In 1391 wordt begonnen aan de werken aan de vestingen van Veurne. Eigenaardig genoeg zijn het mensen van de kasselrij die aan de slag gaan en komt het beloofde geld niet direct op tafel. ‘Die van Veurne zijn seer ontevreden geweest dat het geldt dat sy by voorgaende accoort toegestaan hadden, niet gegeven wiert in hunne handen om de versterckingen te doen vermaecken naer hunnen wille; maer die der casselrie hadden achterdocht dat het geldt niet al en soude gebruyckt worden ter saecke waer het toe geschickt was.’ Hoe je het ook draait of keert: het is een eigenaardige situatie.
De mensen van Veurne-Ambacht nemen het werk over van de stedelingen, maar die voeren die dan uit op een manier die niet kan rekenen op een goedkeuring van het stadsbestuur. De twisten en het ongenoegen die daardoor ontstaan, zijn gemakkelijk te begrijpen: ‘sy begonden de wapens jegens elkanderen te nemen’.
Gelukkig zijn er aan weerszijden ‘goede’ lieden die het geschil op een diplomatische manier willen beslechten. In afwachting besluiten die van de kasselrij om voorlopig het werk te staken. Dat laatste is helemaal niet naar de zin van de hertog die beide magistraten bij zich roept en beslist dat de financiële bijdrage onder de zorg dient geplaatst te worden van Ryckewaert van Beerst, een oude en ervaren ridder die in het verleden vaak landhouder van Veurne-Ambacht is geweest. Er worden werfleiders aangesteld, afkomstig van zowel de stad als van de buitengebieden.
Het uitdiepen en verbreden van de vestingen kan nu eindelijk onder een gunstig gesternte verder gezet worden. ‘Het werck wiert alsdan volgens gesaemntlicke eysch in voller eendrachtichheyt opgemaeckt. Den wijden ende diepen gracht die voor de gansche vesten lach, versterckte niet alleen de stadt, maer gaf ze eene versekertheyt waeraf sy tot noch toe niet genoten hadt.’
Ondertussen wordt er trouwens onverdroten verder gewerkt aan de versterkingen zelf. ‘Dewijl Veurne nu van seer wijde ende diepe grachten voorsien was, heeft het magistraet der stadt te meer genegen geweest om de rest der noch ontbreeckende steenen meuren te doen stellen, daerom hebben ze jaerlycx menichvuldige brijcken gecocht ende gedeurelick doen wercken, totdat hunne stadt rontom bemeurt was.’
De schrijver geeft aan dat de vestingwerken rond het jaar 1410 afgewerkt zijn. Veurne bezit nu één van de hoogste en sterkste vestingmuren van heel Vlaanderen. Ook de geestelijken ontsnappen niet aan een financiële bijdrage. Het stadsbestuur verzoekt aan het kapittel van Sinte-Walburga, de abdij van Ter Duinen, die van St.-Niklaas en aan alle geestelijke instellingen op haar grondgebied om schatting te betalen.
Ze bezitten allemaal huizen binnen de vestingen, waar ze in tijden van crisis en oorlog maar al te blij zijn om daar soelaas te zoeken en om er met hun goederen naar toe te vluchten. Dus is het maar normaal dat ook zij een duit in het zakje zullen doen om de werken te doen opschieten. De vraag om geld valt echter in dodemansoren.
Vooral die van Sinte-Walburga steigeren. ‘Sy moesten nergens in en commen, vermidts sy volgens hunne previlegien vrij stonden van alle lasten die de stadt en de casselrie aengingen.’ Er zit niet veel anders op voor het stadsbestuur om weer aan de mouw te trekken van de hertog van Bourgondië, ‘hem biddende dat hy de voorseyde geestelicken soude bevelen, dat sy eene tamelicke somme daer toe moesten betalen’.
Want uiteindelijk zullen ze, net als de Veurnse poorters, ook zelf beveiligd worden tegen roof en plundering van toekomstige vijanden. Op 29 augustus 1391 betalen de geestelijken uiteindelijk allemaal samen het mooie sommetje van ‘zes hondert goude nobels’. ‘Anno 1391 – vande dertichste scheuringh dieder in de H. Kercke ontstont.’ In 1377 is er inderdaad een scheuring ontstaan in de katholieke kerk. Ik heb het in mijn kronieken al vaak gehad over die tweespalt in de kerk en ik ben dan ook benieuwd hoe de hele situatie in Veurne ervaren zal worden.
In 1377 dus werden er twee pausen gekozen. Urbanus VI, paus van Rome en Clemens, paus van Avignon. Wat een zootje toch. Vlaanderen blijft adept van Rome, maar van het ogenblik dat Filips de Stoute, de hertog van Bourgondië, door zijn huwelijk graaf van Vlaanderen wordt, verzoekt hij de Vlamingen om de kant te kiezen van paus Clemens. Die van Frankrijk. De lokale adel voelt zich bereid om tot het kamp van de Clementijnen toe te treden. Ze hebben natuurlijk de vriendschap van hun hertog van doen. Ze worden daarbij trouwens ook gestimuleerd door de bisschoppen van Terwaan en Doornik die als rasechte Fransmannen uiteraard ook de kant kiezen van paus Clemens van Avignon.
De druk op het gewone volk om van kamp te veranderen, moet niet min zijn: ‘niet tegenstaende datter vele pogernien verricht wierden om dat een ider in dat gevoelen sou deelen, bleef het gemeente altijdt even stantvastich tot Urbanus genegen, ende het en wilde niet hooren naer de gone die hun wilden aenpreecken dat Clemens den waerachtigen paus was.’ De twee strekkingen hebben niets, maar dan ook niets met elkaar gemeen. Je kan ze best vergelijken met de Joden en de Samaritanen, mijmert Pauwel Heinderycx. De hertog zelf schuwt geen geweld bij zijn intimidatiepogingen. ‘Het Vlaemsche gemeente moet de zijde van Urbanus verlaten.’
Ik laat de jaarboeken even verder vertellen: ‘hy bedwong daertoe die van Brugge, Ypre ende andere steden in Vlaenderen, verjagende om tot dit eynde te geraecken alle de priesteren dien den geseyden paus vercleeft bleven.’ Die van Gent laten zich niet inpakken en gooien iedereen die zich Clementijn durft te noemen buiten de stadsmuren. ‘De beroerte was daer door wonderlick groot in ’t lant: onder het gemeente warender vele menschen die liever hun leven souden gegeven hebben, als te veranderen van opinie.
De Urbanisten en wilden geen misse hooren noch heylige sacramenten ontfangen, die hun van Clementijnse priesters bedient wierden, houdende dat sy geene waerachtige priesters en waren, noch de macht niet en hadden om die heylige saecken uut te oefenen. Ook in Veurne en Veurne-Ambacht ontstaat er grote beroering. Vooral vanaf 1392 wanneer de hertog Joannes Tabary, de bisschop van Terwaan, naar Veurne stuurt om de overstap te maken naar de clan van de Clementijnen. Ik heb altijd al een afkeer gehad voor mensen die een ander hun eigen geloofsovertuiging willen opdringen.
Het is maar al te duidelijk in de geschiedenis en in onze actualiteit van vandaag waar dergelijke praktijken naar toe leiden. In 1392 is het dus niet anders. Tabary maakt er korte metten mee in Veurne. Gedaan met het naar de mis gaan als die opgedragen worden door Urbanistgezinde priesters. ‘Fini’ de sacramenten van de paus van Rome. En al wie volhardt bij zijn steun aan Rome, zal met onmiddellijke ingang van zaken in de ban van de kerk geslagen worden.
Het vervolg laat zich raden: ‘men sach alsdan op de heylichdagen de kercken ydel, om dat het gemeente daer in niet en wilde gaen, om reden dat sy bedient waren van Clementijnsche priesters.’ De gemoederen laaien op. Vooral de maatregel van de hertog om niemand meer in dienst te nemen die niet uitdrukkelijk de kant van Clemens kiest, strooit zout op de wonde. Je zult het maar meemaken. Eigenlijk is het een wonder dat de toestand niet verder escaleert tot een algemene revolutie. De mensen werden al eeuwen doodgemaakt met propaganda voor de paus van Rome en van de ene op de andere dag krijgen ze nu een tegengestelde indoctrinatie naar de hoofden geslingerd.
Kijk nu zelf: tot de absolute top van de katholieke kerk in de Westhoek toe, keert zijn kar. De abt van Ter Duinen op kop, met zijn collega van St.-Niklaas en de proost van Sinte-Walburga, ‘gelijck mede den meerderen deel van hunne moningen waren Clementijnsgezinden geworden.’ Priesters die het wagen om te prediken tegen de Clementijnen, kunnen er maar beter voor zorgen dat ze het land verlaten om niet ’ter dood verwezen te zijn.’
Er rest de priesters niet veel keuze: hun standplaatsen achterlaten en naar Gent of naar andere Urbanusgezinde steden gaan wonen. Zo is er priester Jacob Pots die zijn stek in Alveringem moet achterlaten. Ook Pieter Daneels, de kanunnik van Sinte-Walburga is eerlijk met zichzelf. En velen volgen hun voorbeeld. ‘Een groot deel van het gemeente van Veurne ende Veurnambacht trock jaerlycx te Paesschen naer Gent om hun van hunlieder christenlicke plichten te quijten ende door de Urbanische priesters versterckt te worden in hun geloove.’
Dit is een fragment uit Boek 5 van De Kronieken van de Westhoek