banner
nov 12, 2025
2 Views
Reacties uitgeschakeld voor Een flinke stamp onder de kont

Een flinke stamp onder de kont

Written by
banner

Op 2 september 1584 krijgt Brugge een nieuw stadsbestuur. In naam van koning Filips II van Spanje. De regering bestaat nu uit goede en oprechte katholieken. De plaatselijke jezuïeten hebben al de schepenen zorgvuldig moeten screenen om er zeker van te zijn dat er zich geen andersdenkenden aan boord bevinden. Het is zeker geen overbodige maatregel. Wie bekend staat als calvinist verlaat het vaderland en verhuist naar Holland en Engeland om daar zijn of haar leven verder te zetten.

Er zitten nogal wat gewezen schepenen en mandatarissen bij. Een waslijst van prominenten die Brugge voor bekeken houden. En wie in Brugge durft achter te blijven zal op termijn wel de rekening gepresenteerd krijgen. Zo bijvoorbeeld de hardnekkig gereformeerde jonkheer Pieter Broucsaulx die op 10 juli 1586 onthoofd wordt. Een executie die niet helemaal volgens het boekje verloopt want ‘de scherprechter miste en sloeg eerst in de schouders, daarna in het hoofd zelf waardoor hij tenslotte verplicht was om het af te villen.’

Toch wel macabere toestanden in Brugge. En hier is het dan nog vooral peis en vree in vergelijking met Gent. Ik bevind me weer in september 1584. De uitzichtloze ellende en hongersnood dwingt de Gentenaars om dan toch te praten over een overeenkomst met de heer van Parma. Een delegatie met onder andere Gillis De Baenst, pensionaris Tayaert en Lieven Hellinck krijgen een vrijgeleide van een Spaanse trompetter om tot bij Alexander Farnese te geraken. ‘Zolang jullie katholieken gevangen houden kan ik niet praten over vrede’. De Spanjaard zegt meteen waar het op staat.

Er zal niet veel anders opzitten. De gevangenen worden allemaal op vrije voeten gesteld. De nieuwgezinden zien de bui al hangen. Een deal met de Spanjaarden staat in de sterren geschreven. Ze pakken hun biezen en hun goederen en maken dat ze weg zijn. Voor het eerst sinds lang ligt er plots een grote hoeveelheid gezouten vlees, boter en kaas om verkocht te worden. ‘Er werd een boekske gedrukt met de artikels van de vrede. De Gentenaars zullen voortaan weer geregeerd worden door koning Filips II. De katholieken en hun erediensten worden volledig in ere hersteld. Andersgelovigen mogen nog twee jaar in Gent blijven. Zolang ze zich maar gedeisd houden.

De prins van Parma eist een offer voor de aangeboden vrede. Twaalf van de meest oproerige inwoners zullen de boter moeten eten. Na wat heen en weer gepraat blijkt Farnese al tevreden met de helft. Twee van hen slagen er in om te ontsnappen, ‘Lieven Meintkens zwoer zijn ketterij af en werd losgelaten en drie anderen kochten hun vrijheid af met een grote som geld.’ De inwoners van Gent zullen tweehonderdduizend gouden kronen moeten betalen als schadevergoeding en niemand mag de stad uit zolang de betaling niet effectief uitgevoerd is.

Op 19 september 1584 beslist een algemene vergadering van magistraten, edellieden en hoofden van de gemeente om de vrede te omhelzen. Deze wordt afgekondigd met het geschal van trommels en bij het avondlijk licht van toortsen. Het garnizoen dat de stad verdedigd heeft verlaat Gent op 26 september. Gevolgd door een stoet van nieuwgezinden. Ze begeven zich naar Sluis en worden vervangen door vierentwintig vendels Spanjaarden en andere nationaliteiten. Als nieuwe gouverneur wordt de heer Champigny aangesteld. Er wordt direct werk gemaakt van de heropbouw van het Spanjaardenkasteel.

‘De 30ste september, op een zondag kwam de prins van Parma binnen Gent. De straten waren al gezuiverd en helemaal versierd. De magistraat had een prijs uitgeloofd voor wie het mooiste vreugdevuur kon maken. Men deed op diezelfde dag verscheidene missen. De prins keek met verwondering naar de versterkingen van deze grote stad.’ Nog voor het einde van november zijn de kerken weer in staat van dienst. Besprenkeld met vers wijwater, getapt van het heilig vat. Nieuwe priesters moeten zorgen voor een geestelijke revival hier in Gent. Het vernieuwde stadsbestuur bestaat nu net zoals in Brugge alleen nog maar uit gedegen katholieken. Hetzelfde kan gezegd worden over de talloze postjes. De juiste God zit weer overal ter plekke in de harten en verscholen in de portemonnees.

Brugge en Gent zijn gezuiverd. De rest van Vlaanderen blijft een groot vraagteken. Sluis en Oostende blijven calvinistische bolwerken. ‘Deze twee roofnesten zullen nog lange tijd het land en de zee onveilig en ontoegankelijk maken. Waardoor de ellende nog zal toenemen. In juni 1585 wierpen die van Oostende veel wagens met koopwaren aan, trekkende van Diksmuide naar Brugge doorstaken ze de paarden en namen ze de mensen gevangen. Kort daarna kaapten ze een ander konvooi geladen met Franse wijnen. Niet goed wetend wat ze met al die wijn konden doen, sloegen ze de vaten kapot, lieten het goedje wegstromen en namen de koopman Gillis Cartaigne mee naar Oostende.’

Op 17 augustus 1585 geeft de stad Antwerpen zich gewonnen tegen de troepen van Parma. Het beleg heeft vele maanden geduurd. In de buurt van Oostende wordt het elke dag erger met dat stropen. Het stelen is niets in vergelijking met de rest. Handelaars en reizigers worden koelbloedig opgehangen of versmoord in de zee en in de grachten. Zo bijvoorbeeld de zoon van de gewezen Brugse schatbewaarder Louis Thiery. De jongen wordt opgehangen. De bezetters van Sluis houden er gelijkaardige praktijken op na. In feite geven ze de Spaansgezinden een koekje van eigen deeg want indien de Sluizenaars opgepakt werden, moeten ze hetzelfde lot ondergaan.

Zo bijvoorbeeld op 5 augustus 1585. ‘Vijfhonderd Spaanse soldaten trokken tot dicht onder Oostende. Een deel bleef er in hinderlaag liggen en de anderen sleurden er honderdveertien schone melkkoeien mee. De Oostendenaars die dat wilden verijdelen, vielen in de hinderlaag zodat er wel honderdvijftig Engelse soldaten verslagen werden. Sommigen konden terugkeren en lieten de buit dan maar aan die van Spanje.’

Voor de Vlaamse economie is de hele toestand een drama. De handel is bedorven. Het land zit vol van dieven, moordenaars en vrijbuiters. Armoede en angst regeren het land. De duurte neemt elke dag toe. De voorbeelden zijn navenant. Vlees, vis, brood zijn onbetaalbaar. ‘De mensen moesten zich tevreden stellen met het brood van paardenbonen. De lijdende bevolking zwierf met hele groepen door het land. Velen stierven van gebrek. Zelfs de meest gegoede mensen moesten hun eigendommen, hun juwelen, huisraad, fluwelen en zijden kleren verkopen om aan spijs te geraken. De mesthopen werden doorsnuffeld in de hoop om toch maar iets eetbaars te vinden. Hoe vuil en smerig dat allemaal ook mocht zijn. De hongerige magen moesten verzadigd worden en van kieskeurigheid kon niemand leven.’

‘In Brussel was een dode hond van de straat opgeraapt en opgegeten. Hendrik De Coster, de gewezen pastoor van Lokeren schrijft dat een bekende van hem die in vier dagen geen brood meer had geproefd, van een gestolen paard waar de wormen van uitliepen, met zijn mes er enige brokken zag wegsnijden en zo smakelijk ervan begon te eten, hoe vuil en stinkend het goedje ook mocht zijn. Het was alsof hij gastronomisch aan het genieten was. De mensen leefden van het gras of van wortelen die ze uit het kerkhof spitten. De armoede was algemeen en de gierigheid van de korenbijters vermeerderde de duurte.’

En dan de wolven. Juliaan Opdedrinck had het er ook over in zijn relaas over de godsdienstoorlogen te Poperinge. Zijn collega van Male gaat nog dieper in op de details. ‘Wolven en andere schadelijke beesten welke alles en iedereen als woedende honden aanvielen en vernielden wat ze op hun weg ontmoetten. En omdat er geen beesten meer te vinden waren in de bossen, velden en weiden, vielen ze de stallen en de huizen aan waar ze het vee en de mensen verslonden.’

De Lokerse pastoor schrijft dat er tussen 1587 en 1588 zeker zeventien mensen door de wolven verscheurd werden. Droevige tijden. Ik krijg nu warempel nog een les in godsdienst en christelijke moraal voorgeschoteld. Wat ze hier in Vlaanderen meemaken is doodnormaal. God straft de mensen. De oorlog, de pest en de hongersnood die het land zo doen lijden zijn in wezen enkel maar de uitvoerders van de goddelijke rechtvaardigheid. En ik die dacht dat God synoniem was van vrede en goedheid. Deze waarheid hebben ze mij in mijn jeugdjaren zo fanatiek proberen er in te stampen. Die vredevolle boodschap blijkt dus helemaal anders. God als wraakengel. Vreemd genoeg lijkt me dat niet te storen want eigenlijk verdient de mensheid af en toe wel degelijk een flinke stamp onder de kont.

Dit is een fragment uit Boek 7 van De Kronieken van de Westhoek

Article Categories:
fragment uit deel 7
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Comments are closed.