Wat prachtig weêr, met blauwe lucht
en noorderwind! De leeuwerik zingt
al hoog en nestelt in de vrucht
of ’t grachtengroen, dat ’t land omringt.
Wat prachtig weêr, met blauwe lucht
en noorderwind! De leeuwerik zingt
al hoog en nestelt in de vrucht
of ’t grachtengroen, dat ’t land omringt.
Het wijfje zit te broeden, diep
in ’t nest. De man komt afgestekt
met aas en ’t wijf, met stil gepiep,
ontdekt haar jongskes, geel gebekt.
Geen pluimen nog, maar fijne wol
bedekt ze dun. Ze gapen al
en moertje stopt hun beksken vol
wijl vader zant voor ’t zesgetal.
Helaas! Het weêr vervalt, bevuild
zit de hemel, maartweer blekt en rijst;
de zon verdwijnt en woedend huilt
de wind. ’t Is donkernacht en ’t bijst.
Geen zangen meer, maar droef geschreeuw,
versmacht in windgeloei. Een korst
van hagelsteens en glinsterende sneeuw
ligt vastgebakken door de vorst.
’t Is dag en immer voort nog vlokt
de sneeuw. De leeuwerik tjielpt zijn nood,
en op haar dode jongskes fokt
de arme moeder, stokkedood
Uit ‘Volkse Verzen’ van Edward Vermeulen (Warden Oom)
Article Tags:
dons · geschreeuw · hagelstenen · korst · leeuwerik · pluimen · sneeuw · stokkedood · vogelnest · weer · windgeloei

