banner
mrt 12, 2021
1370 Views

Een ellendig moeras

Written by
banner

Anno 1917, op de 13de december. De 50th Division hielden de frontlijn voor de heuvel van Passendale-dorp. Een beetje verder naar het zuiden – aan onze rechterzijde – lagen de West Riding Territorials van de 49th Division onder het bevel van majoor-generaal Cameron. En links van ons bezette de 14th Division de loopgraven. Er lag altijd maar één brigade in de voorste frontlinies, een tweede brigade lag in steun rond Ieper en een derde kon uitblazen aan de Brandhoek. Een drieploegenstelsel van vier + vier + vier dagen. Dat leek een eenvoudige manier om de frontlijn te houden.

De aard van de bodem en het ononderbroken granaatgeschut dat de voorste linies zowat dag en nacht teisterde maakten het nu eenmaal niet mogelijk voor een brigade om voor een lange tijd in de eerste linie te verblijven. De slag om Passendale-heuvel lag al een tijdje achter ons, maar toch weigerden de partijen om de concentratie van hun geschut wat breder uit te spreiden. Het schieten werd echter mondjesmaat toch wat minder zwaar. Ieper zelf was zwaar neergeslagen tijdens de grote slag.

De meeste van onze troepen hadden een slaapplek in Ieper maar ze leefden hier ondergronds. Toen ik er verbleef werd de stad nooit ernstig bestookt. Af en toe werd shrapnelvuur afgeschoten op de ballonnen boven Ieper en dat was ook het geval rond de Menenpoort en de wegen die naar het oostelijk uiteinde van de stad liepen. In Ieper zelf stonden er geen zware kanonnen opgesteld en dat was vermoedelijk ook de reden waarom het momenteel niet echt nodig was om de stad te bestoken.

Als ik me niet vergiste werd ons hoofdkwartier in het klooster maar één keer met granaten aangevallen tijdens ons verblijf in de frontlinie. Op deze 13de december ging ik op inspectieronde tot bij de ‘Dan Cottages’, enkele oude Duitse bunkers waar hun voorpost ooit zijn hoofdkwartier had gehouden. Na anderhalve kilometer stappen weg van Ieper leek de bodem wat te herstellen van de hevige bombardementen die het te verduren had gekregen en er was al heel wat gras en onkruid te zien tussen de oude Britse loopgraven.

Hoe verder ik echter doordrong in de omgeving van de kanonnen hoe meer de grond geteisterd en getormenteerd was. Zowat elke granaatkrater stond vol water. Tussen deze plaats en ons brigadehoofdkwartier was de toestand gewoonweg vreselijk. Niet meer dan een uitgestrekt moeras van geelbruine modder en blubber onderbroken door reusachtige bomkraters die tot aan de rand gevuld waren met een soort waterig slijm.

En dat zover het oog kon reiken. Hier en daar afgewisseld door een oase van droge grond die dan gewoonlijk propvol stond met zware geweren en hele ladingen munitie. De moerassen waren van tijd tot tijd doorsneden door een houten weg welke gebruikt werd om munitiewagens dichterbij te voeren en door twee of drie planken belegd waren die zich kriskras door deze ongelooflijk vuile boel van modder en water slingerden.

De planken of balken werden dan op hun beurt ondersteund en rechtgehouden door houten palen. Recht door deze ongelooflijk verwoeste streek liep een goede kasseiweg van Ieper in de richting van Zonnebeke. Hier en daar – op sommige van de drogere plekken – kon ik de vreemde witte bermen zien – de betonnen ‘pill-boxes’ – waarvan er sommigen nog in goede toestand waren terwijl andere stukgeschoten of onder water stonden. De bunkers en de weg met de houten planken waren uiteraard goed gekend door de vijandelijke artillerie die dagelijks een grote hoeveelheid munitie verkwistte op elk van deze doelen.

En telkens opnieuw werden de houten sporen in de mate van het mogelijke gerepareerd. Tussen 2u en 8u in de nachten kwamen er bijna nooit granaten op die sporen en in die tussentijd sloegen onze mannen de handen aan de ploeg om de paden te herstellen. Met het invallen van de vrieskou werd de modder dikker en de verplaatsingen gemakkelijker, want het bleek dan zelfs mogelijk om de sporen te verlaten en door het land te stappen tot aan de randen van de bomkraters. Aan de activiteit langs deze wegen kwam er dag en nacht amper een eind aan.

Hele colonnes van lorries die op en af reden, karren, wagens, mannen. Telkens de vijand de weg bombardeerde konden we spreken van schade en het was helemaal niet ongebruikelijk om hele vijvers van bloed aan te treffen in de weg, samen met de restanten van vernielde voertuigen. Langs de route kwamen we regelmatig voorbij enorme bergen van munitie en voorraden en zeker ook allerhande reddingsmaterieel.

Dichterbij het brigadehoofdkwartier was het landschap misschien wat minder toegetakeld, maar dan wel met de uitzondering van de plaatsen die aan granaatvuur blootgesteld waren geweest. Maar die bomputten lagen dan wel vol Duitse lijken. Op een afstand van maximaal 400 meter van ‘Dan Cottages’ telde ik er bijna honderd. En verder weg de houten paden gebruikt door onze transporten leek de grond meer op een slachthuis. Fragmenten en lichaamsdelen van zowat alles lagen bezaaid op en langs de sporen.

De karren en kadavers van voorgespannen muilezels lagen regelmatig in stapels langs de route. Hoe dichter we de heuvel van Passendale benaderden hoe droger en vaster de bodem werd. Maar dit ellendig moeras achter ons moest vermoedelijk zijn gelijke niet gehad hebben in de geschiedenis van de oorlog. Hoe onze mannen hierdoor geraakt waren was werkelijk een wonder. Ik had het daarnet over de Duitse doden aan wie ik amper tijd kon besteden. Het was voor mij een opluchting om te zien dat er haast geen Britse soldaat was blijven liggen zonder dat hij begraven werd.

Anno 1917, op de 15de december. Ik ging met generaal Riddell op bezoek bij het hoofdkwartier van het bataljon van de 5th Northumberland Fusiliers bij de ‘Tyne Cottages’, een deel betonnen bunkers ergens halverwege tussen ons vooruitgeschoven hoofdkwartier en Passendale. Het was een lange wandeling waarbij we de Zonnebekestraat volgden tot we de omgeving van dat dorp bereikten en daarna volgden we het muilezelspoor naar de ‘Tyne Cottages’.

Terwijl we praatten met majoor Irwin bij een bunker kwamen er een aantal lichte granaten over die ons met aarde besproeiden. Het leek ons beter om binnen te gaan in de bunker of om ons er een eind van te verwijderen. Maar de ingang van deze bunker leek eerder op een konijnenhol en zo dicht bij de grond dat generaal Riddell liever buiten bleef staan. Nadien bezochten we nog eens de ‘Dan Cottages’ en dan keerden we via de houten sporen terug naar Ieper.

Uit ‘De Grote Kroniek van Ieper’ – werk in opbouw

Article Tags:
· · · ·
Article Categories:
terug naar het verleden
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *