Inmiddels was ook de sportbedrijvigheid in onze stad Veurne op gang gekomen. Met de regelmaat van een klok gingen ter gelegenheid van de wijkkermissen wielerwedstrijden door.
’t Was opnieuw voor de zoveelste keer kermisse, koekeboterhammen, hespe en gebraan peeren, konijnen en kiekens met suikerboonen en erwitjes en overal taarte.
En Karel, een der laatsten van dit eigen ras, een sperke van Gezelle in zijn ziele, een zwaai van Noorders were in zijn woorden, een klop van deze met zweet en bloed gedrukte aarde in zijn hart. Karel, een schone vent, zeiden we. Een kop! Een West-Vlaamse kop. We salueren!