Kortrijk leunt dicht aan bij de Westhoek. Ik vraag me af of ik hier nog meer getuigenissen zal vinden die misschien toch weer een extra licht kunnen laten schijnen over de turbulente jaren 1400 hier in onze eigen streek. Het boek brengt me op geen tijd terug naar de winter van 1399-1400.
Het is een strenge winter. Ondanks de hevige vorst begint de pest opnieuw de kop op te steken in zowat heel Vlaanderen. In 1400 wordt Kortrijk opnieuw bestuurd door een college van zeven schepenen en een griffier. De Gilde van Sint-Sebastiaan bestaat uit veertig schutters en is een erg florerende gilde kom ik te weten. Er wordt naarstig gewerkt aan de heropbouw van de vestingen. Kortrijk werd in 1382 zo goed als volledig in de as gelegd, er zal dus nogal wat werk aan de winkel zijn.
Bouwen in steen zal wel de boodschap zijn. Er komt een nieuwe toren (l’ Estanc) tussen de Sint-Jans- en de Doornikse poort en er is eveneens sprake van de bouw van de Leiepoort. De jaarboeken springen van de hak op de tak. Ze proberen de gebeurtenissen te vatten en gaan vaak over op dagboekmodus. ‘De pest woedde in deze landen langsom meer. Het meerder deel der menschen sterven en men houdt publieke gebeden tot ’t einde dezer schrikkelijke ziekte.’
Ik krijg nogal wat adellijk nieuws voorgeschoteld. Wie trouwt met wie? Het kan me niet echt schelen en ik klasseer deze info als ‘niet echt interessant’ voor mijn lezers. De privileges van de fijne lijnwaadwevers gaan teloor in een brand en dat zal best een ramp zijn voor hun nijverheid.
Het lijk van de hertog van Bourgondië wordt in 1402 van Oudenaarde naar Kortrijk getransporteerd. ‘De geestelijkheid ging ’t zelve plechtiglijk tegemoet en ’t wierd vernacht in de Onze-Lieve-Vrouwkerk.’ Ik schud bedenkelijk met het hoofd. Filips de Stoute sterft pas in april van 1404 en heeft dus nog twee jaar te goed als hij hier zogezegd beweend wordt in Kortrijk. Onze hertog sterft volgens de Kortrijkzanen een tweede keer en dan wel in 1404. De jaarboeken vertellen het zonder verpinken.
Maar ik hoor dat pas bij het weerbericht van het voorjaar van 1404; ‘in het begin der maand april had men alhier eenen zeer sterken noordsen wind, waar door al het gras en de bloeysens bedierven, waar uit zeer grote schaarsheid van fruit is gevolgd. Ook is uit deze koude voortgekomen een zware hoest en heesheid in de keel, waar van bijna geen mensen vrij gegaan zijn, zelfs niet de beesten.’ ‘Op den 26 april sterft den Hertog Philippus tot Halle in de herberg den Hert en op den 19 november had men een grote springvloed, waardoor drie mijlen land overstroomd wierden van de zee met vele dorpen en verlies van vele mensen en beesten, die ook veel schade veroorzaakt heeft bij Hulst aan de Polders.’
Het weer blijft de hoofdrol opeisen. De hele tweede helft van het jaar 1405, vanaf augustus meer bepaald, regent het, ‘waar door den ougst schier niet opgedaan, noch de landen konden bezaaid worden en het welke ook grote overstromingen van water veroorzaakte.’ Op 14 december zaait een verschrikkelijk onweer van donder en bliksem verderf over de regio, ‘waardoor vele kerken, torens en andere gebouwen geslagen wierden en veel andere schade veroorzaakte.’
‘Op den 2 januarius 1407 (ik houd het even bij de oorspronkelijke tekst), had men eenen zwaren stormwind, waar door veele boomen uitgeroeid en huyzen en torens omgesmeten wierden. Eene steert-sterre verschijnt en men gevoelt aardbevingen op verscheidene plaatsen.’ De maand december van datzelfde jaar zorgt op zijn beurt voor felle vorst en veel sneeuw hetgeen een dure tijd en hongersnood met zich meebrengt. Het kapittel ziet zich verplicht om hier en daar rasieren haver uit te delen aan de bevolking.
Jan zonder Vrees is gaan schooien in het arme Kortrijk waardoor datzelfde kapittel zich wel zedelijk verplicht ziet de hertog een som van 300 Parijse ponden te lenen. Het leven in 1408 is nochtans allerminst een lachertje. De 20ste januari is er sprake van dat de wijn vervriest op tafel. Op 5 december speelt de natuur weer eens op: ‘men had alhier eene zeer zware hagel-vlaag, de stenen waren bijna zoo groot als eieren, ’t welke eene grote schade veroorzaakt heeft.’
- ‘Dit jaar had men eenen groten hongersnood, waar uit eene grote menigte bedelaars spruiten, en ’t welk gevolgd wierd door eene grote peste, de welke tot Kortryk haren oorprong neemt en daarna zeer fel woedt door geheel Vlaanderen. Daar wierden ter dezer gelegenheid verscheidene aalmoezen gegeven tot het herbouwen der kerk van Sint-maartens. Iets wat de sukkelaars natuurlijk genereus helpt en dat kan ook allerminst gezegd worden van de hulp die moet gegeven worden aan de graaf van Vlaanderen voor wat betreft zijn Franse afrekeningen: ‘Ten zelven jare, eene bende zeer kloeke Kortrijkzanen volgt den hertog Jan tegen de Armagnacs.’
Interessant om weten is natuurlijk de tegenprestatie die de stad krijgt in ruil voor die militaire steun. Enfin, de stad is een groot woord, het presentje is eigenlijk voor een nieuwe burggraaf. Lees maar; ‘omtrent dezen tijd, den hertog voegt aan het kasteel een groot deel meersen, zo binnen als buiten de stad gelegen, als ook het deel der Leye dat er langs vloeit. Ook heeft hij van dien tijde af beginnen daar op te stellen voor kapitein of kastelein de gene die hij geradig vond.’
In de maand maart van 1411 wordt door de onderbaljuw aangekondigd dat de grond van het oud kasteel nu voortaan aan het kapittel toebehoort. Er moet dus sprake zijn van een nieuw kasteel, maar daar zwijgen de jaarboeken voorlopig in alle talen over. In oktober wordt het oude bouwwerk volledig met de grond gelijkgemaakt. Tijdens de aprilmaand krijgen de Kortrijkzanen de toelating om een ‘Torrne-brugge ende eene Speye’ te bouwen aan de Leie.
Er komt trouwens een belasting op de wijn. Vier denieren op iedere stoop die hier verkocht wordt. Een dele ervan zal gebruikt worden het het herbouwen van de Sint-maartenskerk. De stad begint beetje bij beetje in zijn vormen te vallen: ‘men begond de Nederleye-brugge te bouwen. Ook wordt de grote Halle begonst te bouwen, de welke daar naar nog vermeerderd wordt.’
Ik heb ooit de Franse strijd van hertog Jan uitvoerig omschreven. Ook Kortrijk krijgt er van langs om meer mee te maken. ‘Op den 21 augustus, den hertog vergadert een groot leger tegen zijne vijanden de Armagnacs ofte Orleanisten in Vrankryk. Bijna al wat wapens dragen kan in Vlaanderen trekken met hem op, mede nemende eene grote menigte van krijgs- en mondbehoeften. Die van Kortrijk vervoegen zich in menigte tot dien tocht bij de Gentenaars, en kamperen tot Waver bij Doornik, van waar zij naar Douai bij den hertog trekken.’
De hele demarche van Jan zonder Vrees en zijn leger draait uit op een flop van jewelste: ‘den hertog belegert de stad Ham in Picardië, de welke ingenomen, geplunderd en verbrand wordt. Van daar trekt hij naar Montdézier, ’t geene hij begint te belegeren, doch de Gentenaars dien tocht moede wordene, willen, niet tegenstaande alle de beloften en ’t bidden van den hertog wederkeren, alwaar geheel het leger naar Vlaanderen aftrekt, en de onderhorige Gentenaars kwamen ontrent de maand october elk in zijn huys terug.’
28 januari 1412. De hertog schenkt nu officieel de grond van het oud kasteel aan het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw. ‘Mits latende eenen weg van 28 voeten (een meter of acht) van de markt af tot aan de Kanoning-poorte, dit in de plaats van eene rente van 800 roeden haver die de gravinne Joanna aan hun toegestaan had. In de loop van 1412 wordt de bewuste doorgang tussen de markt en de Kanoning-poorte, dwars door de gronden van het voormalige kasteel nu helemaal als straat aangelegd. De vierschaar, zeg maar de rechtbank, die voordien huisde in het oud kasteel verhuist onder toedoen van de baljuw naar een andere locatie.
Onze-Lieve-Vrouw, je weet wel; die maagd-moeder van Jezus, laat voor een eerste keer van zich spreken in het nabijgelegen Dadizele. ‘Eenen persoon van Kortrijk word miraculeuzelijk genezen van stomheid in de kerk van O.L. Vrouwe tot Dadizeele’. In 1413 wordt Vlaanderen opnieuw geplaagd door een soort van pest of besmettelijke ziekte, ‘beginnende met pijne in de kele en hoest, men noemde haar in ’t walsch La Heugnette’.
Ik verhuis naar het jaar 1419. De Kortrijkse eucharistievieringen ten bate van een vrede tussen Frankrijk en Jan zonder Vrees hebben niets uitgehaald. Onze hertog ondergaat zijn zwanenzang. Veel woorden maken de jaarboeken er niet aan vuil: ‘Op den 10 december wordt den hertog Jan verraderlijk vermoord door den dolphyn van Vrankryk tot Montereau-Fautyonne. Zijn zoon Filips de Goede volgt hem op als graaf van Vlaanderen. In 1421 onderneemt zoonlief een poging om zijn vader te gaan wreken. Nogal wat Vlaamse edelen, met onder hen eveneens Zeger van Kortrijk, vergezellen hem naar het zuiden.
‘In de nacht tussen 19 en 20 november van 1421 bij een grote storm en springvloed, stroomde de zee zeer veel land over in Vlaanderen, Holland en Zeeland, bezonderlijk verging al het land tussen Dordrecht en Geertruydenberg alwaar nu den Biesch-bosch is.’ In 1425 verkoopt Margaretha van Gistel, de weduwe van Jan Antoing haar heerlijkheid van Wervik (Oosthove) aan hertog Filips de Schone. Er is in dit jaar sprake van de bouw van de toren bij de Steenpoort. De stad moet in die jaren een gevoelige transformatie ondergaan. ‘Ten dezen jare 1426 word de beest- of houtmarkt van buiten in het voorgeborgt van Overbeke gebracht en geplaatst op eenen daar toe gekochte grond en omtrent dezen tijd wordt gemaakt de Vismarkt en het Vleeshuis, en de gildenhuizen worden gebouwd.’
Dit is een fragment uit Boek 6 van De Kronieken van de Westhoek


