11 juli 1302. Bij het eerste ochtendlicht laat Robrecht van Artesië zijn leger oprukken. De Vlamingen staan dan al in slagorde langs de vier meter brede Groeningebeek. Gwijde van Namen voert het bevel over de linkervleugel waar onder andere die van Veurne en de leden van de kleine Brugse gilden de dienst uitmaken. Centraal staan de Gentenaars van Jan Borluut met naast zich de Brugse wevers en de Vrijlaten onder Willem van Gulik. De rechtervleugel aan de kant van de Kortrijkse wallen staat onder leiding van Jan van Renesse die kan rekenen op een leger van Zeeuwse ballingen en de Brugse beenhouwers. De meeste edelen positioneren zich tussen de gelederen op plekken waar ze denken een toegevoegde waarde te kunnen bieden.
De lucht oogt somber, een dikke mist hangt over de vlakte waar straks de strijd zal losbarsten. ‘De hemel is met ons’, roept Gwijde van Namen, ‘we zullen geen last hebben van de zon, zo zullen we gemakkelijker kunnen winnen.’ En dan is het eindelijk zo ver. Robrecht van Artesië geeft het teken van de aanval. De Italiaanse boogschutters die aangetrokken werden door Filips de Schone trekken op tegen hun Vlaamse collega’s. Die vormen de voorhoede aan de Mosscherbeek en staan onder het bevel van Salomo van Zevekote.
Het Franse chauvinisme komt al direct naar boven als een Franse ridder bij zijn legerleiding protesteert dat het toch wel godgeklaagd is dat de Italianen met de pluimen zullen gaan lopen. Robrecht van Artesië kan niet veel anders dan ook de Franse ruiters in het veld te sturen. Dwaas natuurlijk want hun paarden verpletteren de Italiaanse schutters nog voor ze aan hun werk kunnen beginnen. De Vlaamse voorhoede trekt zich al onmiddellijk terug tot achter de Groeningebeek, de Franse ruiters worden door hun paarden meegesleurd, storten in de beek die zich vult met hun lijken. De berg dode lichamen transformeert zich al gauw tot een soort pad voor het gros van de ruiters. Het ziet er helemaal niet goed uit voor de Vlamingen. Een uitval van de bezetters uit het kasteel van Kortrijk brengt nog meer angst bij de klauwaards.
Maar de gildebroeders van Brugge en Gent staan zo vast als muren. Ze vormen allen samen een hechte en aaneengesloten dam tegen de prachtig uitgedoste Franse ruiters. Nadat ze de grootste Franse driftkikkers in het stof hebben doen bijten rukken ze op hun beurt vooruit. Hun goedendags vallen en dreunen verpletterend op de lichamen van de ruiters en de voetknechten. De strijdt ontaardt in een lijf-aan-lijf gevecht. Robrecht van Artesië moet op een bepaald moment ingrijpen om zijn broer te ontzetten en hij stort zich in het midden van de strijders. Hij springt van zijn strijdros en verscheurt de Vlaamse standaard. Maar hij had dit beter niet gedaan want op dat moment bezorgt Willem van Saaftinge, de dappere lekenbroeder van Ter Doest hem een kanjer van een knotsslag op de borst.
Er zal vermoedelijk wel geen kroniek bestaan die dat illuster en symbolisch gevecht aan de Groeningebeek niet met veel ijver zal geromantiseerd en bijgekleurd hebben. Ik schrijf alleen maar neer wat zij te vertellen hadden over de strijd. Het vallen van de massa Franse ridderwimpels, van vanen en vlaggen drijft het geloof in eigen kunnen nog verder op bij de Vlamingen. De vertwijfeling groeit bij het Franse voetvolk wanneer ze al hun heren in het zand zien bijten. Schrik en ontsteltenis is hun deel. De Vlamingen zegevieren. Hugo van Arkel maakt zich meester van de Franse standaard, hun fameuze oriflamme. De bodem aan de beek is bezaaid met het bloed en de lijken van gesneuvelde soldaten en ridders, bekleed met de kostelijkste wapenuitrustingen die hen niet konden vrijwaren van de slacht.
‘Vlaanderen de Leeuw’, roepen de Vlaamse winnaars. ‘Sauve qui peut’, weerklinkt het dan bij de Fransen, want de ‘redde wie zich redden kan’, die de kroniekschrijvers ervan maken zal wel te hooggegrepen zijn voor onze zuiderburen. ‘De zege is aan ons’, scanderen de Vlamingen. De resterende Walen en de Fransen proberen nu te allen prijze hun hachje te redden en slaan op de vlucht naar datzelfde zuiden. Een vlucht die de Vlamingen niet zomaar laten gebeuren. De achtervolgende Vlamingen zorgen er voor dat velen onder hen nooit meer de grenzen van Frankrijk zullen bereiken.
Dit is een fragment uit Boek 9 van De Kronieken van de Westhoek


