Estoreyt, de vierde forestier van Vlaanderen is dat aanvankelijk alleen maar in naam. Zijn gebied is een lege doos met alleen maar de heerlijkheid van Harelbeke. Tot hij op een dag het bezoek krijgt van zijn bloedverwant (oom?) Karel Martel vergezeld van Gerard van Roussillion en verscheidene andere edelheren. Martel beseft dat hier onrecht is geschied. Dat hebben de Vlaamse forestiers zeker niet verdiend, vooral na hun inspanningen om hem bij te staan. Hij belast Estoreyt om Vlaanderen opnieuw onder zijn hoede te nemen zoals zijn voorouders dat hebben gedaan. Als tijdens dat bezoek nu ook nog duidelijk wordt dat Gerard van Roussillion een bloedverwant van de forestier blijkt te zijn, dan leidt dat tot een uitbundig feest aan het hof in Harelbeke. Een feest dat nog een heuglijk staartje krijgt als ze hun beide kinderen met elkaar laten trouwen. Ik heb het over Liederik II en Gerards dochter Ermegarde. Het hele gebeuren heeft iets mee van een sprookje. Ook het vervolg leest als een roman. Estoreyt laat zich na het vertrek van zijn gasten voor de rest van zijn leven gelden als een hardwerkende forestier. Hij zuivert zijn land van rovers, moordenaars en andere kwaaddoeners en komt bijna bomen te kort om hen allemaal op te knopen. De ophanging gebeurt meestal op de plaats waar hij ze betrapt. Het jonge Vlaanderen ziet er na zijn doortocht een beetje minder wild uit, er kan op zijn minst wat veiliger gereisd worden.
De heerlijkheid van Sijsele
De maagd Maria krijgt in 745 nog een kapel in Brugge. Ze dankt dat aan de geloofsprediker Bonifacius. Diezelfde man sticht ook de heerlijkheid van Sijsele die hij ook opdraagt aan haar. Om verwarring te vermijden met de twee O.L.V.-kapellen in Brugge krijgt de nieuwe van Sijsele de naam van Onze-Lieve-Vrouw ter Reien, verwijzend naar het feit dat het gebouw opgetrokken staat dicht bij de stadsrei. Na de dood van Bonifacius zal de kapel voortaan de kapel van Sint-Bonifacius genoemd worden en speelt Maria haar gebouw kwijt. Enkele van zijn beenderen blijven hier als relieken achter. Bij de uitbreiding van het centrum zal de Bonifacius-kapel voortaan binnen de palen van de stad vallen.
Bonifacius staat er tijdens zijn leven niet alleen voor. Hij krijgt hier in Brugge de assistentie van Walburga. Volgens geschiedschrijver de Wree sticht die laatste madame hier in 745 ook haar kapel. Mijn kroniekschrijver vindt daar zelf geen bewijzen van maar weet wel dat deze kapel al vanaf 792 bekend staat als de Walburga-kapel. Estoreyt sterft in het jaar 765. Ze begraven zijn lijk naast dat van zijn vader, in de Sint-Salvatorskerk van Harelbeke. Bij zijn echtgenote Itta laat hij een zoon en een dochter (ook al een Itta) achter. Liederik II van Harelbeke volgt zijn vader op als forestier van Vlaanderen. Liederik van Harelbeke, forestier nummer vijf volgt het goede voorbeeld van Estoreyt. Tijdens zijn bestuur gebeurt er nochtans een en ander in Frankrijk.
Karel de Grote, de kleinzoon van Karel Martel en Belg van geboorte schopt het tot koning van heel het Frankenrijk, België inbegrepen. Liederik helpt deze vorst bij al zijn oorlogen tegen de Lombardiërs, de Saksers en andere volkeren die ze allemaal overwinnen. Diezelfde Karel de Grote blijkt een waarachtig fenomeen te zijn en brengt het zelfs tot grote heerser over West-Europa. In december 800 krijgt hij zelfs de keizerskroon van het hele Roomse rijk op zijn hoofd geplant. Karel krijgt in het jaar 804 af te rekenen met een opstand van de Saksers en opnieuw staat Liederik van Harelbeke klaar om zijn keizer te helpen de opstandelingen te overwinnen. Een gevolg daarvan is dan zowat 10.000 Saksers naar Liederik gestuurd worden om zich hier te komen vestigen en het land te komen bewerken.
Onze forestier ondervindt algauw dat deze Germanen ideaal zijn om hem te assisteren bij het opsporen van rovers en moordenaars. Tijdens zijn afwezigheid zijn de misdadigers precies als paddenstoelen uit de grond geschoten en lijkt het er wel op dat ze zich baas gemaakt hebben over Vlaanderen. Reizigers durven zich in geen geval nog tot in onze contreien te begeven want dan verliezen ze gegarandeerd hun eigendommen en/of hun leven. Forestier Liederik II speurt naar de schuilplaatsen van al deze booswichten en rekent in grote mate met hen af. Tot het land weer min of meer tot rust komt en er nu kan gedacht worden aan werken. Hoeveel woeste velden moeten er niet tot vruchtbare landbouwgrond teruggebracht worden? De Saksers die bereid zijn hier in Vlaanderen te leven krijgen van Liederik voldoende grond zodat elk huisgezin een leven kan uitbouwen met het beploegen en het bezaaien van zijn eigen percelen.
De erkentelijkheid van Karel de Grote
Liederik van Harelbeke krijgt vanaf 792 de nodige autoriteit van Karel de Grote die hem vanuit Aken aanstelt als nieuwe bestuurder over Vlaanderen. Dat heeft natuurlijk alles te maken met Karels erkentelijkheid voor de hulp van deze trouwe vazal. Liederik II krijgt daarbij de titel van ‘zeeprefect’. Hij gebruikt zijn nieuw verworven machtspositie om gronden te schenken aan de inwoners van Vlaanderen en van Brugge-Ambacht. De mensen krijgen zoveel land als ze kunnen beploegen of bezaaien en dat zorgt ervoor dat het land rond Brugge op korte tijd helemaal in cultuur staat. Er hangt wel een tegenprestatie aan vast voor de nieuwe eigenaars. Bij hun overlijden moeten hun erfgenamen een zekere som geld schenken aan de forestier. Een belasting die bekend staat als ‘het beste hoofd’.
Anno 808. Forestier Liederik van Harelbeke overlijdt na een bestuursperiode van 43 jaar. Zijn laatste rustplaats is een plek naast zijn vader en grootvader. In de Sint-Salvatorskerk van Harelbeke waarvan hij recent nog een toren heeft laten bouwen. Hij en Ermegarde van Roussillion hebben drie dochters en een zoon grootgebracht. Die laatste heet Ingelram. Hij treedt in de voetsporen van zijn vader.
Een behoorlijk rapport voor Ingelram
808-829. Ingelram (Enguerrand van Vlaanderen), de zesde forestier van Vlaanderen gaat verder op het elan van zijn vader en is zo mogelijk nog hardvochtiger voor wie kwaad uitspookt. De goede lieden zien Ingelram graag komen, het crapuul vreest hem. Tijdens die eerste decennia van de 9de eeuw werken de inwoners best hard. De forestier laat de vervallen haven herstellen. Ik heb er het raden naar waar die zich precies bevindt. Langs het water laat hij massaal bossen kappen en het land vruchtbaar maken. Hij bouwt verscheidene kerken en herstelt vernielde kastelen en sterkten. Ingelram focust zich in het bijzonder op het stipt naleven van de wetten en steunt ook allen die het woord van God komen verkondigen. Er mag inderdaad wel wat geschaafd worden aan de manieren van de bosmensen in zijn land. Aan die pioniersjaren komt voor wat betreft Ingelram een eind in het jaar 829. De geschiedschrijvers geven hem een behoorlijk rapport. Ook hij vindt zijn laatste plekje in de Sint-Salvatorskerk. Ingelram en zijn echtgenote Margareta (de dochter van de kasteelheer van Antoing) hebben drie kinderen geproduceerd. Een zoon en troonopvolger Odoaker en twee dochters, Margareta en Johanna.
Werk genoeg aan de winkel
Odoaker gaat verder met het pionieren. Er is werk genoeg aan de winkel. Hij worstelt met het probleem dat het land veel te dun bewoond is en voert daarom een open immigratiepolitiek. Wie zin heeft om bossen te komen ontginnen is hier zeker welkom. Zijn campagne zorgt voor de komst van veel gezinnen die hier vrij kunnen wonen zonder van iemand gepest te worden. Zolang ze maar de wetten van het land respecteren. In 837 krijgen Zeeland en Walcheren het vernietigend bezoek van de Noormannen te verwerken. Hun verwoestingen veroorzaken een dermate droefheid aan Odoaker dat hij daardoor van verdriet overlijdt.
Het valt me op hoe weinig de historici weten over het leven van al die forestiers en ik ben me er bewust van dat veel wat ze neerschreven toch maar met haken en ogen aan elkaar vasthangt. Meer dan een mistig beeld van die eeuwen kan ik aan mijn lezers helaas niet aanbieden. Zelfs over Odoakers echtgenote houden de geschiedschrijvers er verschillende meningen op na. Despars beweert dat dit Leonora was, de dochter van de kasteelheer van Sint-Omer. Oudegherst beweert in een oud register gelezen te hebben dat hij integendeel getrouwd was met de dochter van Anselmus, de graaf van Saint-Pol. Wat wel zeker lijkt is het feit dat er uit dat huwelijk maar één enkel kind spruit: Boudewijn ziet het levenslicht in het jaar 840. En ook die geboortedatum kan ik met een flinke korrel zout nemen.
Baldewinus ab Iseram
Odoaker sterft in 865. Maar dat betekent niet dat Boudewijn het pas dan dan van zijn vader overneemt. Hij speelt al op jonge leeftijd een grote rol in het bestuur van het land. In een brief van bisschop Hincmar aan Boudewijn spreekt die hem aan als ‘markies’. Een aanspreektitel die laat veronderstellen dat hij dan al een belangrijke functie bekleedt. Boudewijn verzeilt in de geschiedenisboeken als ‘Boudewijn met de Ijzeren Arm’, het gevolg van een onoordeelkundige vertaling van zijn geboorteplaats aan de monding van de Ijzer, in het kasteel van het toenmalige Sandeshoved waar later Nieuwpoort zal verrijzen. Dat weten we uit een klein handschrift dat de Nieuwpoortse burgemeester Franciscus De Brauwere uit de brand kan redden. ‘Baldewinus ab Iseram’ betekent doodgewoon ‘Boudewijn van de Ijzer’.
Boudewijn heeft op zijn twintig jaar al een belangrijke taak in de verdediging van de kuststreek tegen de invallen van zijn buurman Rorik, de aanvoerder van de Noormannen. Hij oefent deze militaire opdracht uit in opdracht van Karel de Kale, de koning van Frankrijk. Tijdens een bezoek aan Senlis in 861 leert Boudewijn de dochter van deze Karel kennen. Judith Martel. Op haar zeventien is ze al voor de tweede keer weduwe na evenveel overzeese huwelijken uitgedokterd door haar vader de koning met zijn ambitie om strategische allianties aan te gaan tegen de dreigende invasies van de Noormannen. Boudewijn leert Judith kennen tijdens een bezoek aan het klooster waar ze verblijft in afwachting van een nieuwe huwelijksdeal die Karel de Kale voor zijn dochter in petto houdt.
Het komt tot een relatie tussen Boudewijn en Judith. Zeer tegen de zin van de koning. Dochterlief is in zijn ogen een gekroonde koningin en verdient beter dan deze eenvoudige gouwgraaf uit Vlaanderen. De liefde laat zich zoals zo vaak ook hier niet temmen. Eind december 861 vlucht het koppel naar het centrum van Frankrijk waar koning Lotharius de plak zwaait. Boudewijn krijgt daarbij de hulp van Judiths broer Lodewijk met wie hij goed bevriend is. Koning Lotharius regelt het zelfs dat zijn geestelijken het huwelijk tussen de geliefden inzegenen.
Een confrontatie op de Sint-Elooisberg
De reactie van Karel de Kale is er een met veel machtsvertoon. Hij mobiliseert een leger van 100.000 man om Vlaanderen een les te leren en helemaal te verwoesten. Boudewijn, ondertussen teruggekeerd in Harelbeke, slaagt er in om een leger van 24.000 mannen daartegenover te stellen. De Vlamingen vermijden de open vlakte en verschansen zich in de bossen in de buurt van Arras, meer bepaald op de Sint-Elooisberg. Karel de Kale trekt er dan maar met heel zijn leger naartoe en dat is beslist geen verstandige zet. Het komt tot een confrontatie op die Sint-Elooisberg van Arras, toen nog Atrecht. De Fransen krijgen er zoveel klop als ze willen. Wie niet tijdig op de vlucht kan slaan wordt krijgsgevangen genomen. Boudewijns schoonvader raakt gewond maar kan zich redden door te vluchten. Laat me toe om even te twijfelen aan het waarheidsgehalte van deze veldslag. De Fransman geeft zichzelf amper de tijd om te herstellen van deze opdoffer en onderneemt al direct een nieuwe aanval. Dit keer niet met de wapens maar met het geloof. Karel de Kale wendt zich tot paus Nicolaas met de klacht dat zijn dochter door Boudewijn geschaakt werd. De paus slaat de Vlaming prompt in de ban van de kerk.
Een volgende veldslag met opnieuw een sterk Frans leger eindigt bij Rijsel opnieuw in een optater voor de Fransman. Het begint er nu toch op te lijken dat hij beter zijn schoonzoon te vriend kan houden. Karel en Boudewijn moeten dringend praten over een mogelijke wapenstilstand. Zoveel is zeker. Boudewijn vertrekt met zijn Judith naar Rome om die gehate banvloek ongedaan te maken en komt daar af met de specifieke vraag of de paus niet persoonlijk zou willen bemiddelen om hen weer ‘on speaking terms’ te krijgen met zijn schoonvader. Die laatste zou eigenlijk niets liever willen. Een sterke alliantie met de Vlamingen is meer dan nodig om de druk van de Noormannen van Rorik uit Frankrijk weg te houden. Het dreigement van Boudewijn om samen te werken met deze Rorik zal wel de ommezwaai in de geest van de Franse koning verklaren.
Uit deel 9 van ‘De Kronieken van de Westhoek’ – Het Oud Verhaal van Vlaanderen –


