Nogal wat oude handschriften leren ons dat er een zekere graaf Liederik en een graaf Ingelram hebben geleefd en dat de vader van Boudewijn de Eerste de naam droeg van Audacer. Onze voorouders hebben die namen aan elkaar geregen en zo kwamen zo uiteindelijk tot een min of meer acceptabele genealogie van het Vlaamse vorstenhuis. Met Liederik als stamvader van de dynastie en opgevolgd door zijn zoon Ingelram, zijn kleinzoon Audacer en zijn achterkleinzoon Boudewijn de Eerste.
De overtuiging van dat oude Vlaamse vorstenhuis wordt gaandeweg en in toenemende mate ondermijnd door een andere traditie. Een andere variante als het ware. In een kerk te Harelbeke ligt er een zekere Liederik begraven. Het kan geen kwaad om eens terug te keren in de tijd. Naar het jaar 1000. De stichting van het kapittel van Harelbeke. dertig jaar eerder is monnik van de Sint-Pietersabdij te Gent gaan verkondigen dat de vroegst gekende voorzaat van het heersende vorstenhuis de naam van Liederik moet gedragen hebben.
In Harelbeke aarzelt men niet om hun Liederik te vereenzelvigen met die eerste Vlaamse graaf. De kanunniken van het klooster van Harelbeke zijn uitermate in hun nopjes met het nieuws over Liederik. In hun kerk liggen de beenderen van de stamvader van het Vlaamse vorstenhuis begraven. Wat een eer voor de abdij. Welke schitterende vooruitzichten ontstaan er niet met die wetenschap? En toch is er een schaduwzijde aan het verhaal, want de begraven Liederik werd tot dan toe geacht enkel de graaf van Harelbeke te zijn geweest. En daar kunnen de vrome kanunniken het niet bij laten!
De volgende honderd jaar wint de in 836 overleden bescheiden gouwgraaf uit de streek van Sint-Omaars in toenemende mate aan praal en macht en aan prestige. Het gevolg van een intens lobbywerk die zelfs in onze moderne tijden niet zou misstaan. Deze graaf van Harelbeke zou in wezen over heel Vlaanderen hebben geheerst als eerste graaf van Vlaanderen. Velen delen deze mening niet, maar de druk om de Liederik van Harelbeke tot stamvader van het Vlaamse vorstenhuis te laten erkennen is groot.
Uiteindelijk ontstaat er in 1194 een vergelijk als de bezadigde Andreas Silvius, de prior van Marchiennes, officieel verklaart dat Liederik en na hem Ingelram en Audacer wel degelijk over Vlaanderen hebben geheerst. Echter niet als graaf maar wel als forestier, woudmeester in functie van de koning van Frankrijk.
Het vergelijk tussen de traditionele geschiedenis en de legende van Liederik is ongetwijfeld een overwinning voor de kanunniken van Harelbeke die de Liederiksage hebben verzonnen en verspreid. Hoe dan ook is het ontstaan van het Vlaamse vorstendom een mengeling van al dan niet verkeerde voorstellingen, legendes en verzinsels. Maar waar ligt de waarheid? De Liederiksage kan je trouwens uitgebreid en in al zijn details lezen in de kronieken van de Westhoek.
In de 9de eeuw is Vlaanderen bedekt met heide, bossen en moerassen. Ik baseer me onder andere op het briljante werk van de Gentse historicus Jan Dhondt (1915-1972). In het noorden ziet het landschap er totaal anders uit dan wat we op vandaag kennen, schrijft hij kort na de tweede wereldoorlog. Rond het jaar 400 is de zee diep in het land gedrongen en heeft ze zo een brede zone van het vasteland onbewoonbaar gemaakt. Het gebied staat wel niet continu onder water maar elk springtij of hoogtij is voldoende om het land opnieuw te doen overstromen.
Het zeewater laat een sliblaag van klei aanwassen zodat de bodem zich stilaan gaat verheffen. Het is een traag en geleidelijk proces dat zeker nog niet is afgelopen in de 9de eeuw. Noordelijk van de nieuwe kustlijn gaan zich de volgende eeuwen talrijke eilanden vormen. De zee is het diepst doorgedrongen in het oosten. De Vier Ambachten, de streek van Eeklo-Maldegem, en het noorden van het Land van Waas komen rond het jaar 400 serieus onder water te staan.
Het noorden van het land van Waas tot aan de duinengordel Melsele-Stekene (geen zeeduinen maar stuifzand) ligt aan de zee en vormt de grens van het Frankische kolonisatiegebied. Hier bevinden zich de uitgestrekte jachtgebieden van de koning van Frankrijk. Met domeinen als Saleghem, Melsele en Baldegem. Meer in het noordwesten verschijnen enkele eeuwen later een aantal eilanden: Wulpen, Zuidzand, Koezand, Zaamslag en Testerep.
De hele streek van de Vier-Ambachten zal trouwens nog lang een geheel van eilanden en eilandjes blijven. Aanvankelijk zijn die eilanden alleen maar zandbanken. Met uitzondering van Testerep, waar Oostende zich veel later gaat vormen, dat al wordt vermeld op het einde van de jaren 900, verschijnen de andere eilanden vrij laat. Wulpen en Cadzand hebben zich al gevormd in 1096. Axel verschijnt in 991 en Assenede pas in 1108. In het Brugse Vrije reikt de overstroomde zee tot vlak bij de plek waar later Brugge zal ontstaan.
De plaatsnamen die eindigen met -gem of -zele verraden de aanwezigheid van de zee. Kijk maar naar Dudzele, Kathem, Aarsele, Avingezele. Michem en Eitegem ter hoogte van Oostkerke. Gaarlem en Gijzeele bij Lissewege en Vlissegem. Pas later, in de 11de eeuw, zullen andere plaatsen ten noorden van Brugge vermeld worden. De plaats Oostburg is gelegen op het oostelijke uiteinde van het vasteland.
De IJzermonding is in die tijd een brede zeeader die het land binnen dringt tot Vleteren met het nabijgelegen Loo als een eiland. Nog voor 1100 wordt in de Translatio, Sancti Wandregisili gewag gemaakt van deze brede monding. Verder westwaarts liggen de moeren, een laagland dat nog lang zal overstroomd blijven. Sint-Winoksbergen ligt oorspronkelijk aan een zeeader en dat zal zo blijven tot in de 12de eeuw.
De monding van de Aa is niet meer zo aanzienlijk in de 11de eeuw maar verderop, ter hoogte van Sangatte en Oye, ligt een brede zeeader die Neuna wordt genoemd. De hele westkust is bezaaid met eilandjes. De inpoldering zal voor het jaar 1000 al bij al vrij beperkt blijven. De reeks burchten opgericht door Boudewijn de Tweede om het land te beschermen tegen de Noormannen, verraadt de toenmalige kustlijn. Oostburg, Aardenburg, Brugge, Oudenburg, Gistel, Veurne, Sint-Winoksbergen en Broekburg liggen allemaal op één lijn.
Het is de lijn die grotendeels overeenstemt met de kustlijn van 1100 jaar geleden. Overal langs de toenmalige kustlijn zijn er Frankische nederzettingen terug te vinden. In het noordoostelijke schiereiland van Waas zien we Melsele, Salegem en Baldegem. Iets meer naar het zuiden liggen Belsele en Bazel aan de Schelde. Zele ligt meer geïsoleerd in de domeinen van de pagus Wasiae. Aan de westzijde van de ‘fluvius maris’ die in de 10de eeuw reikt tot in Adegem, vinden we een reeks van Frankische boerderijen terug: de koninklijke ficus Maldegem, Adegem, Noorthem en Wielinghem, de Frankische nederzetting van de pagus Ronanensis.
In het Brugse, meer bepaald in de driehoek Brugge-Oudenburg-Torhout, de pagus Flandrensis, bestaan er talrijke Frankische domeinen: Sijzeele, Beernem, Zedelgem, Loppem, Snellegem, Straathem, Meshem, Bekegem, Roksem, Zerkegem, Eernegem, Ichtegem en andere. In de golf van Loo (de brede monding van de Ijzer) liggen Wulveringem, Alveringem, Vinkem, Houtem en Leyzele. Het is duidelijk dat de Franken de hele kuststreek van die tijd hebben gekoloniseerd.
Dit is een fragment uit Boek 1 van De Kronieken van de Westhoek


