In Loquela lezen we: “overal op de landkaart van West-Vlaanderen vindt men stukken land die ‘kattekerkhof’ heten”. Inderdaad, Karel De Flou vermeldt negen gemeenten waar een ‘kattekerkhof’ ligt (Beselare, Belle, Cassel, Dadizele, Dikkebus, Dranouter, Kemmel (2x), Reninge en Westnieuwkerke).
Wider weunden hier niet verre van de vaart en up en avond komt er hier e wuvetje binnengelopen tenden (buiten) asem en al roepen “’t Is daar e verkeer, en ’t ruttelt met ketens, ’t is de waterduvel, ’t is de waterduvel.”
Aanschouwt mij, hier en daar,
die bende Casselkoeien;
die, louter bruin van haar,
als zoveel blommen bloeien
Komen de doden terug of niet? Volgens sommige zegspersonen moet er blijkbaar een onderscheid gemaakt worden tussen vroeger en nu: ‘… vroeger moesten de zielkens die kwaad gedaan hadden werekeren, nu blijven ze in ’t vagevier om uit te boeten. Maar in den tijd kwamen ze al were’.
Die toveresseknok ligt langs de Moorselestraat. Het is een bergje met een grote boom in het midden. De berg zelf bestaat uit verschillende aarden trappen die de boom omringen tot op een hoogte van omtrent 150 centimeter.
Daar was eens een man, en die man ging op reis. Als hij nu al lang gereisd had, kwam hij s’avonds geheel laat aan een herberg, en hij vroeg om daar te overnachten.
Het was maandag na kleinen tuindag (kermis) van het jaar 1521. Drie jonge dochters, Magdalena Ghijselin, Lucia Larmeson en Maxima Vanden Driessche, als buurmeisjes verenigd, en door de koelte van de vallende avond uitgelokt, wandelden langzaam door de stad. In de Tempelstraat gekomen zijnde, ontmoetten zij aldaar een klein paard, dat zonder leidsman was en scheen te dwalen. Dit beest was zo wonderlijk schoon, aardig en bevallig van gedaante, dat de drie maagden bleven stilstaan om het te bezichtigen.