banner
aug 5, 2019
1817 Views

Alarm in Veurne-Ambacht

Written by

Ferdinand, de koning van Spanje stuurt een bevel naar de hertog van Parma, onze Alexander Farnese dat hij met zijn Spaans leger de Nederlanden moet achterlaten om in de Frankrijk bijstand te gaan verlenen tegen de hugenoten.

banner

Filips, de koning van Spanje stuurt een bevel naar de hertog van Parma, onze Alexander Farnese dat hij met zijn Spaans leger de Nederlanden moet achterlaten om in Frankrijk bijstand te gaan verlenen tegen de hugenoten. Dat als gevolg van een deal met koning Hendrik IV die vreest om zijn Franse kroon te verliezen. In de plaats van Farnese krijgen we in Vlaanderen nu te maken met de graaf van Mansfelt die het bestuur van ons land overneemt.

Door het vertrek van Farneses leger is er nu natuurlijk sprake van een gevoelige verzwakking van de Spaanse macht in de Nederlanden. Met de fanatieke druk van de protestanten uit het noorden is dat niet bepaald een geschenk voor onze mensen. De meeste garnizoenen die de bevolking moeten beschermen tegen de rovende geuzen zien de meeste soldaten verdwijnen.

Het magistraat van Veurne-Ambacht beseft dat er in de steden van Nieuwpoort en Diksmuide nog amper soldaten en ruiters overgebleven zijn en dat toekomstige Oostendse invallen onmogelijk verder kunnen beteugeld worden. De wetheren roepen de landlieden op om nu maar de zelf de dijk te bewaken. De forten op de Ieperlee en die van Steenstraete en Neeroverdrage krijgen eveneens een groot getal landlieden toegewezen, onder het bevel van Jacques De Clercq, de heer van Hoflande.

Het vertrek van het Spaanse leger gaat uiteraard niet onopgemerkt voorbij in Oostende. De Engelsman Jan Couwey, de gouverneur van de Oostende bewaart deze vesting met een groot Engels garnizoen bewaart in opdracht van de koningin van Engeland. De Staten van de Nederlanden hadden eerder dit bruggenhoofd in pand gegeven aan de Engelsen die er grote sommen (geleend) geld voor moesten op tafel leggen.

Middelen die de bezetters absoluut wensen te recupereren bij de lokale bevolking. Vandaar de koppige pogingen van de Oostendenaars om altijd maar met geweld binnen te dringen in de kasselrij van Veurne en de inwoners te dwingen tot het betalen van contributies. Na het vertrek van Farnese zal dat voor Couwey nu een flink stuk eenvoudiger worden.

Op 7 september 1590 trekt hij met 900 voetknechten en 300 ruiters weg uit Oostende en kiezen de strandlijn om op te stomen naar de haven van Nieuwpoort. De landwacht en enkele soldaten van Nieuwpoort proberen hun doortocht te beletten maar na een kort gevecht waarbij die van ons 12 mannen verliezen, zonder daarbij nog de gekwetsten mee te tellen breken Couwey en zijn manschappen gewelddadig door naar de haven.

Bij hun aankomst op de parochie van Oostduinkerke geeft de Engelse commandant direct het bevel dat zijn volk mag plunderen. En terwijl ze bezig zijn moeten ze de huizen en hofsteden in brand steken en de landlieden die ze te pakken kunnen krijgen gevangennemen. Daarna razen de Oostendenaars verder naar Wulpen die een identieke behandeling krijgt.

De kerk, de molen en het gasthuis geraken door het vuur vernield. De 9 nonnen van het gasthuis zullen hun gasthuis in de as aantreffen. Van hun bezittingen is er niets overgebleven. Zonder middelen van bestaan zullen ze noodgedwongen gaan wonen in Veurne, in een klein huisje in de Noordstraat. Na de vernielingen in Wulpen teisteren die van Oostende de streek tot onder de muren van Veurne.

De Veurnenaars schrikken zich een hoedje. De vijand zo dicht van hun stad! Ze vrezen ervoor om Veurne-stad te verliezen aan de vijand. Vooral in de wetenschap dat de Reducto maar bezet is door een pover garnizoen van dertig man onder het bevel van sergeant Adriaen Van Overschelde. Het magistraat geeft daarom asap de orders dat de poorters hun wapens moeten grijpen en zich naar de versterkingswerken van de stad te begeven om hun stad te vrijwaren van de geuzen. De oproer van de wetsheren wordt toch wel gebrekkig uitgevoerd.

De burgers zijn ervoor verschrikt dat hun stad zal vallen en daarna beroofd en verbrand zal worden. Ze zorgen er eerst voor om hun bezittingen op veilige plaatsen te verbergen, dat gaat zeker voor het verdedigen van een stad die onvoldoende voorzien is van munitie. De kroniekschrijvers zijn duidelijk: nooit zag men een grote beroering en chaos onder het gemeen. Gelukkig voor hen tonen de protestanten geen interesse in Veurne-stad.

Na hun doortocht in Oostduinkerke en Wulpen en het beroven en de brandstichting van een groot deel van Sinte-Walburga en Beoosterpoort vertrekken de geuzen, elk met zijn buit en voorafgegaan door hele kuddes vee en hun gevangenen terug naar Oostende. Ze nemen daarvoor dezelfde weg als van waar ze gekomen zijn.

Ze plaatsen de ontvoerde landlieden in mensonterende gevangenissen waardoor velen onder hen van schrik of ellende sterven, vooral omdat ze zo’n grote bedragen voor hun bevrijding geëist worden. Een van hen is broeder Heindryck, de pastoor van Wulpen die na een lange gevangenschap vrijkomt na de betaling van zijn rantsoen. Bij zijn terugkomst stelt de geestelijke vast dat er van zijn bezittingen niets meer overschiet en dat zijn woning helemaal in de as ligt. De gealarmeerde Hondschotenaars komen ter hulp, zowel te voet als met paarden om Veurne te helpen. Ze kunnen alleen maar vaststellen dat de vogels al gaan vliegen zijn bij hun aankomst in de kasselrij van Veurne-Ambacht.

Het magistraat is danig van zijn melk door deze gewelddadige charge. Een kleine oorlog is trouwens een betere omschrijving. De wetheren willen dergelijke toestanden absoluut vermijden in de toekomst en sturen gezanten naar de Brussel tot bij de graaf van Mansfelt. Die geven hem een uitgebreid verslag van de gebeurtenissen en verzoeken Mansfelt om de garnizoenen van Nieuwpoort en Diksmuide te versterken om in noodgevallen de mensen van Veurne-Ambacht bij te staan. Ze eisen nog in surplus twee compagnies soldaten die de forten tussen Nieuwpoort en Ieper moeten bemannen en een extra derde voor Veurne-stad zelf.

Van Mansfelt voldoet aan de voorstellen door het sturen van enkele pelotons van zijn regiment naar de vermelde steden. Daarbij krijgt Jacob Valcke, de plaatsvervangende hoogbaljuw in afwezigheid van Charles Hertoghe de toelating om een compagnie van 150 man voetvolk te mobiliseren en die te positioneren in de forten tussen Nieuwpoort en Ieper. Ze moeten Veurne-Ambacht helpen beschermen. Mansvelt zorgt trouwen nog voor extra rekruten die de Veurne-Ambachtse dijk moeten bemannen. De soldij van de aangeworven soldaten komt op rekening van de koning, maar de wethouders moeten hen elk een soort ‘zakgeld’ van 1 daalder per maand overhandigen zodat ze niet zelf in de kasselrij zouden rondtoeren en de mensen te hinderen.

Terwijl de gezanten zich in Brussel bevinden stuurt het magistraat hun pensionaris Victor Blomme naar Cassel om ook daar militaire steun los te peuteren. Ze verzoeken om de steun van 100 gewapende mannen. Het blokkeren van de Oostendse uitlopen is immers ook een goede zaak voor de veiligheid van Cassel-Ambacht. Het magistraat gaat in op het Veurnse verzoek. De Casselnaars sturen 100 mannen onder de leiding van mijnheer Van Terdeghem die meteen de soldij voor één maand meekrijgt. Ze worden verspreid over de diverse forten in de beschermingslinie.

De Casselnaars blijven echter maar in dienst tot de nieuwe compagnie van Jacob Valcke in actie treedt. Op dat moment komen er trouwens nog extra forten bij; aan de Knokke en aan de Peereboombrug. Jacob Valcke zegt een deel van zijn manschappen toe om beide versterkingen te bewaken onder het bevel van Pieter De Cerf. Volgens de noden van diverse forten krijgen ze ook een deel ruiters te beschikking. Omdat die niet te vinden zijn onder het lokaal garnizoen in Veurne betekent dat meteen een extra kost voor de kasselrij.

De compagnie ruiters stelt zich onder de leiding van kapitein Philips van Ghistelles, de heer van Zwijnlande en landhouder van de commune. De compagnie paardenvolk krijgt de opdracht om de wacht te houden zowel langs de haven van Nieuwpoort als langs het vloeimark (de kustlijn). Om zich toch een beetje te installeren zorgt het magistraat op de parochie van Oostduinkerke op de plaats ‘Ter Ijde’ voor een paardenstal en een wachthuis. Op 27 september 1590 beginnen ze aan hun job. De ruiters zullen in dienst blijven tot op 7 december, daarna zal een klein peloton van 7 ruiters de wacht blijven houden langs de kust.

Het trauma van de hugenoten onder hun stadsmuren heeft er ook bij de poorters zelf diep op ingehakt. Een benauwdheid die ze niet zo gauw zullen vergeten. Ze stonden er op te kijken hoe die van Oostende roofden en brand stichtten. Met dan nog het ergst van al dat er onvoldoende munitie aanwezig was om zich degelijk te verweren.

Dat mag zeker niet meer gebeuren! Het magistraat maakt er direct zijn werk van om buspoeder, ballen, lonten en geweren en geschut te bestellen. Het beveelt bovendien dat elke burger zichzelf moet voorzien van een werkend geweer. Om zich hiervan te verzekeren komt er een wapenschouwing. Ook in het zuiden dreigt er gevaar van de protestanten, in dat geval heten ze in Frankrijk de ‘hugenoten’.

In Broekburg-Ambacht en Cassel-Ambacht zijn de landlieden zeer bevreesd dat de Franse bezetters van Calais hun kasselrijen zullen binnenvallen met alle baldadigheden van dien. Vooral uit reden dat de hertog van Parma er een oorlog voert. Om zich daarin te voorzien organiseren ze op 19 november 1590 een vergadering tussen de gezanten van Veurne, Sint-Winoxbergen, Cassel en Broekburg. Ze engageren zich tijdens die meeting om elkaar bijstand te verlenen tegen alle vijanden.

Anno 1591. De parochies van Oostduinkerke en Wulpen en de landen van Beoosterpoort en Sinte-Walburga die vorig jaar zo jammerlijk behandeld werden door de Oostendenaars blijven er zeker de helft van 1591 braak bijliggen. De meeste landlieden die er wonen speelden daarbij hun beesten kwijt. Hun huizen, huisraad en granen zijn verteerd in het vuur. Een groot getal inwoners van deze parochies werd trouwens meegeleid naar Oostende en liggen nu nog altijd meer dood dan levend in vreemde cellen omdat ze niet in staat zijn om hun rantsoen te betalen.

Het bedrag dat de Engelsen daar eisen is gewoonweg veel te hoog. De rest van Veurne-Ambacht ziet er beter uit. De kasselrij wordt wel elk jaar meer en meer bewoond. Uit alle gewesten stroomt er vreemd volk toe omwille van de vruchtbare grond hier en natuurlijk omdat ze aangetrokken zijn door de goedkope pachten. Een huurprijs van pakweg 7 schellingen per hectare is inderdaad erg aanlokkelijk om hier te komen boeren.

De registratie van de eigenaars zorgt wel voor grote problemen. Nauwelijks de helft van de inwoners staan nog bij naam bekend bij het kasselrijbestuur. De rest van de eigenaars is ribbedebie en totaal onbekend. De vroegere samenleving was zodanig uitgestorven en gedecimeerd dat veel bewijskracht tijdens de voorbije jaren van oproer verloren zijn gegaan of ontvreemd werden. In deze bedenkelijke tijdsomstandigheden werden er geen staten opgemaakt.

Wezenpapieren en erfenispapieren idem dito. Kinderen en erfgenamen die zich ergens in andere landen ophielden hebben er geen benul van dat ze hun erfgoederen in gebruik kunnen nemen. Nogal wat stoute wezels en gelukzoekers eigenen zich landerijen toe die hen niet eens toebehoren. Met verloop van tijd zullen daar honderden processen ontspruiten waarbij de rechtmatige eigenaars hun ontvreemde eigendommen gaan terugeisen.

De bewijzen daarvan vinden ze hier en daar nog terug in oude assignementboeken van kerken, in disrekeningen, terriers van erfelijke grondrenten, registers van leenhoven. Maar ook in de kantoren van de wezerie, notarissen en andere. Ondanks al die ijver en inspanningen blijven er hoe dan ook nog personen over die onrechtmatig in het bezit van hun eigendommen blijven, waarvan sommige legitieme eigenaars zelfs aan deur van hun hofsteden komen bedelen voor een stukje brood. Gewoonweg omdat ze geen bewijzen van hun eigendomstitels bezitten of stomweg niet over de nodige middelen beschikken om langdurige processen te betalen.

Ook in 1591 blijft het gevaar van de Oostendse uitvallen latent aanwezig. Enkele groepen uit het Engels garnizoen proberen voortdurend alle mogelijke middelen uit om in de kasselrij binnen te dringen om er hun gebruikelijke strapatsen uit te voeren. Zo bijvoorbeeld in de junimaand wanneer enkelen op schuitjes de Ijzer opvaren om vervolgens in de parochie van Ramskapelle verscheidene boerderijen in brand te steken. Kort daarop volgt een algemeen alarm.

Met het volk dat nu van alle kanten komt toegestroomd zien de brandstichters nauwelijks een uitweg om zich terug te trekken. Ze geraken in elk geval niet allemaal weg, de landlieden slagen er in om twee Oostendenaars bij de kraag te vatten en op te leiden naar Veurne. Het tweetal bekoopt zijn raid met de opknoping. Het bastion Oostende krijgt dit jaar trouwens een nieuwe commandant.

Dat is Eduard Norrits, een kloeke militair die lange tijd gediend heeft in de Verenigde Staten van de Nederlanden. Norrits focus ligt al van bij het begin van zijn aantreden op de contributies, m.a.w. het dwingen van landlieden in Veurne-Ambacht om schattingen te betalen. De Veurnenaars krijgen de keuze tussen het vrijwillig betalen of zijn eigendommen over te geven aan de verwoesting door zijn mannen. Het aantal benden die binnendringen stijgt met de dag.

Op 23 juni 1591 vallen de nietsnutten binnen in het stadje van Lo die ze helemaal leegroven, net zoals dat het geval is met de plaatselijke abdij en het nonnenklooster. Daarbij nemen ze zoveel mogelijk lieden gevangen. Daarna drijven ze hun gevangenen en de gestolen hoornbeesten op door de parochies van Lo, Nieuwkappelle en andere. Het alarm weerklinkt doorheen heel Veurne-Ambacht.

Het landvolk dat verneemt wat er in de stad Lo aan de gang is toont zich in eerste instantie meer bezorgd over de eigen huisgezinnen en eigendommen dan om effectief tegen de vijand op te trekken. Toch zijn er nog wel aan aantal goedmenende boeren die de wapens grijpen en zich aanbieden om weerstand te bieden. Ondertussen is Pieter De Cerf met zijn compagnie van 140 keurlingen weggetrokken uit de versterking van Knokke en de omliggende forten.

Ze zetten samen de achtervolging in op de Oostendenaars. Die van Oostende binden in, te veel volk op komst, te veel alarm her en der. Ze denken nog aan één zaak: de buit veiligstellen. Met de mannen van De Cerf op hun hielen zal dat sowieso een hachelijke onderneming worden. De Engelsen verliezen enkele manschappen en moeten uiteindelijk het grootste deel van de kuddes achterlaten.

Deze halve mislukking verbittert de Oostendenaars om nog meer en hardere uitvallen te riskeren. Er vallen wel dagelijkse pogingen in dat verband te noteren. Op 3 juli 1591 proberen ze op gewelddadige wijze door te breken aan Ter Vate en daarmee veroorzaken ze natuurlijk weer de nodige beroering bij het landvolk.

Jacob Valcke en zijn soldaten op de Veurne-Ambachtse dijk bieden forse tegenstaand waardoor de Oostendenaars moet wijken terwijl ze zelfs enkele doden moeten achterlaten. De nacht die er op volgt vernieuwt de vijand zijn pogingen maar opnieuw blijven staan van van de kasselrij pal. Desondanks gaat het alarm op de hele kasselrij weer af. De magistraten van Bergen-Ambacht en Hondschote sturen hun keurlingen om hulp te bieden. Ze zullen drie dagen in Lo blijven terwijl de wethouders van Veurne-Ambacht hen ravitailleert met bier, kaas en brood om hen dan te informeren dat de vijand zich teruggetrokken heeft en dat we terug naar huis mogen.

14 juli 1591. Eduard Norrits geeft niet af. Tijdens een nachtelijke raid wagen de Oostendenaars zich met man en macht over de Ijzer. Ze maken daarbij gebruik van een kunstige brug, een soort platform gemaakt van tonnen en lichte materialen. Ze maken met 800 man de oversteek aan ’s Gravenbrug, ondanks de weerstand die de soldaten bieden vanaf de dijk.

Daarbij verwonden de geuzen de lokale kapitein Lioen Spierynck die een musketbal in zijn lichaam krijgt. Na de overtocht van de Ijzer stevenen de Oostendenaars nu af op Ramskapelle. Ze roven er alles wat er te stelen valt, steken de woningen van de plaats in brand, en dat scenario herhalen ze ook voor de boerderijen in de omgeving. Daarmee is hun vernielzucht nog helemaal niet voldaan.

Nu richten ze hun vizier op Wulpen. In de hele kasselrij gaan de alarmen af. Jonkheer Pieter Vander Burgh, de kapitein van het fort van Nieuwendamme treedt met zijn soldaten in het veld en krijgt daarbij de assistentie van de keurlingen van Bergen-Ambacht en Hondschote en een hele bende vrijwilligers, die haastig, zowel te voet als ’te peerde’ ter hulp snellen. Wanneer ze met zijn allen ter plekke komen zijn de vogels helaas al gaan vliegen, de buit hebben ze deze keer niet moeten achterlaten!

Uit deel 10 van ‘De Kronieken van de Westhoek’ (voorlopige tekst) (verschijnt einde 2020)

Article Categories:
terug naar het verleden
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *