In mijn kronieken heb ik het al heel vaak en tot in de kleinste details gehad over het trieste lot van graaf Karel die van zijn onderdanen vrij snel de bijnaam van ‘de Goede’ krijgt. Binnen de context van dit deel 9 probeer ik me dit keer tot de kern van de gebeurtenissen te beperken. Er zijn natuurlijk nog altijd zaken die naar boven komen over deze markante figuur. Zo bijvoorbeeld dat hij de Joden uit Vlaanderen verbant omwille van hun woekerhandel.
Ieper krijgt een nieuwe wetgeving omdat de oude blijkbaar niet deugt. De extra tuchtreglementen moeten de wetteloosheid hier rechtzetten. Karel maakt een uitstekend onderscheid tussen goed en kwaad, tussen recht en onrecht. De graaf staat bekend om zijn medelijden voor de arme mensen en voelt zich nooit te beroerd om te helpen en om aalmoezen uit te delen. De kerken in Vlaanderen genieten van zijn vroomheid. Er lijkt wel geen vuiltje aan de lucht te zijn.
De harde winter van het begin van 1126 doorprikt deze illusie. Mensen en dieren sterven van de koude, de vruchten vervriezen waar ze liggen. De schaarste drijft de prijs van de koopwaren geweldig op, koren en brood zijn niet langer met geld te kopen. Vlaanderen en vooral Brugge bezwijken van de honger. Enfin de mensen toch. De aalmoezen en de giften van de graaf betekenen natuurlijk maar een druppel op een hete plaat.
Zijn maatregelen om woekerhandel en het opzettelijk achterhouden van graan te beletten leveren hem vooral vijanden op. De redding lijkt nabij als enkele schepen uit het oosten hier in Vlaanderen aanmeren met hele ladingen koren, maar de kliek van de proosdij van Sint-Donaas is iedereen te snel af. Die kliek; dat zijn de Erembalden, herinner je nog de naam van Erembald die ik in het jaar 1091 liet vallen. Wel die heeft zich weten op te werken tot een status die zelfs hoger ligt dan die van een edelman, terwijl de familie van de Erembalden in werkelijkheid maar van horige afkomst is. De twee leiders van hun clan (een grote familie met de allures van de maffia) zijn Bertolf, de proost van Sint-Donaas en zijn neef Bosschaart. Rijke, hebzuchtige mensen die al dat vers graan opkopen en in hun pakhuizen opslaan om het later voor een hogere prijs aan de hongerige mensen te verkopen.
De frustratie moet erg diep zitten
Karel de Goede moet er behoorlijk wat energie en kwaadheid instoppen om de Erembalden alsnog graan aan een redelijke prijs aan de man te doen brengen. Het levert hem hun eeuwige vijandschap op. Bovendien staat hij onder druk van de adel om die horige familie te strippen van zijn edele ‘blauw bloed’ status. Brandstichtingen, vernielingen van weerskanten diepen het conflict zodanig uit dat de Erembalden op een bepaald moment tot het besluit komen dat ze deze graaf uit de weg moeten ruimen om erger te voorkomen.
De moord vindt plaats in de vroege ochtend van 2 maart 1127. In de kerk van Sint-Donaas waar de graaf bidt en aalmoezen uitdeelt. Het is Bosschaart zelf die met een bijl Karels rechterarm afhakt. Met zijn tweede slag doorklieft hij zijn hoofd zodat de grafelijke hersenen in het rond spatten. De andere moordenaars blijven maar steken toebrengen in het dode lichaam van de graaf. De frustratie moet duidelijk diep zitten. Na hun misdaad zetten de moordenaars heel Brugge op stelten en daarbij vallen nog heel wat meer slachtoffers.
In de rest van Vlaanderen blijft het even wachten op een reactie, maar die komt er zeker. De bisschop van Doornik slaat de daders en hun sympathisanten in de ban van de kerk. Willem van Lo, de burggraaf van Ieper laat zich aanvankelijk inpalmen door het gestreken gezicht van proost Bertolf die elke betrokkenheid ontkent en de schuld bij anderen legt terwijl hij natuurlijk het brein is achter de aanslag. Bertolf pusht Willem van Lo om de volgende graaf van Vlaanderen te worden en geeft hem alvast zijn fiat en zijn bijstand. Willem van Lo accepteert de deal via een zekere Godschalk Taeyhals en beseft op dat moment vermoedelijk niet dat hij zich meteen in het verkeerde kamp gekatapulteerd heeft.
Enkele kwatongen beweren dat Willem van Lo op de hoogte was en zelfs een van de aanstokers van de moord, maar uit alle getuigenissen van die tijd ben ik er nooit in geslaagd om ook maar één bewijs daarvan te vinden. Van zijn stommiteiten en opportunisme daarentegen echter wel. De reactie van de Vlaamse adel komt gestaag op gang. Ik kan die omschrijven als één grote langgerekte afrekening tegen al diegenen die zich in het kamp van de Erembalden bevinden. Brugge krijgt nu de allures van een echt oorlogsgebied, de regio rond de Burg en de Sint-Donaaskerk wordt bezet door de Erembalden die lelijk in de tang zitten.
Hier en daar kan er een kopstuk ontsnappen maar één na één komen ze op de meest onterende manier om het leven. Proost Bertolf sterft een hallucinante dood en daarbij profileert Willem van Lo, zelf beschuldigd van hoogverraad zich nu als zijn grootste vijand. De hele maand maart is doorspekt van de meest ongelooflijke gewelddaden en afrekeningen. Bij het aanbreken van april blijven de Erembalden zich nog altijd staande houden. Ze staan hoe dan ook voor een onbegonnen opdracht, helemaal ingesloten en door alles en iedereen in de steek gelaten.
De ultieme wraak op de Erembalden
Terwijl ze in Brugge druk doende zijn om zich te wreken om de dood van de goede graaf spant de Franse koning (nog altijd Lodewijk de Dikke) alle middelen in om dit machtig Vlaanderen onder zijn rechtstreekse controle te krijgen. Dergelijke kans kan hij niet laten liggen. Hij kiest voor Willem Clito, de hertog van Normandië en komt de nieuwe sterke baas op 5 april 1127 met veel bombarie in Brugge voorstellen.
Willem van Lo ziet in Clito een vervelende en ongewenste tegenkandidaat en probeert tevergeefs de bestraffing van enkele moordenaars in zijn voordeel te doen uitdraaien. Koning Lodewijk blijft ter plekke tot de rest van de Erembalden eindelijk bezwijkt. De datum staat dan al op 20 april 1127. De finale afrekening wordt als volgt omschreven: ‘deze wraakroepende gruweldaden nu gepleegd zijnde, zetten de wangedrochten alle middelen aan het werk om te ontkomen aan hun verdiende straf, maar ze werden allen gevangen en op een wrede wijze ter dood gebracht.
De hoofden van de bijzonderste aanstokers werden boven de stadspoorten op spillen gestoken en om deze euveldaad als een eeuwigdurende gedachtenis na te laten werd elk jaar opnieuw en zeker tot op het einde van de 18de eeuw de vervloeking van deze familie in het openbaar afgelezen. Dat gebeurde door de leenmannen tijdens het lof op de middag van de eerste drie vrijdagen van de maand maart, voor de kerkdeur van Sint-Donaas, op de Burg. En pas nadat men de Bruggelingen door trompetsgeblaas op koehoorns bijeengeroepen had.’
De plechtigheden om Karel de Goede eindelijk zijn definitieve rustplaats te geven en af te rekenen met het verleden zullen nog wel enkele weken in beslag nemen. Maar voor de Franse koning en de Bruggelingen lijkt het duidelijk dat Willem Clito voortaan zal dienstdoen als 15de graaf van Vlaanderen. De keuze van de Fransman zorgt voor moeilijkheden bij de andere kandidaat-opvolgers. Dat is uiteraard het geval met Willem van Lo.
Die heeft natuurlijk de pech dat hij geen kind uit ‘eigen bed’ is. De volgende kandidaat is Dirk van de Elzas, een zoon van Gertrudis van Vlaanderen en net zoals Willem van Lo een kleinzoon van gewezen graaf Robrecht de Fries. En naast die twee claimen nog twee andere honden om het been te krijgen: Boudewijn eist zijn oud recht op Vlaanderen opnieuw op terwijl Dirk van Holland, de stiefzoon van Robrecht de Fries zich ook al opwerkt als kandidaat. De keuze voor de Vlamingen is beslist niet eenvoudig. Lodewijk de Dikke nodigt de voornaamste edellieden en baanderheren uit op een algemene vergadering in Atrecht en drukt daar zijn wil door.
–
Uit deel 9 van ‘De Kronieken van de Westhoek – Het Oud Verhaal van Vlaanderen –