Mijn vader, die een bakker was, en zijn hond Bobby, die aan de triporteur hielp trekken, hebben in hun leven veel moeten doen om aan hun brood te komen. Bobby at per dag meer dan een half brood: drie, vier sneden van twee vingers dik, die in zijn pateel; dat aan ’t kot stond, gebrokkeld werden. Daarnaast stond zijn teil met water, van hetzelfde pompwater dat mijn vader voor zijn gezondheid elke morgen dronk op zijn nuchtere maag en waarvan hij zei: zo helder als kristal.