Anno 1936, op de 26ste maart. Steenstrate. De Ijzer… of eigenlijk de gekanaliseerde Ieperlee slingerde kalm door groene weiden waar niets meer herinnerde aan de dodendans van enkele jaren geleden. Ja toch; een paar gebarsten betonnen abri’s die vuilgrijze vlekken maakten op het groene tapijt. En verder niets… De schone West-Vlaamse hoeven lagen als eilanden in die groene vlakte verspreid en wie de oorlog meemaakte zou hier nog ternauwernood iets opmerken dat er nog aan herinnerde.
Bonte koeien graasden vreedzaam en in de verte zagen we schichtig een haas over de vlakte schieten. Een visser zat roerloos bij zijn lijn naar het water te staren. We zochten naar de sporen van het eens zo beschoten veermanshuis, ‘la maison du passeur’, waar eens zoveel doden vielen en waar dagelijks onze jongens in water en modder verscholen zaten en sneuvelden aan vreselijke verwondingen. Maar we vonden niets dat zelfs aan de puinen herinnerde.
In die weiden wel enkele met gras overgroeide obuskuilen. Wat zat daar nog onder verborgen? Als men nader speurde in de gracht vond men nu en dan nog een vermolmde stomp van de vroegere dode bomen die de sector van Steenstrate zijn karakteristiek uitzicht gaven. We volgden steeds maar de kalm Ijzer. Rechts van ons zagen we de herbouwde toren van Merkem, links deze van Noordschote en in de verte een hoge boogbrug: ‘Drie Grachten’. We waren dus ongemerkt voorbijgegaan aan het veermanshuis.
Niets was er van overgebleven. En toch… wie nauwer toekeek, met een opmerkzaam oud-strijdersoog vond nog veel zaken die aan de oorlog herinnerden. Aan de grachtkant een paar houten handvatten van handgranaten, wat verder een stukje ijzer, een oud stukje bajonet, een stuk verroeste prikkeldraad, een zware obusscherf van wel 1 cm dikte. Een oude soldatenschoen. Wie had die ooit eens aan zijn voet? Vermoedelijk al reeds lang dood en vergeten. Kijk! Daar op die weide hadden ze het baggerslijk gespoten dat uit de Ijzer kwam, de weide was er één slijkwoestijn, reeds uitgedroogd en gebarsten als een landkaart.
Hier lag – in tegenstelling tot veel andere plekken – nog veel dat aan de oorlog herinnerde. Uit de bedding van het Ijzerslijk sloeg de baggermachine alles omhoog wat er onder haar greep viel. Ze beet even hard de oude zeeschelpen los, als de menselijke resten die op haar bedding rust meenden te vinden. Daar lagen soldatenschoenen, een lederen riem, een stuk geweer, een oud verroest gasmasker, een oude verkoolde tronk en daartussen mensenbeenderen…
Soldaten gesneuveld met veel eer en roem voor het vaderland. We raapten een stuk voorbeen op. Ja, een mensenbeen, wat verder een stuk rib en het fijne been van een voorarm. We smeten ze hoofdschuddend terug, trapten er achteloos op, schopten er een uit de grond die nog half bedolven zat: een groot dijbeen. We gingen niet langer verder. Hoeveel rustten hier op die weide, uit elkaar gebaggerd en verstrooid? Rusten? Morgen zou de boer ze met zijn ploeg nog wel eens omwoelen.
Eer en roem? Eeuwige dankbaarheid van het vaderland? Kom! Moesten zij die hier lagen nog kunnen terugkomen, het zou geen 18 jaar geduurd hebben om vrede te maken onder alle volkeren. Maar ‘waar doolde ik weer’, zou Rodenbach zeggen? Op 26 maart 1917 sneuvelden de gebroeders Van Raemdonck in elkaars armen te Steenstrate-Stampkot. Het was daarheen dat onze stappen in een vrome stillen bedevaart naartoe gingen.
Hoe vaak zagen we niet een groep bezoekers bij het IJzermonument te Diksmuide binnen treden, een beetje luidruchtig aan de ingang, maar ingetogen en ‘gepakt’ van zodra ze in de donkere crypte bij het graf van de twee gebroeders ontroerd stilhielden. Een oud-strijder die hen vergezelde vertelde hen dan met gedempte stem de vreselijke geschiedenis van de nachtelijke aanval waarin de gebroeders sneuvelden. Hoe Edward te midden van het akeligste spervuur en de openslaande granaten, in een razernij van losbarstend staal en ijzer op zoek ging naar zijn broer. Hoe men hem wilde tegenhouden van zijn ‘dwaas’ subliem besluit en hoe hij toch gegaan was.. en nooit meer terugkeerde. Hoe de makkers dagenlang hoopten en vreesden.
Maar niemand iets wist van het tragische lot van de twee geliefde sergeanten en hoe men 18 dagen na hun verdwijnen een arm had zien liggen in het platgeregende gras. Hoe men ’s nachts op verkenning ging en – o gruwelijk schoon schouwspel – de beide broer herkende, voor eeuwig liggend in elkaars armen. Voor eeuwig! Inderdaad; onder de doden van de Ijzer waren er geen door ons volk zo geliefd als de broers Van Raemdonck.
Zo dachten we, terwijl onze schreden de Ijzer volgden en stilhielden bij de tragische plaats waar ze in elkaars armen, hart aan hart, werden gevonden. op die plaats waar thans het schoonste symbolisch monumentje stond van heel het Ijzerfront: twee broederkruisen op elkaar aanleunend, als twee broers. Het was er stil en eenzaam op dit plekje. Een zwarte rustbank. De treurwilg erachter weerstond niet aan de zure grond en stierf. De letters die het drama vermeldden waren iets bleker geworden. Een vogel had het voorste punt als nachtelijke rustplaats genomen en ..zijn sporen achtergelaten.
Niets stoorde de stilte. De bomen stonden er nog naakt met een hoop van openbrekende knoppen. Hier vond men ze in elkaars handen. Hier hadden ze 18 dagen en 18 nachten in alle soorten weer en onder de blote hemel ‘geslapen’ Hier was reeds de onderkant van hun lichamen door het ongedierte doorkerfd, hier lagen ze voor de eeuwigheid ineengestrengeld: één hart, één bloed, één lichaam, één ziel! Hier waren ze door hun sterven onsterfelijk geworden.
Hier vonden de brancardiers hen en plukten de laatste gedenkenissen van de vergaande lichamen als kostbare relikwieën. Hier gebood ‘das militair’ dat ze ter plaatse onder de grond zouden gestopt worden omdat het flaminganten waren en hun begrafenis in een frontkerkje misschien een gevreesde manifestatie zou uitlokken vanwege hun honderden Vlaamse strijdmakkers. Hier sloegen enkele maanden later duizenden obussen de lichamen uiteen en verstrooide ze hun beenderen.
Hier raapten hun vrienden de schamele resten terug bijeen en herbegroeven ze die onder een eerste liefdeskruisje..en nu rustten ze in de crypte van het Ijzerkruis, en met de andere Vlaamse symbolen vertegenwoordigden ze er heel het Vlaamse Ijzerlijden. 26 maart 1917; een datum in de geschiedenis – een datum waarop broederliefde zegevierde over mensenhaat. 19 jaar later…mocht hun subliem voorbeeld een lichtbaken zijn in de komende tijden en de broederliefde in de hele wereld zegevieren over de oude haat!
–
Uit ‘De Grote Kroniek van Ieper’ (werk in opbouw)