De populaire kapel van Sinte-Katherine
Maar de Ieperlingen stromen in steeds groter getale toe in de kapel van Sinte-Katherine. Wat maakt de kapel zo aantrekkelijk? Maakt Margaretha zich populair met haar verzet tegen die van Sint-Maarten? Op zon- en feestdagen is het drummen om een vrij plaatsje te vinden in de kapel. Precies op die dagen staan de priesters van de proosdij in hun respectieve parochiekerken klaar om hun wekelijkse sermoenen te geven. De woorden van God vertaald in brutale instructies voor het gewone volk. Brainwash. Bangmakerij van de simpele zielen. Maar al wie naar Sinte-Katherine naar de mis gaat, ontbreekt natuurlijk in de officiële parochiekerken.
De bisschop gaat er zich mee bemoeien. Die slechte gewoontes schieten van langs om meer wortel in Ieper. Er moet paal en perk gesteld worden aan deze wantoestanden. Op 7 juni 1233 beveelt Pierre van Terwaan aan proost Lambert dat hij alle gelovigen moet optrommelen en hun te verplichten hun wekelijkse kerkgang te doen in de kerken van de parochies waar ze woonachtig zijn. Hier en nergens anders moeten ze de woorden van God ondergaan. De proost mag desgewenst de banvloek uitspreken tegen de weerbarstige gelovigen die niet willen luisteren naar de bevelen van de kerkelijke autoriteiten.
De uitspraak van bisschop Pierre wordt in oktober 1233 bevestigd door Henri, de aartsbisschop van Reims. Maar de afdreiging van de mensen lijkt niet te werken. Valt abt Lambert te zwak uit in zijn functie? Een jaar na datum klaagt hij er nog altijd over dat hele groepen mensen blijven naar de mis gaan in de kapel van Margaretha en dat ze de verplichte sermoenen van zijn priesters blijven negeren. De Medem wordt er opnieuw bijgeroepen. Ze mag blijven haar misvieringen houden op zon- en feestdagen en op de uren die verplicht worden door de proost zelf. De Rubrum registers geven geen verdere details vrij, maar het lijdt geen twijfel dat er voortaan geen misvieringen meer zullen doorgaan op de uren tijdens de welke de parochianen hun sermoenen ondergaan in hun parochiekerken.
Wat gebeurt er met de inhoud van de offerblokken?
Wat gebeurt er ondertussen met de inhoud van de offerblokken? Margaretha van Medem beseft ook wel dat meer volk in haar kapel meer centen betekent voor haar organisatie. Jaren later blijft geld nog altijd de ultieme drijfveer voor de kerk om in te grijpen in het hospitium. In augustus 1238 verduidelijkt bisschop Pierre van Terwaan nog maar een keer dat de giften aan de kapel van Sinte-Katherine integraal toekomen aan de proost en zijn kapittel. Het lijkt er nu sterk op dat het geestelijke en financiële regime van de kapel nu onder controle is van Sint-Maarten en de geestelijke kliek van Terwaan.
De relatie tussen de schepenen en abt Lambert van Gheluwe lijkt in die periode prima te zijn en gevuld met goede intenties vanwege de beide partijen. Het leprozenhuis in de nabijheid van de Torhoutpoort wordt afgebroken en verhuist nog voor 1235 naar een nieuwe locatie die ongeveer een kilometer verder weg ligt van het centrum. Het besmettingsgevaar van de leprozen is te riskant voor de stadsbewoners en het gesticht wordt overgebracht naar een heuvel van de ‘Hoghen zieken buten Ypre’, in de ‘parochia Sancti Johannis Yprensis’, nog altijd aan dezelfde straatzijde van de Torhoutstraete.
Het situeert zich ter hoogte van de plaats waar veel later de nieuwe kerk van Sint-Jan (Sint-Jans buyten Ypre) zal gebouwd worden. De oude leprozenkapel bij de Torhoutpoort, diegene die opgedragen is aan de heilige Marie-Madeleine, blijft voorlopig overeind. Het is blijkbaar belangrijk om de cultus van aanbidding van die Marie-Madeleine niet te onderbreken of te verstoren. In maart 1236 komen de proost en de schepenen overeen dat er elke week een mis zal worden opgedragen in de leprozenkapel en dat Sint-Maartens zoals gewoonlijk alle giften in de offerblokken voor zich mag houden. De geestelijken zijn echter bereid om een deel van de inkomsten af te staan aan het gesticht zodat ze ook op ‘Hoghen Zieken’ kunnen overgaan tot de constructie van een nieuwe kapel.
Er zijn nu twee Marie-Madeleine kapellen in Ieper
Van dan af zijn er twee Marie-Madeleine kapellen in Ieper. Het wordt oppassen voor Feys en Nelis om ze niet door elkaar te halen. Maar er valt eigenlijk nog weinig te vertellen over de leprozerie met uitzondering van een schenking die pas op veel latere datum gebeurt. Op 3 april 1292 zal proost Robert een overeenkomst afsluiten met Adelise van Haringhe waarbij een kapelanij gesticht wordt in de kerk van de heilige Marie-Madeleine van Ieper. De stichtster stopt 300 Doornikse ponden in het project en engageert zich verder nog om jaarlijks 10 pond te betalen aan Jan van Calais die opgedragen wordt om wekelijks 7 missen op te dragen in de ‘Zieker lieden oude capelle’.
Na de dood van Jean van Calais zullen de kanunniken van Sint-Maarten of een door hen gekozen reguliere priester, instaan voor de 7 missen. Op zon- en feestdagen mogen er geen missen gecelebreerd worden voor 9 uur in de morgen (hora tercia) zodat de parochianen zeker niet zullen ontbreken in de parochiekerken om er hun preek te ondergaan. Maar we leven nog lang niet in 1292. We keren opnieuw terug naar de Ieperse schepenen in december van het jaar 1237. Er wordt een akkoord gesloten tussen de stad en het kapittel. Er is een geschil ontstaan rond de grenzen van het terrein tussen de Sint-Maartenskerk en de wat verderop gelegen Ieperlee (anno 2013 de Coomansstraat) die voorbijstroomt onder de steigers van de sinds 1200 in opbouw zijnde lakenhalle. Dicht bij de plek waar het fiere burgerlijke belfort nu al een jaar of zeven de competitie aangaat met de toren van Sint-Maarten.
De overeenkomst van 1237
Na heel wat discussies geraken ze er toch uit. De schepenen en de gemeenschap van de stad krijgen de grond voor de eeuwigheid. Ze mogen de grond gebruiken om er werkzaamheden uit te voeren, maar tussen de kerk en de Ieperlee mag er nooit worden gebouwd. Het is dank zij die overeenkomst uit 1237 dat we in onze moderne dagen nog steeds de beschikking hebben over de grote Leet-parking tussen de Elverdingestraat en de Coomansstraat. De verwijzing naar werkzaamheden (pour faire des engins et pour les autres affaires de la ville) op het terrein hebben waarschijnlijk te maken met het laden en lossen van schaapswol en afgewerkt laken ter hoogte van de lakenhalle.
De stad betaalt jaarlijks de som van 23 pond voor het bezit van de grond. De helft moet betaald worden half maart en de rest met Sint-Bavo, op 1 oktober. We maken voor de eerste keer kennis met de begijnen van Ieper. Een rijke Ieperse poorter vertrouwt de kerk van Sint-Maarten, tegen een jaarlijkse vergoeding van 60 cent, een stuk grond toe in Brielen, niet ver van de Onze-Lieve-Vrouwkerk en aan de oostelijke zijde ervan. De al lang verdwenen kerk van Brielen bevond zich achter het hedendaagse tankstation van Heites. Het stuk grond waarvan sprake is, moet dus in de buurt liggen van de nieuwe bib en het stadsarchief.
Op vraag van de graaf van Vlaanderen besluiten de proost, de deken en het kapittel om de grond af te staan aan de arme vrouwen van de stad, de begijnen, die er diezelfde 60 cent moeten voor betalen. De begijnen mogen (vanzelfsprekend) geen kapel en geen klooster bouwen zonder de toestemming van de kerkelijke autoriteiten. Gravin Johanna van Constantinopel, hoofdleendame van de grond, maakt zich sterk dat zij en haar opvolgers er op zullen toezien dat de regeling strikt wordt nageleefd. Het valt in dit archiefstuk op dat de functie van deken trouwens aan belang lijkt te hebben gewonnen.
–
Uit deel 2 van ‘De Kronieken van de Westhoek’


