banner
sep 29, 2018
4130 Views

Mijmeringen over het Vrijbos

Written by

Het Vrijbos Wat heden overblijft van het zo beruchte Vrijbos, is maar een schim van hetgene het vroeger was. Eeuwen geleden besloeg het een oppervlakte van meer dan 6000 hectare.

banner

Het Vrijbos Wat heden overblijft van het zo beruchte Vrijbos, is maar een schim van hetgene het vroeger was. Eeuwen geleden besloeg het een oppervlakte van meer dan 6000 hectare, zich uitstrekkend over Langemark, Bikschote, Passendale, Westrozebeke, Staden, Klerken, Zarren, Woumen en Merkem, verder aansluitend bij het grote bos van Torhout-Brugge, dit laatste in documenten betiteld als ‘Het Woud zonder Genade’ omdat het er zo onveilig was.

Samen maakten beide bossen een onderdeel uit van het onmetelijke ‘Vlaamse Woud’ dat heel het noorden van de huidige provincies West- en Oost-Vlaanderen overdekte, en als een scheidingslijn een berm uitmaakte tussen de kustvlakte en Binnen-Vlaanderen; door de volksmond betiteld ‘Het Houtland’. En dat in tegenstelling van ‘Het Blote’, zijnde de kustvlakte.

Ten noorden van het Vrijbos liep een Romeinse heirweg, komende van Cassel over Poperinge, Elverdinge, Merkem, Woumen, Klerken, Werken naar Wijnendale, en verder naar Aartrijke, daar de heirweg kruisend die naar Oudenburg liep, komende van Doornik over Kortrijk, Roeselare (de ‘Oude Zeeweg’). De weg Cassel-Aartrijke liep verder over Brugge naar Aardenburg; de zogezegde ‘Steenstrate’ is een overblijfsel van die ‘Heirstrate’.

Vanaf het ontstaan van het graafschap Vlaanderen, vinden wij het Vrijbos als domaniaal goed, t.t.z. goed van de heer, het maakte immers deel uit van het domein der graven van Vlaanderen en werd beheerd door hun forestiers of ‘Vorsters’, die tevens de politie hadden over het bos. De wijk ”s Graventafel’ (Passendale) en de wijk ”s Graveneke’ (Staden), verbonden door de ‘Gravenstraat’, lopende aan de zoom van het bos, over Westrozebeke, zijn heden nog herinneringen daaraan. Ter plaatse kwamen de officieren van de graaf de opbrengst van het bos zegelen. Deels dwars door het bos, liep de weg Ieper-Staden-Brugge, ook al eeuwenoud!

Dat bos vormde een kostbaar bezit, niet alleen om de houthak (brand- en constructiehout) maar tevens om de jacht. Men vond er allerlei wild, zelfs herten, wilde zwijnen, wolven en vossen. Boeren uit de streek van Staden hielden nog vossen aan de ketting, als wachthonden, tot het einde van de vorige eeuw.

Blijkens een akte van Boudewijn IX, gezegd van Constantinopel, een akte uit 1201, was het aloude Vrijbos destijds een ‘gemeenschapsgrond’ waar de aanpalende bewoners hout mochten gaan kappen. Vandaar wellicht de naam ‘Vrijbos’, evenals we de naam aantreffen van ‘Vrijgeweed’ voor gemeenschappelijke weiden in de streek Lichtervelde-Ruddervoorde.

Toen later door de vorst aan de Stadenaars het recht werd betiwst ‘hun sedert onheuglijke tijden toegestaan’ hout te hakken in het bos, om hun straten te herstellen, namen ze hun toevlucht tot de forestier of Vorster, belast met het toezicht, en zij wonnen het pleit. In oude geschiedkundige documenten vinden we de namen ‘Oudhulstbosch’ (Meyer 1531), (Pourbus 1562-1563) en ‘Busch van Oudhulst (Sanderus 1642).

Een hulstbos is geen bos met ‘hulst’ alleen, maar betekent een bos met tevens stekelige bomen en heesters. In het Vrijbos vond men tevens prachtige eiken, beuken, berken, olmen, sparren, lariksen, iepen, hazelaars en ook buksenbomen en wilgen.

Ten jare 1106 verkreeg Nikolaas, abt van de Sint-Pietersabdij van Corbie vanwege de graaf van Vlaanderen Robrecht van Jeruzalem de ‘erkenning’ dat de helft van het Oudhulstbos aan gezegde abt toebehoorde, en dat gebeurde ter gelegenheid van de deelname van de graaf aan de eerste kruistocht. De term ‘erkenning’ laat toe te besluiten dat de abdij van Corbie voordien iin het bezit was van die eigendom. Volgens zekere beweringen zoudat bezit zelfs teruggaan tot het jaar 662, dus tot de eerste jaren van het bestaan van deze abdij, gesticht in 657. Deze abdij is gelegen in Picardië, op de Somme nabij Amiens, thans een stadje van nagenoeg 5000 inwoners, ontstaan rond bedoelde Benedicterabdij. Bovenbedoelde schenking werd bekrachtigd door Boudewijn van Constantinopel op 15 oktober 1201.

Ten westen in het bos stond destijds een kapel toegewijd aan de heilige Melania; een herberg ‘De Melane’ herinnert nog daaraan.

Voor 1914 bevond zich midden het bos een ouderweste herberg genaamd ‘Het Meuneken’; in de nabijheid lag een even oude hofstede met cellen voor monniken. Een grote dreef, de ‘Franse Dreef’, leidde ernaartoe. Dichtbij was een plaats die ‘ss Gravenkapelle’ genoemd werd. Blijkbaar een overblijfsel van een oude stichting door de abdij van Corbie. Die monniken beheerden het bos en maakten o.a. vijves in de lage gedeelten: daaruit konden ze veel vis halen, zowel voor eigen gebruik als voor de markt van het destijds volkrijke Ieper.

Namen van die vijvers blijven nog voortleven in de volksmond, hoewel de vijvers zelf sedert lange tijd gevuld en verdwenen zijn. Zo zijn er de Meynaert, de Grote en de Kleine Haesebrouck, de Mosselbrouck, de Nieuwe Vijver (1600), de Vijfdijken, de Schravijver, enz…

Bestuurlijk was het Vrijbos in twee verdeeld: het noordelijke gedeelte, behorend aan de graaf van Vlaanderen, stond onder het Brugse Vrije. Het zuidelijke deel dat toebehoorde aan de abdij van Corbie stond onder de kasselrij van Ieper. De Corverbeek die dwars door het bos liep, diende als scheidingslijn. De naam Corverbeek is verbonden aan de heerlijkheid van Corvers, destijds op het grondgebied van Merkem gelegen.

Volgens kanunnik Lescounier zou de naam ‘Vrij-bos’ wijzen op het gedeelte bos dat in die tijd afhing van het Brugse Vrije, ook kortweg gezegd ‘Het Vrije’. In 1559 verkocht Lodewijk, graaf en abt van Corbie zijn aandeel in het Vrijbos aan een zekere Godevaart van Bocholst, heer van Grevenbrouck. Het andere deel dat aan de vorsten van Vlaanderen toebehoorde, werd verkocht aan diezelfde heer van Bocholst in het jaar 1565.

De aartshertogen Albrecht & Isabella (1598-1633) verijdelden die verkoop. Door een minnelijke overeenkomst gelukten ze er in het hele bos opnieuw onder het vorstelijk domein te brengen. De baljuw van de kasselrij van Ieper werd aangesteld als intendant over het bos dat toen nog een uitgestrektheid had van ruim 4147 gemeten (een gemet Brugse maat bedraagt 44,23 are).

Door de vrede van Nijmegen (1678) kreeg de Franse koning Lodewijk XIV heel de kasselrij van Ieper in zijn bezit, terwijl het Brugse Vrije aan Spanje bleef. Van rechtswege moest dus alleen het zuidelijke gedeelte van het bos naar Frankrijk overgaan, met de Corverbeek als scheidingslijn. Maar de zonnekoning eiste heel het domaniaal woud, dus ook het gedeelte van het Vrije. Door een fout van de diplomaten van die tijd ging het Vrijbos dus helemaal over in de handen van Frankrijk.

Doe toestand bleef duren van 1678 tot 1713. De toenmalige Franse minister Colbert regelde de uitbating van het prachtige domein en zorgde vooral voor het behoud van de reusachtige eiken, beuken en berken die het sieraad van het woud uitmaakten. Als beheerder van het bos stond destijds een zekere heer Pattyn bekend, lid van het baljuwschap van Ieper. Zijn naam werd verfranst tot ‘de Pattin’, een familie die in de bosstreek, vooral te Langemark, in aanzien bleef.

Onder het Oostenrijks bestuur (1713-1794) werd de uitbating van het bos nog strenger geregeld dan onder het Franse regime. Door Karel van Lorreinen (1778) werd het omringd door een diepe gracht van een achttal meter breedte en een hoge dijk aan de binnenkant, wat een afsluiting en een verdedigingslijn uitmaakte, die in de streek bekend is gebleven als ‘Boswaer’ of ‘Bosweer’. Die bosweer had een omtrek van nagenoeg 12 km. Grote dreven doorkruisten het bos en aan elk uiteinde was er een balie of een afsluitboom. Zo stonden er dertien baliën bekend. Zo bestaat er onder andere nog de ‘Schaapbalie’. Boswachters woonden in het bos en moesten er dag en nacht de wacht houden.

De jaarlijkse verkoop van bomen en hout geschiedde van op een balkon in ‘Het Meuneken’, dat als hoofdkwartier diende van de regisseur. Tot voor 1914 getuiden de prachtige bronzen sloten op de deuren van deze landelijke herberg over haar roemrijk verleden. De sierlijke dubbele Oostenrijkse arend stond er in gegrift.

Onder het Frans bewind (1794-1814) kreeg het aloude Vrijbos een legendarische vermaardheid door de roversbende die er in leefde. Een zekere Baekeland, van Lendelede, deserteur van het republikeinse leger, een weerstander van die tijd, met een vijftigtal mannen en een aantal vrouwen, leefden er in het maquis en hielden de hele streek onder hun schrikbewind.

Op 2 november 1803 werd Baekeland onthoofd te Brugge, met 23 van zijn trawanten. Hun euveldaden werden te boek gesteld door E.H. Huys in het thans nog gelezen boek ‘Baekeland of de Roversbende van het Vrijbosch’.

Het Hollands bestuur (1814-1830) luidde de doodsklok over dit aloude bos: dit laatste werd in percelen verdeeld en bij opbod verkocht aan particulieren. Van toen af aan begon zijn uitroeiing! Meer en meer werden vruchtbare gedeelten en landerijen herschapen tot zo gezegde ‘velden’ in de oorspronkelijke betekenis van ‘woeste gronden’. De noeste vlijt van onze landbouwers wist ze stilaan tot vruchtbare akkers te maken.

Voor 1914 bedroeg de beboste oppervlakte nog slechts 1200 hectare. Thans schieten nog slechts kleine gedeelten bos over: de oorlog van 1914-1918 bracht de vernietiging van het eertijds zo beruchte Vrijbos.

Uit ‘Het Wekelijks Nieuws’ van 24 februari 1951 – www.historischekranten.be

Article Categories:
vergeten geschiedenis
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *