Half november zijn de dagen kort. Met het invallen van de duisternis staken de Fransen hun pogingen. ‘Beide partijen moeten nu het aankomen van de dag verbeiden’. De ridders die door de meersen sluipen, moeten de hele lange koude nacht met hun voeten in de modder blijven staan. Zonder eten of drinken, zwaar bewapend. En de hele nacht blijft de regen naar beneden gutsen. Ik klappertand haast bij het omschrijven van de miezerige omstandigheden en de kouderillingen van de sukkelaars.
Kort voor dageraad worden ze dan nog overvallen door de Vlamingen. Ook dat nog. De Fransen hebben zich echter goed geconcentreerd opgesteld en verdedigen zich in gesloten slagorde tegen de aankomende zwaardslagen van de vijand. Ze schreeuwen er op los en dat geeft blijkbaar de indruk aan de Vlamingen dat ze met meer zijn dan gedacht en dat andere hulptroepen ook al de oversteek hebben gemaakt. De manschappen van Artevelde zijn er vrij licht gewapend op af gegaan en leiden hierdoor gevoelige verliezen tegen de zwaarbewapende ridders.
Er gaat veel Vlaams volk verloren. Pieter van den Bossche deelt eveneens in de malaise want hij krijgt een zwaardsteek in de schouder en raakt gewond aan het hoofd. Zijn lijfwacht, dertig kloeke knechten, kunnen hun kopman maar ternauwernood ontzetten en van het strijdtoneel wegdragen. Er zit niet veel anders op dan te vluchten en terug te keren naar hun beginposities aan de brug. Ze worden nu natuurlijk achterna gezeten door een bende gemotiveerde Fransen die bloed ruiken en die onderweg al een aantal woningen in brand steken. Hun kompanen aan de andere kant van de rivier zijn ondertussen volop in actie geschoten en slagen er deze keer wel in om over de gehavende brug te stormen.
Bij het krieken van de morgen van de 18de november staat de hele Franse krijgsmacht op Vlaamse bodem. De Vlamingen deinzen achteruit en proberen dekking te zoeken in het open veld. Er zijn boodschappers vertrokken naar de omliggende dorpen met een vraag om hulp, de paniek moet onbeschrijfelijk zijn. Dat lees ik trouwens in de taal van de Kortrijkse jaarboeken: ‘Men klipte geweldig de klokken op alle dorpen. De vlucht der vrouwlieden en onweerbare mensen met al wat zij konden wegvoeren was schrikkelijk, een groote menigte kwam naar Kortrijk gevlucht.’
Het baat allemaal weinig. De Vlamingen hebben bij het nieuws van de Franse doorbraak in Komen hun verdedigende posities in Waasten, Wervik en Menen achtergelaten en hebben nu natuurlijk vrij spel gegeven aan de Franse indringers. Die vallen nu als briesende leeuwen het Vlaamse land binnen, ’te lande waart in, alles rovende en brandende waar zij konden aangeraken.’ Menen wordt helemaal geplunderd. Wervik ondergaat hetzelfde lot, ‘dat boven dies nog gans door ’t vier vernield wierd en alle de menschen die zij er nog vonden, vermoord.’
Hier voel je dat oorlog meer is dan enkele lijnen opgeblonken tekst. Het is de pijn, de intense vrees, de panische angst, het verliezen van je geliefden. De letterlijke en figuurlijke agonie van lijf, leden en geest. De hulpeloosheid en de onmacht tegen de brutaliteit van vreemde soldaten die hun wraak uitspuwen en zich zonder medelijden of empathie uitleven in een orgie van geweld en bestialiteiten. Mijn onmacht om de telkens terugkerende tragiek van de oorlog met een fileermes te omschrijven staat in scherp contrast met de dramatische horror die mensen allemaal voor zichzelf moeten ondergaan.
De Vlamingen krijgen hun versterkingen vanuit West-Vlaanderen, maar die helpen allemaal niet. Ze kunnen onmogelijk stand houden tegen de overmacht van de oprukkende Fransen. Een deel slaat op de vlucht naar Ieper en de rest zoekt hulp in Kortrijk. Drieduizend Vlaamse mannen worden ter plaatse afgemaakt en dan reken ik nog niet de slachtoffers mee die sneuvelen tijdens de chaotische vlucht.
Ze zijn trouwens zo bijgelovig geweest om hun standaard te laten dragen door een vrouw van slecht gedrag. Gelukkig kan er nog een beetje humor af. De dame in kwestie heet Marie Jetrud, een naam die nu vermoedelijk Marie-Gertrude zal zijn. Ze had de Vlamingen er vooraf van verzekerd dat, als zij de eerste Fransman tot bloedens toe kon kwetsen, ze dan allemaal de ‘volkomen victorie’ zouden halen. Het draait natuurlijk helemaal anders uit en mijn Marie-Gertrude wordt al van bij het begin van de gevechten gedood.
Vlaanderen is in 1382 nog behoorlijk rijk en heeft die rijkdom vooral te danken aan de weverij van stoffen en laken. De oorlog heeft de handel tot stilstand gebracht en de pakhuizen puilen uit van de voorraden. Een bekoorlijke buit voor de Fransen. Geen enkele stad is naar evenredigheid rijker dan Wervik die trouwens vermaard is omwille van zijn hoge ouderdom. De Fransen sparen er hun wreedheden niet. Vooral de Bretoenen, Normandiërs en de Bourgondiërs laten zich in kwalijke zin opmerken. Maar de Bretoense soldaten zijn de wreedste, staat er neergeschreven.
Ze verkopen hun buit op het ‘Hooghe’ bij Ieper. Kopers uit Doornik, Douai, Rijsel en Atrecht slaan er de slag van hun leven. Dure en exclusieve lakens kunnen ze nu kopen aan de soldaten voor een spotprijs van één gulden per stuk. De Fransen blijven natuurlijk niet hangen aan het Hooghe. ‘Korts daarna is het Frans leger afgedaald naar Ieper, alwaar op lijfstraffe verboden wierd dat men geene andere tale mochte gebruiken als de Franse, altijd iets kwaads vindende in de Vlaamse taal, om dat zij die niet konden spreken, noch verstaan’.
De komst van de Fransen zorgt voor oproer in de stad: ‘de wethouders en andere ambtenaren wilden de stad aan de Fransen overgeven, en Pieter hun gouverneur, die aldaer van Artevelde gesteld was, wilde het beleg afwachten’. De burgers zien een beleg hoegenaamd niet zitten. Er zijn wel Engelse hulptroepen op komst, maar die zullen er nooit in slagen om binnen te geraken en zonder hun hulp zijn ze helemaal niet opgewassen tegen de overmacht die de Fransen etaleren.
De zaken worden op de spits gedreven. De Gentsgezinde gouverneur Pieter en enkele edelen worden geliquideerd en de Ieperlingen nemen het heft weer in eigen handen. Ze sturen twee Predikheren naar de Franse koning met een verzoek om vergiffenis en met de melding dat de stadspoorten wagenwijd openstaan voor de komst van de Fransen. Blijkbaar is de delegatie wat aan de magere kant. De geestelijken keren terug en er wordt een nieuwe afvaardiging gevormd. Twaalf burgers gaan nu onder leiding van de abt van Voormezele richting Franse koning.
‘Hem te voet vallende, gaven zij de sleutels van de stad, met offer van 40.000 guldens te betalen, tot het onderhoud zijnder troepen, de welke gegeven wierden aleer hij in de stad is gekomen, op voorwaarde dat hunne stad niet zoude geschonden worden, noch de burgers geplunderd worden, ’t welk aldus geblooft, aangenomen en volbracht wierd.’
Die van Ieper hebben gezorgd voor het eigen veiligheid, maar hebben zich allerminst bekommerd om de veiligheid van de mensen buiten de stadswallen. Een bende Franse ruiters zaait nu verderf op het platte land en bezondigt zich aan allerhande boosheden. Zo moet Poperinge een bloederige raid ondergaan. De Vlaming en de Vlaamse taal zijn kop van jut als ik het zo lees: ‘ze gebruikten nergens nog genade, noch barmhartigheid ten opzichte dat zij altijd de Vlamingen boven alle andere volkeren hadden gehaat om hun trotsheid en grote vrijheid.’
De vrijwillige overgave van Ieper wordt gevolgd door die van zowat alle steden in het Westland. De inwoners van Cassel, Bergen, Broekburg, Veurne, Duinkerke, Poperinge, Torhout, Roeselare, Belle en Menen nemen de door Artevelde aangestelde bevelhebbers gevangen en leveren die uit aan de Franse koning. Ze maken van de gelegenheid gebruik om hem om genade te verzoeken. De simpele burgers krijgen al bij al een triestig antwoord, de koning gaat akkoord, maar, ‘behalve dat al hun vee en andere goederen moest blijven tot buit van de soldaten, doch dat al hun huizen, hoven en lichamen in ’t minst niet beschadigd zouden worden.’
Zo worden de arme mensen beroofd van hun levensmiddelen. Graaf Lodewijk is er niet over te spreken. De Fransman heeft hem niet eens betrokken bij de onderhandelingen. Zijn gezag bij het Franse hof staat wel op een heel laag pitje. Het lijkt er op dat hij niet eens bekeken wordt als de graaf van Vlaanderen. De uitgeleverde bevelhebbers van de Vlaamse steden worden allemaal onthoofd. De executie vindt plaats op de brug van Ieper, een plek die ik onmogelijk kan lokaliseren.
–
Uit Deel 6 van ‘De Kronieken van de Westhoek’


