen kerk en god ook de volledige miskenning van het burgerlijk gezag oversloeg. De hardnekkige ketters, duizenden oorkonden bewijzen het, werden oproerkraaiers, kerkbrekers en moordenaars.’ Met andere woorden werden de geloofsdissidenten tot dood en foltering veroordeeld voor misdaden die ze pas later zullen plegen.

Titelmans wordt gehaat door de mensen. Kan iemand het hen kwalijk nemen? De geloofsonderzoeker krijgt het warm onder zijn voeten. Hij verzoekt in 1561 om ontslagen te worden uit zijn functie. ‘Het was nu al zestien jaar dat hij de bediening van inquisiteur op gevaar van eigen leven bekleedde. Verscheidene ketters hadden het op hem gemunt en overal waar hij kwam in gasthoven werd hij kwalijk onthaald en schuwden de mensen zijn gezelschap.’

Dit is een fragment uit Boek 7 van De Kronieken van de Westhoek

Article Categories:
fragment uit deel 7
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Comments are closed.