Ieper 12 april 1578. Er bereikt ons een kwade mare uit Grevelingen. De gouverneur van de stad en het plaatselijk kasteel werd al enkele keren ontboden aan het hof van Vlaanderen maar die weigert om in te gaan op dat verzoek. Het gaat over meneer de De Lamotte die blijkbaar niet erg opgezet is met de calvinistische inslag op het beleid in het zuiden van de Nederlanden. Zijn dissidentie ontaardt in openlijk verzet wanneer hij de kapitein die hem in Grevelingen moet vervangen laat oppakken en gevangen zet, iets wat de gemoederen van de lokale bevolking natuurlijk tot het uiterste beroert.
13 april 1578. De Lamotte zet de zaken nog meer op scherp. Bij de eerste trommelslag moeten de Grevelingse mannen zich stante pede tot bij de gouverneur haasten om deel te nemen aan een algemene wapenschouwing. Wie vlucht riskeert grote boetes en voor de rest moet er elke dag gewerkt worden aan de fortificaties van de stad. Zonder uitzondering, weekdagen, zondagen, feestdagen, mesdagen. Niemand heeft trouwens iets te zoeken op de vestingen, buiten de werklieden natuurlijk. Wie betrapt wordt krijgt eveneens de rekening gepresenteerd. En het slechtste van al is dat de poorters verplicht worden om elk voor zich een voorraad voor minstens één jaar graan in huis te halen, een opdracht die voor grote gruwel zorgt bij de bevolking. Wanneer er enkele afgevaardigden van Sint-Winoksbergen hulp komen aanbieden wordt het meteen duidelijk dat het zuiden van de Westhoek zich nu al helemaal distantieert van het beleid uit Gent en Antwerpen.
Ook bij ons groeit de ongerustheid. Staan de versterkingen van onze stad wel voldoende op punt om de bevolking afdoende te beschermen? Na een vergadering van 5 mei besluiten de wethouders er iets aan te doen. Ingenieur Guillaume Fobre werkt samen met een delegatie poorters. Ze stellen voor om buiten de stadsmuren een ring van verschansingen aan te brengen. Twintig of eenentwintig wat ze hier ‘graveleinen’ noemen buiten de stede. Fobre berekent dat hij daarvoor negenduizend gulden nodig zal hebben met inbegrip van hout, steen en ijzer. De kosten van handwerk en aarde moeten er verder nog bijgerekend worden. De kerken van Brielen en Sint-Jan staan in de weg van de versterkingen en dienen afgebroken te worden. Dat geldt eveneens voor alle woningen, bomen en hagen binnen een straal van zevenhonderd meter buiten de vestingen. Op 19 mei zal men beginnen met de afbraak van de Brielense kerk, later komt die van Sint-Jan aan de beurt. Ik bekijk de afbraak met meer dan zomaar een stukje nostalgie. Wat voor een indrukwekkend stuk Ieperse geschiedenis gaat hier letterlijk en figuurlijk tegen de vlakte?
Ondertussen gaat onze stadshistorie verder zijn gestoorde gang van zaken. 8 mei, de nietsvermoedende kerken staan er nog op de laatste dag van de Ascensionsmarkt. Pinksteren of niet, er staan toch twee ophangingen op het programma van de soeverein. Justitie wil het schavot voor het wachthuis, de ‘cortegarde’ plaatsen maar die keuze zorgt voor wrevel. Dan maar voor Het Zweerd, maar ook dat is niet echt ideaal tijdens deze marktdagen. Er wordt ten slotte voor gekozen om de opknopingen buiten de stadsmuren uit te voeren, rechtover de hoge dijk.
Op 10 mei 1578 beginnen de afbraakwerken van Brielen-kerk. Best een delicaat werkje dat beter zorgvuldig kan worden aangepakt. Nogal wat poorters en notabelen troepen samen. Niemand geeft toe dat hij of zij nieuwsgierig is, maar we zien dat spektakel natuurlijk allemaal graag gebeuren en zo hebben we vanavond wel iets te vertellen aan tafel. Dat de sloop niet zo evident is blijkt op sinksenmaandag wanneer twee werklieden van hun stellingen donderen. Het resultaat is nefast: één dode en één zwaargewonde. De 28ste mei mogen de Ieperlingen zich weer opmaken voor een nieuw stel executies in opdracht van meneer van Bellewaerde. Drie jonge gasten die al een hele tijd gevangen zitten krijgen vandaag de eindafrekening van hun leven gepresenteerd. Een cafébaas van Mesen en twee anderen die groot kwaad hebben uitgericht bij de landman. Ze worden de ene na de andere onthoofd op het schavot voor het gasthuis en daarna worden hun lijken opgehangen.
Tegen het einde van mei profileert De Lamotte vanuit Grevelingen zich nog meer als een vijand van het regime hier in Vlaanderen. Hij laat pardoes een afgevaardigde van de Staten gevangen nemen tijdens diens bezoek aan St.-Omer. Het gaat over de secretaris van meneer van Lycke. In Ieper wordt er onverdroten verder gewerkt aan de afbraak van de kerken van Brielen en Sint-Jan. De 13de juni, een vrijdag trouwens, is de toren van Brielen-kerk zo goed als mogelijk ontmanteld en klaar om voorgoed uit het stadsbeeld te verdwijnen. Best een complex werk met alle risico’s van dien. De toren staat nu immers op drie kanten geschoord. Aan de voet van de schoren worden pek, hout en stro opgeslagen. Op die vrijdag de dertiende, om halftwee ’s nachts steken de mannen er het vuur aan.
Er staat geen wind, niet het minste briesje is merkbaar. En stil dat het is. De Brielenaars die in de buurt van de kerk wonen zijn met have en goed weggevlucht uit angst voor het vuur en het neervallend puin. De brandstichting op zich verloopt vrij traag. Het duurt zeker een half uur vooraleer de vlammen plots echt gretig aan hun werk beginnen. Maar dan gaat het snel. In een mum van tijd staat het ‘vanengat’, waar ooit de vlaggenstok zoveel vlaggen deed wapperen in lichterlaaie en even later tuimelt de naald neer aan de zuidzijde van het zieltogende gebouw. Om half drie begeeft de constructie het. De toren scheurt open, stuikt ineen alsof hij verdrinkt tussen de rest van het puin om uiteindelijk toch nog voor een flink deel te blijven staan tussen de geblakerde muren van het verwoeste godshuis.
Dit is een fragment uit Boek 8 van De Kronieken van de Westhoek