Vrijdag 29 april 1588. Trommelslagen gevolgd door een extra wapenschouwing. De gebruikelijke taferelen waar de poorters nog amper van opkijken. Dit keer is dat wel het geval want de monstering begint al om 4u30 in de nacht. De stadspoorten gaan gedeeltelijk open om de koeien te laten grazen in de buitenwijken en na korte tijd wordt de toegang weer haastig afgesloten. De dertien vendels soldaten slenteren naar de Sint-Jacobskerk waar de schouwing zal plaatsvinden. En omdat die kerk helemaal vervuild is door de excrementen van de vreemdelingen. De Spanjaarden houden zich niet in om er te kakken en te pissen. Hun uitwerpselen van de voorbije weken zorgen voor een indringende stank. Het huis van God is voor deze katholieke nietsnutten niets meer dan een urinoir en een schijtbarak. Hun kapiteinen laten vijf of zes grote kuipen aanslepen. Voor dat de troepenschouwing kan beginnen moet alles eerst netjes gemaakt worden. De monstering begint om 8u, de mannen van wacht komen eerst aan de beurt. De rest van de troepenschouwing zal duren tot 17u.
Zondag 1 mei 1588. Eerst je gevoeg doen in de kerk om vervolgens als toonbeelden van perfecte christenen weer mee te stappen in de processie. Het is nu al de vijfde keer dat we ons op weg zetten om te bidden tot God en dat hij ons zijn heilige genade zal schenken. Het probleem is dat we niet alleen moeten bidden tijdens de vastgestelde uren van de processie, maar de hele dag door, en wie dan nog elke dag vroom bidt zal God en victorie aan zijn kant krijgen. Het is een nobele gedachte die bij onze soldaten al lang vergeten is nog voor de avond aanbreekt. Ze hebben de mei geplaatst aan de voordeuren van de huizen waar hun kapiteinen wonen. Met daarbij weer een lawine aan wulpsheid. Ze copuleren met hun hoeren, open en bloot, zomaar op straat en ze ontlasten zich zomaar langs de straten en voor onze huizen. Hun lansen vlechten ze samen met bloemen en twijgen zodat ze lijken op vrouwspersonen en daar stoppen ze dan buskruit in. De vuilaards paraderen met hun vulgaire kunstwerken over de markt en steken het vuur eraan. Wij Ieperlingen kijken verbaasd toe op het spuwende vuurwerk dat maar niet lijkt op te houden. Drie dagen later planten ze hun meibomen in de volle grond. De verpauperde poorterij van deze stad kijkt naargeestig en bedroefd naar al die beestachtige taferelen en pervers amusement. Hopelijk zal God hen daarvoor vergeven!
4 mei 1588. Een van onze Spanjaardjes heeft een dag of drie geleden een koe gestolen van Jan Cabilliau. Daarna heeft hij het beest eigenhandig geslacht in ‘De Croone’. Hij werd daarbij op heterdaad betrapt en gevangengezet. Dank zij de hulp van een handlanger kan hij er nog dezelfde dag ontsnappen. Gelukkig zonder geweer. In dergelijke gevallen gaan de poorten automatisch dicht. De baljuw van ’t stad en de Spaanse kapitein De Campaeyge zijn daarop een zoekactie gestart en treffen de veedief aan in de zoutkeet van De Montstraat waar hij zich verstopt heeft. Vervolgens slepen ze de veedief direct naar de versterkte gevangenis van ter Zale.
De poorten zijn amper twee uur gesloten geweest. Tussen dergelijke perikelen door gaat het bij de poorters onderling over niets anders dan over de aangekondigde vrede. De ene roddel is daarbij al meer waar dan de andere. Toch weet niemand hoe dat allemaal zal uitdraaien. Blijkbaar is er in Brugge een belangrijke Spaanse figuur gearriveerd. Sommigen hebben het over de bastaardzoon van de koning zelf, Filips van Spanje. In Brugge maken ze er alleszins grote tralala rond, triomfbogen bij zijn binnenkomst, een galadiner met de grote kost en de nodige chichi. Of dat allemaal een garantie is voor vrede lijkt voor ons onduidelijk. God zal wel zijn plannen hebben.
7 mei 1588. Wie vanaf de middag nog naar buiten wil met paard en kar is er aan voor de moeite. Dat wordt voorlopig verboden. Pas in de vooravond komen we te weten waarom. Eigenaars van paarden en wagens moeten ermee naar de markt komen. Wie dat weigert zal zoals gebruikelijk aankijken tegen een flinke boete. De gespannen dienen een deel zieken van het gasthuis weg te voeren uit de stad. Waar precies ze naartoe gebracht worden lijkt me allerminst duidelijk.
De poorters die natuurlijk altijd bevreesd zijn voor een heropflakkering van de pest en de hete koorts kunnen zich vinden in deze maatregel. Ze hopen dat de rest van de zieken weldra kan volgen. De volgende dag trekken tien wagens weg van het gasthuis. Kapitein Ytorpita, onze gouverneur trekt gepakt en gezakt mee. In Sluis vertrekken er veertig vendels Walen, volk van de admiraal dat het zeegat kiest. In Brugge melden ze de aankomst van enkele afgevaardigden uit Oostende.
16 mei 1588. Antionia Demartelaere huurt een van mijn woningen in het Droogenboomstraatje, achter het Vleeshuis. Ze duikt rond 9u plots op aan mijn voordeur met de melding dat een gebarsten dakpan zorgt voor waterlekkage zorgt in haar achterkeuken. En of ik dat niet snel wil komen herstellen. Mijn schoonzoon Thomas is gelukkig thuis en hij is direct bereid om me te vergezellen. Bij ons in de tuin heb ik nog enkele reservepannen liggen. Een uurtje later is het klusje al geklaard.
We krijgen achteraf een bord heerlijke linzensoep voorgeschoteld. Haar man Andries schuift mee aan tafel. Antonia en Andries zijn zestigers en wonen al tientallen jaren in mijn woning. We geraken natuurlijk aan de praat. Andries vertelt me dat de meeste kapiteinen aan het terugkeren zijn naar Ieper. Er liggen hier dertien vendels en dus zouden er automatisch dertien kapiteinen moeten rondlopen. De voorbije maanden zijn er slechts twee aanwezig gebleven. En blijkbaar zouden de anderen nu weer hun plaatsen komen innemen. ‘De mensen hier moeten toch wel veel geduld hebben’. Antonia komt op dreef. ‘We wachten nu al sinds januari op het vertrek van de Spanjaarden en die gasten zitten hier nu nog altijd. Ze zullen warempel heel onze schone zomer naar de vaantjes helpen’. We zijn het er alle vier roerend over eens dat we vermoedelijk nog veel meer geduld zullen moeten uitoefenen.
Toch staan er wel degelijk veranderingen op til. Het vertrek van Ytorpita bleek niets te maken hebben met het afvoeren van de zieken uit het gasthuis maar alles met zijn benoeming tot gouverneur van Sluis. Ieper zal een nieuwe baas krijgen; een manneke van een jaar of negentien, een of andere zoon van een vreemde graaf. Een fils à papa die nog groen is achter zijn oren, wat zullen we hiermee aanvangen? De 19de mei vernemen we opnieuw berichten dat al het oorlogsvolk zal wegtrekken uit het land van Vlaanderen. Nog een keer. Er zou nu echt een akkoord afgesloten zijn met de Engelsen. De koninklijke ambassadeurs zijn in elk geval nog eens naar Brugge gekomen voor de onderhandelingen. Bij hun aankomst hadden ze vijftig vette schapen mee uit Engeland met daarbij nog een uitnemende vette os. Toch wel een goed voorteken.
–
Uit deel 8 van ‘De Kronieken van de Westhoek’ – Dagboek van Augustijn –


