Het kasteel van Veurne, den ‘Burg’, is mogelijk het oudste gebouw van het land van […]
1. Buiken vul maar geen in de beuze. – Verwittiging tot de disgenoten voor een […]
Als Allerzielen zachte begint, volgt er al zere regen en wind.
November is de kleinzeune van september, de zeune van oktober en de voader van de winter.
We kennen nog allen de sprookjes uit onze kinderjaren waarin dieren handelend optreden en vertrouwelijk met de mensen omgaan.
’t Is lik akke mi ze makke’- Het zijn onafscheidbare vrienden.
Dikke Miel ontmoet Lange Jef die een aangezicht heeft van veertien dagen lang.
’t Is zo klaar lik chikezop – een onbegrijpelijk geval
Slapen tot dat de zunne in je gat schijnt – lang slapen
Beter è luus in de pot of geen vet – het is beter dan niets
’t Goat stront regen mè hakskes – ’t Goat mollejoengen regen
De dood op getepoten (graatmager)
Met een poot in de pit zijn (heel erg oud zijn)
Te dom om dood te doen (niet zeer snugger)
Dit merkteken bestond ofwel uit een misvorming of misgroeiing van een ledemaat, zoals van de voet of het been of elders aan het lichaam, ofwel uit een lidteken op het lichaam van de patiënt.
Als men honger heeft, smaakt het eten nog zo goed: ‘Honger is de beste saus.’ Om te zeggen dat men honger heeft: ‘Mijn beer begint te grollen’, of ‘Mijn merelare schuifelt’; ook nog: ‘’k Zie ze vliegen.’
Boze wijven en stugge peirden moet men met harde sporen berijden.
Hoe groter de liefde hoe kleinder de sprake.
Schone spraken scheuren geen kaken.
Zelden zal men ontmoeten een schone vrouwe zonder sproeten.
Het is verkeerd te menen, dat de volkstaal eenvoudig is, omdat ze de verfijning van de cultuurtaal mist. De volksmens zelf is veel minder eenvoudig dan hij op dichterlijk romantische wijze voorgesteld wordt. Hij houdt een taalvuurwerk in voorraad en wendt het aan als een schitterend scherm, waarachter hij zijn verlegenheid of machteloosheid verbergt.
‘Trakteren?’, zei Pé, ‘ik wil wel, op voorwaarde dat ik van elk een schone pieper krijg.’
‘E voelt dierekt woa da den oend geboenden is’.
‘E voelt et an ze ’n elleboge’.
‘E ’n hoend zoe ’t rieken’.
Zaterdagnamiddag, rond 17u, werd de gemeente Izenberge in opschudding gebracht door een vreselijk ongeluk welke zich had afgespeeld op de boerderij van de landbouwer Marcel Luyssen, wijk ‘De Ouden Molen’.
Er komt daar een vrouwe bij den apotheker, en zegt ze: ‘apotheker, ne kilo arseniek voor mijne vent.’ – ‘Arseniek’, zegt den apotheker, ‘maar jong toch! En dan nog voor joene vent!’
Zuivere hondendiscriminatie van lang geleden…lees maar in de krant van 1899. Niet te verwonderen dat de ratten van toen er wel mee konden lachen…. En dan nog die precisie van die chronometers van die tijd. Tot op de halve seconde kwam het aan….
Daar was ‘ne keer ‘nen oude pastoor die een maarte huurde; en als ze bij hem inkwam, zei heur de pastoor: ‘Gaat ge ’t hier kunnen gewone worden, peist ge, Triene?’
’t past lijk nen hoed up nen borstel (het past in het geheel niet)
Hij heeft een borstelsteirt ingeslokt (hij is lang en mager)
Hij heeft in de seule gestampt (hij heeft een flater begaan)
Het is algemeen gekend en geweten, dat katten en honden zelden of nooit overeenkomen: van daar zelfs de volksspreuk: ‘ze komen overeen als katten en honden’, die ongelukkiglijk zo dikwijls met reden toegepast wordt op mensen.
‘’n Zeg geen kwaad van mijnen hond; hij ’n heeft maar de sprake te kort’… En, inderdaad, de huishond verdient zijn faam van aanhankelijkheid en trouw, en de lof van zijn meester. Hoe echter de hond aan zijn naam komt is nog met veel geheimzinnigheid omhuld. Vroeger was de naamgeving nauw verbonden met de kleur, de gestalte, en andere uiterlijke kentekenen. Nu is het een loutere kwestie van naäpen, modegril of welluidendheid geworden.