Ergens rond het jaar 1770 is er een sterfte onder het hoornvee uitgebroken. Een eerste geval brak uit op de Hoge Kruisse. Ik heb het met mijn eigen ogen gezien dat men er een grote put groef om er een eerste dode koe in te slepen. En daarna was het de beurt aan de andere tien of twaalf zieke beesten die men tot aan de rand van de put leidde om ze vervolgens dood te schieten. En dat kon niet anders hoor! Niemand, noch de wagenmaker, noch de smid wilden hun hamers of materiaal ter beschikking stellen om de dieren dood te slaan of de kadavers te vervoeren.
Terwijl de slachtpartij aan de gang was ontstond dan nog een groot geroep en geschreeuw van de omstaanders, het zag er naar uit dat de mensen plots zouden komen toestromen. Dat gerucht was ook doorgedrongen tot bij commandant Joris die er direct een soldaat met ontbloot zwaard naartoe stuurde om de toeschouwers vrees aan te jagen waardoor ze dan toch hun werk hebben verderzetten. Weze het niet zonder benauwdheid. Drie dagen later, op de feestdag van Allerheiligen zijn er om middernacht enkele mannen gekomen die elkaar hadden opgejut, en nu begonnen met het ontgraven van de put.
Ze hebben er enkele kadavers van die vermoorde beesten uitgehaald en op een bierwagen naar het Franse getransporteerd en ergens te velde gevild en zelfs nog profijten haalden aan de huiden en de volgende dag aan de oren. Commandant Joris en zijn mannen wilden absoluut voorkomen dat dergelijke feiten zich nog zouden afspelen. Bij elke volgende slachting zouden ze aanwezig zijn en na de moord op de beesten hielden ze nu een stabiele wacht. Het huis of de hoeve waar de beesten ziek werden ging in voor zes weken quarantaine en binnen deze periode mochten de inwoners ervan, vrouwen, kinderen of dienstboden niet eens naar de kerk gaan. Daar zorgde een soldaat voor die continu bij hen verbleef.
Enkele dagen na de roof van de vermelde dieren zijn er tijdens de nacht diverse personen uit hun bed gelicht. Enkelen van hen hebben ongetwijfeld een lange tong gehad waarop ze aangeklaagd werden. De beschuldigden werden naar het kasteel in Gent gevoerd. Jacobus Vanhuele, de dienstbode van Johannes Delmeire is weinige dagen later tijdens de nachtelijke uurtjes uit zijn bed in de paardenstal weggehaald. Hij werd eveneens beticht van het uitdelven der koeien. Hoewel hij onnozel was, korte tijd later is hij dan ook teruggekeerd. Ik heb maar twee plaatsen in Wervik geweten waar de plaag niet woekerde, en aan één ervan twijfel ik zelf nog. En dat was bij Petrus Marliere die woonde in de Lege Kruisse. Hij is vrijgebleven van de doodslagen.
Nadat deze plaag nu door heel onze stad geweest was zo is ze weer opgeflakkerd aan de Hoge Kruisse in de stal waar ze voor het eerst uitgebroken was. En nu werden de beesten voor de tweede maal doodgesmeten. Om er zeker van te zijn dat ze zoals de eerste maal niet meer zouden worden uitgedolven hebben ze die eerste nacht de wacht gehouden met 40 mannen. Dank zij die sterke beveiliging zijn de kadavers deze keer wel degelijk in de put blijven liggen. Joris, de bevelhebber voor het doodsmijten der beesten werd in het Kaaistraatje te Brugge bijna een keer gestenigd door enkele burgers, om welke misdaad weinige dagen daarna een groot getal lieden van hun bed gehaald zijn waarvan er enkelen de koord moesten passeren.
Dit is een fragment uit Boek 10 van De Kronieken van de Westhoek


