Eggewaartskapelle maakte vroeger deel uit van de parochie van Steenkerke. Maar rond het jaar 1100 woonde daar een rijke ridder, een zekere Egalfridus die daar een kapel stichtte voor zijn gerief en dat van zijn volk.
Eggewaartskapelle
Eggewaartskapelle is een parochie van goede en vruchtbare landen en bovendien een goede plaats om te wonen. Dat heeft veel te maken met de aanwezigheid van hout en bomen, zo middenin de parochies van het Bloote. Daarom is ze altijd goed voorzien van jachtwild. De parochie is 1115,5 gemeten groot en is van het meerder transport navenant de grootte van haar landen. Ze betaalt per honderd Parijse ponden gesteld op de keure van Veurne-Ambacht 1 pond, 9 schellingen en 10 penningen zodat ze vergeleken met de anderen 1 schelling meer betaalt.
Eggewaartskapelle maakte vroeger deel uit van de parochie van Steenkerke. Maar rond het jaar 1100 woonde daar een rijke ridder, een zekere Egalfridus die daar een kapel stichtte voor zijn gerief en dat van zijn volk. Hij heeft zijn stichting begiftigd met het onderhoud van een kapelaan. Deze kapel werd naar hem genoemd, zijnde Egalfridus’ kapelle en heeft sedert die tijd altijd dezelfde naam aangehouden.
Door de lengte van de tijd verbasterde de naam tot ”s Prekens Wille’. In het jaar 1115 veranderde Johannes, de bisschop van Terwaan de kapel in een parochiekerk en de kasselrij schonk hen een keure. Dat gebeurde omdat de inwoners te ver woonden van hun parochiekerk en de wegen tijdens de winter er zeer kwaad en ontoegankelijk bijlagen. De vermelde bisschop gaf het patronaatschap van deze keure aan de abt van Sint-Bertijns, als zijnde een deel van zijn patronaatschap van Steenkerke. Dat werd allemaal in een bulle bevestigd door paus Paschasius, gedateerd op 8 maart 1115.
Na de dood van deze Egalfridus werden zijn eigendommen geërfd door zijn zoon, genaamd Idesbaldus, een man van grote waardigheid en godsvrucht. Die vermeerderde de gift van zijn vader met 80 gemeten vruchtbaar land en een weide waar jaarlijks 7 koeien zouden kunnen worden vetgemest. Dat gebeurde allemaal ter ere van Onze-Lieve-Vrouw zodat ze de zielen van zijn ouders zou willen indachtig zijn, samen met die van de kinderen die daar begraven lagen of er nog zouden begraven worden.
Deze gift werd uitgevoerd om daar te stichten een priorij van Benedictinnen. Die werden aanvaard door de abt van Sint-Bertijns, genaamd Lambrecht die daar een prior en enkele religieuzen uit zijn eigen abdij installeerde. Hij liet er enkele cellen en een refter installeren zodat daar een kloostergemeenschap kon leven. Er kwam door zijn toedoen ook een kerk waar de monniken hun goddelijke diensten zouden kunnen doen.
De gift gebeurde in Terwaan in de tegenwoordigheid van Erbertus en Wallerius de aartsdiakens van Terwaan. Idesbaldus trok Hugo, de kanunnik van Veurne en veel andere treffelijke mannen aan om de abdij te bezetten. Het beheer en de administratie werden toevertrouwd aan abt Lambrecht van Sint-Bertijns en zijn opvolgers. Men vindt nergens beschreven hoelang dat klooster actief is gebleven en evenmin hoe die te niet is gegaan.
Het voornaamste leenhof van deze parochie is genaamd ‘Het Paenhof’. Het is gehouden van de Burg van Veurne en ligt niet ver van de kerk. Het behelst het belangrijkste foncier (het stuk dat door de eigenaar zelf wordt uitgebaat) met een grootte van 60 gemeten, 2 lijnen en 11 roeden land en er hangen 16 manschepen of achterlenen van af.
Op de plaats waar het Paenhof vroeger gebouwd stond staat nu een gewoon landhuis, maar men ziet wel aan de locatie met haar grote en wijde grachten dat daar eertijds een groot gebouw moet hebben gestaan. Het valt best te geloven dat het leenhof ooit nog heeft toebehoord en zelf de woonplaats is geweest van Egalfridus, vooral omdat het in die oude tijden de heren zelf waren die woonden in hun hoven. Ze woonden daar in hun eigen gemeente of gebied en hadden er de autoriteit over locaties die zelfs vaak hun eigen naam droegen. Dat was ook het geval in Lampernisse, Oeren, Izenberge, Leisele en veel anderen.
Het Paenhof behoorde vorige eeuw toe aan het edel geslacht met de naam van ‘de Baenst’. Jonkheer Jean de Baenst liet het leenhof achter aan zijn dochter jonkvrouw Adrianne de Baenst die getrouwd was met jonkheer Antonius van Wittenhove. Na haar dood verviel het goed op hun dochter jonkvrouw Anne van Wittenhove. Dat gebeurde met de toestemming van haar broer Jean van Wittenhove. Die bewuste Anne van Wittenhove was getrouwd met jonkheer Joos Tryest. In 1623 erfde hun dochter jonkvrouw Isabeau Tryest het leenhof. Ze was de echtgenote van jonkheer François Borluyt, de heer van Boucle.
Er staat nog een ander belangrijk leenhof in Eggewaartskapelle. Noordwest van de kerk ligt ‘Houdenburg’ met een foncier van 44 gemeten land waar 17 onderlenen aan vasthangen. Houdenburg is een van de belangrijkste leenhoven van de Burg van Veurne en is verbonden met een ander leenhof van de Burg dat een grootte heeft van 35 gemeten. Samen maken ze een foncier uit van 79 gemeten.
Op dat leenhof staat een fraai en aangenaam kasteeltje dat omringd is door schone grachten. Van zolang men zich kan herinneren behoorde het leenhof toe aan het geslacht van Mazijns. Die familie heeft daar vaak gewoond en het was Victor Mazijn die het kasteel heeft gebouwd. Hij was in het jaar 1501 de landhouder van Veurne-Ambacht. Hij liet Houdenburg na aan zijn zoon Adal Mazijn die in 1519 in dienst was als landhouder van Veurne-Ambacht.
In 1548 was hij hoogbaljuw van de stad en de kasselrij van Veurne bij toelating van keizer Karel, dat gebeurde in afwezigheid van mijnheer Charles de Pottiers, ridderheer van Vadau die toen door de keizer naar Bourgondië was gestuurd voor allerhande staatszaken. Adal Mazijn stierf in 1549 en leit het leengoed achter aan jonkheer Victor Mazijn die het in 1557 eveneens schopte tot landhouder van Veurne-Ambacht.
In 1560 werd hij eveneens hoogbaljuw omdat die bewuste Charles de Pottiers nog altijd afwezig was. Victor Mazijn gaf zijn goed in 1585 door aan zijn zoon jonkheer Eloy Mazijn die ook al landhouder werd en het opzijn beurt naliet aan zijn eigen zoon ridder Victor-Robert Mazijn. Deze ridder gaf het goed in 1673 door aan zijn dochter Jolente die getrouwd was met jonkheer Adrian van Schyngem, de heer van Zyngelbaenst.
–
Uit het handschrift ‘Geschiedenis van Veurne 1566-1600’ of ‘Verhael der troubelen in en omtrent Vurne 1566-1600’ uit de collectie van Goethals-Vercruysse. Rijksarchief Kortrijk. Tekst vermoedelijk geschreven tussen 1650 en 1700. Een kroniek die ik momenteel aan het bewerken ben.


