In de Nederlanden circuleert er al een hele tijd vreemd geld. Het gevolg natuurlijk van […]
15 augustus 1566. Hemelvaartsdag. Mijn vrees wordt direct bewaarheid. De Ieperlingen proberen de Diksmuidsepoort gesloten […]
24 augustus 1566. Donderdag. Het blijft sowieso een wazige tijd. Normaal gezien een ordinaire werkdag, […]
Ieper, 26 juli 1593. François Habbourdijn voert vandaag een nieuwe terechtstelling uit, traditiegetrouw met ‘de […]
7 september 1566. De trommels weerklinken in de Ieperse lucht. Iedereen die zin heeft om […]
17 september 1583. De nacht is ongewoon helder geweest en bij het aanbreken van de […]
5 juli 1594. De mannen zijn nog altijd druk in de weer om de Ieperlee […]
Schepen Delahaye. Anno 1940, van de 26ste tot de 29ste mei. Van zondagavond tot woensdagochtend […]
Anno 962. Conform het verhaal nopende het smijten der katten in de jaarboeken van Ieper, […]
Anno 1915, op de 29ste april. Rond 10u terug een ‘Stand to’ alarm, we liepen […]
Aan de hoek van de Kersenboomstraat De sensatieschrijvers van de 15de eeuw brengen nu hun […]
Je ziet het. Ik schrijf nu al elke dag over de oorlog om ons heen. […]
Anno 1915, op de 13de februari. Begrafenis van acht burgers. Hoeveel tristesse toch! De spreekzaal […]
Anno 1915, op de 25ste april. Voor onze zondag baden we een paternoster. In de […]
Zondag 30 januari 1594. In Sint-Elooi bij Voormezele hebben die van de kasselrij een nieuwe versterking opgetrokken, eigenlijk is er sprake van de heropbouw van een verloren gegane sterkte, op de wallen waar ooit de molen stond.
De stichting van de hal dagtekent van het begin van de 13de eeuw. Het was de 1ste maart van het jaar 1200 dat Boudewijn IX, achttiende graaf van Vlaanderen en zijn gemalin Maria van Champagne er de eerste steen van legden in de tegenwoordigheid van de hoogbaljuw van Ijperen.
18 april 1579. Al bijna drie weken niet meer geschreven in mijn dagboek. Privé had ik wel wat verwikkelingen te verwerken maar dat gaat jullie geen barst aan. Dat is iets tussen Lizelot en mijzelf.
De rest kan nu overgebracht worden naar Ieper. Zware jongens zijn het. Terwijl een hevige storm over de Westhoek raast worden ze in twee wagens door de stadspoort binnengereden. De twaalf stevig vastgebonden mannen kijken wezenloos voor zich uit. Het zijn naar verluidt notoire geuzen.
Ik ben al geruime tijd bezig met het schrijven van mijn ‘Ieperse Histories’, allemaal gebaseerd op oude handschriften. Het boek is voorzien voor einde 2019, maar misschien is het wel een goed idee om ons onderstaand fragment op jullie los te laten…
Anno 1620: op de 12de juni begon men aan de oostkant van de halle te bouwen aan een nieuw werk, een wandelplaats, vanboven voorzien met zeer sterke en schone comptoiren waar de registers zouden moeten bewaard worden.
De lakenhallen, het belfort, de Menenpoort,
de stad en zijn straten.
Trotse symbolen van een nieuwe tijd,
ze schreeuwen om vrede.
De lucht verschrompelt
tot flitsen van haat en woede
die vandaag het hart verschroeit
van zij die het met de ogen moeten aanschouwen.
Vuur en as die kronkelen en schreeuwen naar de hemel.
De 14de juli van 1537 had de Raad van Vlaanderen te Gent uitspraak te doen over een geschil, opgerezen tussen de schepenen van Ieper en de lakenhandelaar Pieter Van Aelst. Deze laatste had enige jaren te voren aan de Spanjaard Pedro de Médalie een stuk laken verkocht van de soort, genaamd ‘Thune’, waaraan Van Aelst naar het schijnt valse loodjes had laten hechten.
Vanaf 1150 rijpen de plannen om een ongeëvenaarde commerciële halle op te richten. Een paleis van een lakenhalle. Met voor die tijd ongeziene, immense afmetingen. Deze keer in steen. Er is blijkbaar grote nood aan een professionele verkoopsruimte en aan een fabriekshal van voldoende omvang en uitstraling. Een industriegebouw nog voor de term wordt uitgevonden. Zo arriveren we in het jaar 1200. Woensdag 1 maart, om precies te zijn.
ANNO 1200 den 1sten maerte wiert binnen de stad Yper den eersten steen geleyt van de vermaerde Laeken halle of het stadhuys door Boudewijn van Henegauw den 18de graef van Vlaenderen, den 2de steen door Marguerita van Elzatien sijne huysvrouwe, den 3de door Herlibaldus, den 4de hoogbaillieu dezer stede. Deze Laeken halle wierd opgebouwt ten koste van het gemeente. Eerst wierd opgetrokken den thoren genaemt het beffrois, dan het onderste gebouw dat op de markt staet en daer naer het ander van sijden en van achter. Dit konstig gebouw wierd eygentlijk opgetrokken tot het gebruyck van de laekkeweverie die alsdan binnen Yper ten hoogsten floreerde.
Met al die willekeur en die afpersmentaliteit is het niet moeilijk dat de moraliteit terugloopt in Ieper. De ‘God ziet u’ bordjes bestaan nog niet en de priesters hebben wel andere interesses dan de geestelijke integriteit van hun onderdanen. Er is amper sprake van nieuwe acquisities tijdens het bewind van abt Pierre. Het zijn blijkbaar moeilijke tijden voor het klooster. De Rubrum registers maken melding van een aankoop in januari 1247. Walter, de abt van Grimbergen, verkoopt aan de Ieperse proosdij alle eigendommen die zijn abdij bezit binnen de stadsmuren van Ieper. Het betreft opbrengsten van meer dan 9 pond afkomstig van verscheidene huizen in de stad en blijkbaar ook deels op de lakenhalle.
Kijk eens naar Ieper op vandaag. Waar is het water nu? Aan de noordoostkant zien we het kanaal en de Ieperlee, aan de zuidwestkant de ‘Verdronken Weiden’. De komst van het water in 260-270 was een (afgezwakte) herhaling van wat er zich al had afgespeeld 1000 à 1500 jaar voordien. Het water 5 à 10 meter hoger. Beeld u dat eens in? Alleen de heuvel, de prairie van Ieper, bleef gespaard van het rijzende water. En er waren twee havengemeenschappen. Briel (Breuil) en de omgeving van het Zaelhof en de Zuudstrate (de latere Rijselstraat), niet toevallig nog steeds met elkaar verbonden met de ondergrondse Ieperlee. Zeker al in 270, kijk maar naar de ‘ille’ namen waar we het al uitgebreid over hebben gehad. Hier leefden beslist al mensen 1000 jaar voor het begin van onze nieuwe tijdsrekening.
Boudewijn de imperialistische trekjes geërfd van zijn voorouders. Als hij de kans krijgt om aan de oostelijke kant van de Schelde een gebied te verwerven ter grootte van zijn bezit aan de Westelijke kant, waarom zou hij dan nog twijfelen?