banner
aug 25, 2021
947 Views

Koeplaag aan Hoge Kruisse

Written by
banner

Sterfte onder het hoornvee
Ergens rond het jaar 1770 is er een sterfte onder het hoornvee uitgebroken. Een eerste geval brak uit op de Hoge Kruisse. Ik heb het met mijn eigen ogen gezien dat men er een grote put groef om er een eerste dode koe in te slepen. En daarna was het de beurt aan de andere tien of twaalf zieke beesten die men tot aan de rand van de put leidde om ze vervolgens dood te schieten. En dat kon niet anders hoor! Niemand, noch de wagenmaker, noch de smid wilden hun hamers of materiaal ter beschikking stellen om de dieren dood te slaan of de kadavers te vervoeren. Terwijl de slachtpartij aan de gang was ontstond dan nog een groot geroep en geschreeuw van de omstaanders, het zag er naar uit dat de mensen plots zouden komen toestromen.

Dat gerucht was ook doorgedrongen tot bij commandant Joris die er direct een soldaat met ontbloot zwaard naartoe stuurde om de toeschouwers vrees aan te jagen waardoor ze dan toch hun werk hebben verderzetten. Weze het niet zonder benauwdheid. Drie dagen later, op de feestdag van Allerheiligen zijn er om middernacht enkele mannen gekomen die elkaar hadden opgejut, en nu begonnen met het ontgraven van de put. Ze hebben er enkele kadavers van die vermoorde beesten uitgehaald en op een bierwagen naar het Franse getransporteerd en ergens te velde gevild en zelfs nog profijten haalden aan de huiden en de volgende dag aan de oren.

Commandant Joris en zijn mannen wilden absoluut voorkomen dat dergelijke feiten zich nog zouden afspelen. Bij elke volgende slachting zouden ze aanwezig zijn en na de moord op de beesten hielden ze nu een stabiele wacht. Het huis of de hoeve waar de beesten ziek werden ging in voor zes weken quarantaine en binnen deze periode mochten de inwoners ervan, vrouwen, kinderen of dienstboden niet eens naar de kerk gaan. Daar zorgde een soldaat voor die continu bij hen verbleef.

Enkele dagen na de roof van de vermelde dieren zijn er tijdens de nacht diverse personen uit hun bed gelicht. Enkelen van hen hebben ongetwijfeld een lange tong gehad waarop ze aangeklaagd werden. De beschuldigden werden naar het kasteel in Gent gevoerd. Jacobus Vanhuele, de dienstbode van Johannes Delmeire is weinige dagen later tijdens de nachtelijke uurtjes uit zijn bed in de paardenstal weggehaald. Hij werd eveneens beticht van het uitdelven der koeien. Hoewel hij onnozel was, korte tijd later is hij dan ook teruggekeerd. Ik heb maar twee plaatsen in Wervik geweten waar de plaag niet woekerde, en aan één ervan twijfel ik zelf nog. En dat was bij Petrus Marliere die woonde in de Lege Kruisse. Hij is vrijgebleven van de doodslagen.

Opflakkering aan de Hoge Kruisse
Nadat deze plaag nu door heel onze stad geweest was zo is ze weer opgeflakkerd aan de Hoge Kruisse in de stal waar ze voor het eerst uitgebroken was. En nu werden de beesten voor de tweede maal doodgesmeten. Om er zeker van te zijn dat ze zoals de eerste maal niet meer zouden worden uitgedolven hebben ze die eerste nacht de wacht gehouden met 40 mannen. Dank zij die sterke beveiliging zijn de kadavers deze keer wel degelijk in de put blijven liggen. Joris, de bevelhebber voor het doodsmijten der beesten werd in het Kaaistraatje te Brugge bijna een keer gestenigd door enkele burgers, om welke misdaad weinige dagen daarna een groot getal lieden van hun bed gehaald zijn waarvan er enkelen de koord moesten passeren.

In het jaar 1771 is er grote drukte gemaakt rond de vergaderingen van Liefde te Wervik, die maar korte tijd geleden door Gods voorzienigheid werd opgericht, in het voordeel en de zaligheid van veel arme en behoeftige mensen, tot troost van de zieken, tot het leren van de arme kinderen en andere soorten van goede werken. De stichters waren mijnheer Guillielmus De Vos, pastoor van deze stad, mijnheer Johannes-Baptiste Desforets, directeur-priester, de eerst aangestelde zuster Maria-Joseph Meldaer en als oppervrouw Cecilia-Coseles-Anna-Therese Berten, overleden op 16 februari 1790.

Ik moet het nog hebben over het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van de Schreiboom, staande aan de rechterzijde van de kerk, nabij de vont. Een houten beeld geschonken door de familie Van de Buysen uit Ieper. Men schat dat het in 1789 zowat 150 jaar oud moet geweest zijn en gegeven als nagedachtenis van een begrafenis in de vernoemde familie. Dit beeld is zoals veel andere beelden lange tijd ongepareerd gebleven, maar God heeft het in zijn heilig mysterie niet langer laten duren zonder een bijzondere devotie voor alle christenmensen uit te reiken. In het jaar 1781 heeft het de Heer beliefd van Pieter Augustinus Dumont aan te wakkeren om het beeld te versieren en zo is de devotie ervoor vermeerderd en werden er al snel offeranden gedaan met kaarsen en zilveren hartjes.

Omwille van deze devotie heeft deze Pieter Augustinus Dumont heel veel lastering en roddels moeten verdragen. Hetzij van geestelijken als van wereldlijke personen die hem uitmaakten voor kaarsendief en rabauw van Onze-Lieve-Vrouw. De stadspastoor uit die tijd, Alexander Cocquyt heeft de toestand onderzocht en ondervonden dat alles wat Dumont gedaan had wel degelijk correct was en dat de inkomsten nog groter zouden geweest zijn moest hij wat meer vrijheid gekregen hebben. De devotie is in elk geval nog verder vermeerderd. In het jaar 1784 heeft men een muzikale mis gevierd ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van de Schreiboom.

En daardoor bleef de devotie aanzwellen. Elk jaar ging men op de vrijdag voor Palmzondag deze dienst aanhouden. In het jaar 1789 kreeg Dumont permissie om op deze feestdag de devotie volgens de gewoonte te doen en tijdens het lof het beeld op zijn allerschoonst te plaatsen aan het hoog altaar om daar het lof te doen. Met de hulp van giften en weldadigheid kon hij het beeld extra verlichten met een nieuwe koperen lamp welke hij hier liet vervaardigen door Emanuel Karlang, meester-ketelaar te Wervik. Het beeld is uiteindelijk opgebrand tijdens de brand in de kerk, omdat het bijna onder het oksaal stond terwijl het vuur in de toren is geraakt. En toen het oksaal in lichterlaaie kwam heeft het houten beeld ook vuur gevat samen met de andere kasten die daar opgesteld stonden.

De koude winter van 1784
1784. Op de 1ste januari zijn er veel mensen verongelukt, zo ik gehoord en gezien heb. Uit oorzaak dat het eerst sterk gevroren had en dat de dooi daarna was teruggekeerd. Maar tussen het oud en het nieuwe jaar had de vorst zich herpakt. Het was zo erg dat niemand bekwaam was om op de straten te gaan zonder zich in perikel te stellen van armen of benen te breken. Zodat ik met waarheid mag stellen dat het nooit ‘gletser’ geweest is of zal zijn dan die eerste dag van het jaar 1784.

De koude heeft twaalf weken aangesleept zonder dat men heeft kunnen werken. Op 28 maart sneeuwde het de hele dag zonder ophouden. Het was zodanig erg dat we gelukkig waren dat het begon te dooien want anders zou de sneeuw meer dan vier voeten hoog gelegen hebben (1,20 meter). Rond deze tijd is er bij de herberg ‘Sinte Anna’ in de omgeving van Kortrijk een groot ongeluk gebeurd. Te weten dat daar vier gasten aan de drank geraakt waren en daarna in een hoogoplopende ruzie onder elkaar belandden. Een van deze vier heeft de andere drie een messteek gegeven zodat ze alle drie binnen de drie dagen tijd gestorven zijn, de ene na de andere.

Uit deel 10 van ‘De Kronieken van de Westhoek’ – De Beproeving –

Article Tags:
· · · · · · · ·
Article Categories:
terug naar het verleden
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *