Tussen de jaren 100 en 300 moet Viroviacum met zekerheid een bloeiende plek zijn in Gallië. Met zijn heerlijke ligging aan de Leie, de infrastructuur die hier door de Romeinen opgezet wordt en zijn functie als bevoorradingspunt, figureert het jonge stadje als een economische magneet voor de hele streek. Er is al sprake van schaapsteelt en van weven. De lokale archeologische vondsten zijn in die context omvangrijk en indrukwekkend. Het reisboek en de kaart van toen geven ons kind een historische naam. Wervik kan terecht terugkijken op een rijk Romeins verleden. Spijtig genoeg is er buiten die bewijzen verder geen spoor van het oude Wervik terug te vinden in de oude geschiedschrijving van die dagen. We kunnen ons enkel in onze eigen fantasie afvragen hoe het leven er werkelijk aan toe is gegaan.
Hoe vergaat het Viroviacum bij de ondergang van het Romeinse imperium? Ik verdwijn opnieuw in de mist van het verleden. Vanaf de jaren 270 dringen de eerste Germanen en allerhande Frankische stammen Gallië binnen. De heirbaan Keulen-Bavay is bepaald een rode loper te noemen voor de indringers. ‘De nederzettingen gaan in vlammen op en de inwoners van West-België vluchten. Wervik ligt niet langs de oostwest-as en zal dus vermoedelijk in eerste instantie gevrijwaard blijven. De slachtoffers vallen vooral in Noord-Frankrijk waar de mensen op de vlucht slaan.
Velen verbergen zich in hun gewesten midden bossen en moerassen waar zij hun karig bezit onderbrengen.’ Defrancq ziet het allemaal voor zich en ik kan me wel volgen in zijn empathie. De overgang van de Romeinse periode naar de Frankische tijden gebeurt in horten en stoten en duurt zowat honderd jaar. Het is een komen en gaan van vreemde Frankische volkeren waar de Romeinen niet echt raad mee weten. Maar voor een echte invasie is de tijd nog niet rijp. Daarvoor is het wachten tot in het jaar 445.
De manier waarop de Franken uiteindelijk en finaal de Westhoek veroveren is een verhaal op zich. Dat leer ik in een prachtig Frans boek, gedrukt in het Rennes van 1867. ‘Les Francs, leurs origine et leur histoire’ vertelt over het ontstaan van Frankrijk en haalt daarbij een passage aan waarbij ook Wervik zijn rolletje speelt. Ik probeer het op mijn manier te vertellen. Clodion is de leider van de Franken in het jaar 445.
Hij beslist om spionnen te sturen naar Cambrai. Hij wil perfect op de hoogte zijn van de zwaktes en de sterktes van de vijand. Via de prachtige Romeinse weg, de ‘Colonia Trajana à Pons Mosoe’ en Maastricht, gaan ze in één ruk van het Kolenwoud in één directe lijn naar Bagacum, Bavay, de hoofdstad van de Nerviërs. Hier vertrekken vijf heirwegen naar respectievelijk Cambray, Vermand, Noyon, Doornik en Reims. De voorhoede volgt de weg die de grootvader en de grootoom van Clodion hebben gevolgd in 388.
Dat waren Marcomer en Sunno. Eerstgenoemde was de leider van de Chatten. Die eerste campagne kon bezwaarlijk een succes genoemd worden voor de Franken. Ze werden door de Romeinen onder leiding van Quintinus tot aan de overkant van de Rijn teruggedreven en leden een verschrikkelijke nederlaag. Dit keer is de kust wel veilig, melden de spionnen en zo zet het konvooi van Clodion zich op weg naar het Westen.
In geen tijd bereiken ze de ‘Pons Mosoe à Aduatica Tungrorum’, Tongeren, en dan gaat het naar verder naar Perwez en Gembloux om tot slot de tocht door het Kolenwoud aan te vatten. Onderweg wordt er afgerekend met de schaarse weerstand van de Romeinen. Die schitterende Romeinse heerbanen functionneren inderdaad als een rode loper. Zonder veel kleerscheuren bereiken de Frankische divisies Bavay en maken ze zich meester van de streek.
De Salische Franken onder leiding van Meroveüs scheiden zich ter hoogte van Bavay af van het grote leger. Ze kiezen de Romeinse heerbaan die hen op weg zet naar Turnacum, Doornik die de tweede grootste stad is van Gallië. De belangrijke stad Condé, Pons Scaldis, wordt ingenomen en nu komt Wervik aan de beurt.
Ik citeer even: ‘na Pons Scaldis is het de beurt aan Viroviacum (Vervich) en dan aan Minariacum (Merville), aan Cassel, de hoofdstad van de Moriniërs, Castellum Morinorum en tenslotte nog aan Taruenna (Terwaan). Tot zover de verovering van Gallië door de Franken. Ik laat het hierbij en concentreer me opnieuw op Wervik. Net zoals dat het geval is voor de hele Westhoek, blijft er van geschreven bronnen na het tijdperk van de Romeinen weinig overeind. Ergens verderop richting kust is er een kleine nederzetting aan de Ieperlee, Ieper die op dit moment hoegenaamd nog niet te vergelijken valt met Wervik.
Ook van Komen en van Poperinge is weinig geweten. Ik moet me noodgedwongen baseren op de geschreven overlevering van enkele predikers die naar hier afgezakt zijn om de heidense manieren van de lokale bevolking af te zweren. Die getuigenissen zijn zowat het enige wat staande is gebleven van de periode tussen de 4de en de 6de eeuw. Een zekere Chrysolius wordt de dupe van zijn christelijke betweterigheid. In het begin van de jaren 300 lynchen de inwoners van het plaatsje Verlinghem de prediker omdat hij hun heidense offerplaats wil verwijderen ten gunste van een nieuwe christelijke kapel naar zijn goesting. Van Chrysolius is geweten dat hij predikte in Komen. In opdracht van paus Marcellus die hem rond 289 gestuurd heeft naar de streek tussen de Schelde en de Leie.
Ik zie geen redenen om aan te nemen dat hij dit ook niet zal gedaan hebben in Wervik en in het ontluikende Ieper met zijn eerste primitieve kapel. Ik vind het wel opmerkelijk dat de kerstening van de Westhoekbevolking al aan de gang is ten tijde van de Romeinen. Nochtans wordt het christendom pas vanaf 312 officieel toegelaten in Rome. Het is een teken aan de wand dat de Romeinse invloed in onze streken al in die tijd volop aan het tanen is. De notoire geschiedschrijver Gramaye schrijft in zijn ‘Antiquitates Flandriae’ over de oppidum Viroviaci.
‘Men sal mij misschien vraeghen, ghelijck ick een ander vraeghen soude, wat overblijfsels van den ouderdom van Roomen, van Franckrijck, van Vlaenderen en van Wervick sijn noch gebleven aen de gonen die nu leven ende dit ghesien hebben? Ick sal segghen dat ick ghelesen, ghesien ende ghehoort hebbe van aendere personen die het ghesien ende ghelesen hebben: daer wordt nu in het midden van de stadt een ghebauw van eenen uijtnemenden ouderdom, door het werck, de forme ende de faem ghesien, nu St. Maertenskercke, ende voortijds den tempel van Mars, wiens beeldt ende statue van mannen die gheloofbaer sijn, ghesien is gheweest, recht staende, half ghewaepent, soo het scheen sijn water lossende….
Om welcke redens veele ghemeint hebben dat het de statue van Mars niet en was, maer van Priapus. Sonder twijfel is dit beeldt daer ghelaeten gheweest van de ouderlijnghen in teeken ende tot memorie van den ouderdom der plaetse.’ Gramaye voegt er nog een wetenswaardig feit aan toe: ‘Daer is oock ghevonden gheweest in ’t jaer 1114, een geltstuck van Julius Caesar ende corts daer naer meer andere.’ Er zijn nog meer geschiedschrijvers die met dezelfde verhalen afkomen. Allemaal van ‘horen zeggen’. Volksoverlevering mag je niet onderschatten. René Defrancq trekt het bestaan van een echte tempel in twijfel. Alleen echte civitates kregen die eer te beurt.
Maar wat deden die stukken roze mortel dan daar onder het Sint-Maartensplein? Het moeten funderingen geweest zijn die nog dateren vanuit het Romeins tijdperk. Ik vind het bizar dat de schrijver zich op geen enkel moment afvraagt of de tempel er niet kan geweest zijn al lang voor er sprake was van enige Romeinen in de Westhoek. Ik focus me nog eens op die oude Vlaamse tekst van Gramaye.
Dat oud beeld moet dus een soort ‘Manneke Pis’ geweest zijn avant la lettre. De oude Wervikanen zagen er de god Priapus in. Wikipedia verklaart één en ander nader: Priapus is een figuur uit de Griekse en Romeinse mythologie. Rijkelijk voorzien van een enorme penis die ostentatief verwijst naar vruchtbaarheid. En dat in een oord dat verwijst naar mannen! Een fallus-beeld dat gebeurlijk als een fontein opgesteld werd. Deze Priapus zou trouwens de voorloper zijn van onze tuinkabouters met hun knalrode mutsen.
De hele verwarring of het nu een beeld van Mars of van Priapus is, brengt op zijn minst klaarheid in het tijdsgebruik: de tempel moet gewoonweg van Romeinse origine zijn! René Defrancq beweert dat het de heilige Maarten van Tours (Sint-Maarten) is die de tempel van Mars vervangt door een kerk. Het is een interessante bewering die me in staat stelt om er een datum op te kleven.
Dit is een fragment uit Boek 5 van De Kronieken van de Westhoek