Anno 1915, op de 2de oktober. Sergeant L. Golden. Sniper’s Farm Mesen Ridge. Om 19u werden vrijwilligers gezocht om de locatie tussen de beide frontlinies te gaan verkennen. Nick Carter en ikzelf werden uitverkozen en samen met een luitenant trokken we na het invallen van de duisternis over de prikkeldraadversperring door het lange gras.
Het was een opdracht met een geurtje aan want de vorige verkenners waren tijdens het sluiptocht gedood geweest, iets wat enkele nachten geleden gebeurd was. We hadden een uur nodig om een paar honderden meter verder te geraken en de laatste 6 meter van onze tocht nam nog eens 45 minuten in beslag. We bevonden ons nu op zowat 5 meter van een hut en keken recht naar een deur en een raam. Achter het huisje groeide struikgewas en volgens onze informatie bevond een deel van de vijandelijke loopgraven zich achter die struiken.
We konden de stemmen van ongeveer drie mannen onderscheiden en elk woord dat uitgesproken was werd eerder gefluisterd dan iets anders. Plots kroop Nick op zijn buik en zonder instructies van de luitenant af te wachten tot bij de deur en keerde dan vervolgens terug. Ondertussen was ik een meter of vier, vijf verder naar links gekropen om na te gaan of er geen gat in het gebladerte was op de verdachte plaats van het gefluister. Ik kwam net op tijd om te horen dat de bewuste patrouille afgelost werd.
Eerst was er weer dat vezelen tot er plots iemand op de tenen van een andere ging staan en het er wel op leek dat een man begon te vloeken en ik voetstappen hoorde in het struikgewas. Ik kon je vertellen dat we een koude vriesnacht beleefden en dat het gras bedekt was met dauw. Ik had mijn trui niet aangetrokken om vlotter te kunnen bewegen. En nu was ik ondertussen al helemaal doornat en half bevroren. De toestand om hier nu al urenlang bewegingsloos te blijven liggen op een plaats was niet bepaald de meest comfortabele van de wereld.
En om de zaken nog wat erger te maken kwam een grote rat tot bij mij trippelen en die begon nu warempel aan mijn rechterbeen te knagen, duidelijk met het gedacht dat ik een lijk was. Voorwaar een compliment dat aantoonde hoe perfect stil ik lag. Maar het beest werkte op mijn zenuwen en ik kon niet aan de verleiding weerstaan om het een mep te geven waardoor de bruinzak wegglipte door het gras. Ook de Duitsers hadden de rat geroken want ze begonnen er op te schieten. De toestand werd nog extra opwindend toen al de aarde rondom mij omhoog spatte en al die klei in mijn gezicht kletste. Gelukkig werd niemand geraakt.
Ik vermoedde dat hier zowat tien Duitsers moesten zitten. Toen ze wilden vertrekken kwam er één door het gras in mijn richting aangeslopen. Ik liet hem afkomen terwijl mijn hart in mijn keel bonsde, tot op een punt dat ik er zeker van was dat ik het mocht vergeten hier op moeder aarde. Tot ik plots op een bizarre manier de humor van de situatie begon in te zien en ik bij mezelf dacht dat die verrekte Duitser zelf aan zijn laatste momenten bezig was als hij nog een paar meter verder kwam.
Ik keek door mijn vizier, klaar om te schieten, ja de kansen waren in mijn voordeel. Mijn geest vond het blijkbaar erg grappig tot ik weer wakker werd met de idee dat het schieten echt niet zo’n goed idee was, met negen Duitsers vlakbij zou onze show hier gauw afgelopen zijn tegenover ons drie die hier open en bloot in het veld lagen.
Broer Fritz bleef een drietal meter van mijn vizier verwijderd als hij plots ofwel koude voeten kreeg ofwel besliste dat alles hier oké was. Hij keerde in elk geval terug en kroop in zijn kennel. Ik was er helemaal niet rouwig om. Ondertussen zette ik mijn verkenning verder zodat ik me een goed idee van de omgeving kon vormen. Na een minuut of tien gaf onze officier een signaal dat we ons moesten terugtrekken naar onze loopgraaf, wat we in alle veiligheid deden. We vergeleken onze nota’s, tekenden plannen, maakten schetsen en gingen dan naar bed. Onze commandant toonde zich tevreden met ons werk want we hadden alle noodzakelijke info verzameld en zelfs een beetje meer dan dat. Ik vergat trouwens te vertellen dat Nick drie Duitsers en een machinegeweer gespot had in het huisje.
–
Uit ‘De Grote Kroniek van Ieper’ – werk in opbouw


