banner
sep 3, 2021
826 Views

Broeder Desideratus

Written by
banner

Enkele jaren geleden, bij het schrijven over de geschiedenis van Diksmuide, heb ik het pad gekruist van dat van het klooster van Hemelsdale te Esen dat op een bepaald moment met man en macht verhuist naar Zillebeke. Een vluchtige ontmoeting die nu plots weer erg actueel wordt als ik het vergeelde boek ‘De Abdij ’s Hemelsdale 1237-1796′ van ‘Fr. Desideratus, o.c.r. Westvleteren’ uit 1949 in handen krijg en ik plots volop zin krijg om dit oude boek in een nieuw en actueel kleedje van onze latere dagen te vertalen.

Ik wil wel eens weten wie die broeder Desideratus eigenlijk is. Zijn volledige naam blijkt Odiel Marie Desideratus Slembrouck te zijn. Geboren te Werken in 1898, beleeft hij zijn jeugdjaren dus op een boogscheut van de plek waar zich ooit dat klooster heeft ontwikkeld. Odiel Slembrouck is een puber van zestien als de eerste wereldoorlog uitbreekt en hij, net zoals zo veel lotgenoten, moet uitwijken naar Frankrijk waar hij aanvankelijk werk vindt in het klein seminarie van Versailles. Op zijn achttien wordt hij gemobiliseerd en krijgt hij aan den lijve te maken met de gruwel van die vuile en eindeloze oorlog. De jongen moet dan al grote affectie hebben voor het kloosterleven.

Vanuit zijn standplek Alveringem kijkt hij begerig naar de naburige abdij van Sint-Sixtus te Westvleteren. Na de oorlog belandt hij echter niet daar, maar bij de Witte Paters van Boechout, in de buurt van Antwerpen. Ik haal deze boeiende informatie uit het jaarboek van het abdijmuseum van Koksijde. Odiel moet als jonge novice ongetwijfeld nog de knepen van het monnikenbestaan leren. Zoals de jongeren vandaag dwepen voor FC Barcelona of voor een of andere rijzende ster in de popwereld, blijkt onze broeder zich grotendeels te interesseren in het leven en de biografie van de Tongerense Lutgardis uit de jaren 1200, patrones van het Vlaamse volk en Cisterciënzerin van het eerste uur.

In 1924 slaagt broeder Desideratus in zijn doel en kan hij toetreden tot de stilte van de Sint-Sixtusabdij. Google toont zich weer eens erg behulpzaam. Ik stoot op een menukaart van 9 juni 1930 (2de Pinksteren) waarbij er in zijn thuisparochie Werken blijkbaar een plechtige eremis en dito viering doorgaat om zijn priesterwijding te vieren. De spijskaart achteraf toont een zesgangenmenu waarbij de ‘sneukelingen’ en de cognac niet ontbreken. Op een zeldzame foto uit 1935 zien we onze man voor de eerste keer in beeld.

Aan de Paterhoek te Westvleteren maakt Desideratus deel uit van de toneelvereniging ‘Omver en Erover’. We maken kennis met een bonkige en baardige man in witte pij. Ik zie datzelfde gezicht op zijn doodsprentje uit 1963. Odiel Slembrouck, eerwaarde Pater Desideratus, Cisterciënzer, monnik en priester van Sint-Sixtus blijkt op zijn vijfenzestig overleden in zijn geliefde abdij. Zijn boek over Hemelsdale krijgt hij afgewerkt in 1948. Op de 850ste verjaardag van de stichting van de abdij van Cîteaux, geeft hij aan.

Anno 2013 maak ik voor de eerste keer echt kennis met de ziel en de taal van pater Desideratus. Het wordt een ongetwijfeld boeiende ontmoeting tussen mijn nihilistische ziel en de mans godsovertuiging. Hoe zal ik dat in hemelsnaam aanpakken? Of is dat laatste een vingerwijzing in mijn richting? Voor de Franse revolutie telt West-Vlaanderen nog altijd vier vrouwenkloosters van de Orde van de H. Bernardus: Groeninghe in Kortrijk, Guldenberg in Wevelgem, Spermalie en ’s Hemelsdale in Brugge. Hier zijn doorheen onze geschiedenis zo veel jonge meisjes naar toe getrokken om hun leven te slijten binnen de muren van die kloosters. Ik krijg er warempel een claustrofobisch gevoel bij.

Onze pater-monnik gaat op zoek naar de levens van de vrome kloostervrouwen die ooit lotgenoten waren van het klooster van Hemelsdale. Het begint bij de Orde van Cîteaux. Maar eigenlijk nog veel eerder. Namelijk bij een zekere Benedictus die zich in het jaar 494 op veertienjarige leeftijd in het Italiaanse Subjaco terugtrekt om zijn leven in eenzaamheid te slijten in de hoop om één te worden met de oorsprong en de existentie van het leven op aarde.

Best vergelijkbaar eigenlijk met het boeddhisme, met alleen dat verschil dat Benedictus zijn oerbronnen bestempelt als ‘God’, what’s in a name? Vanuit die soberheid en ongetwijfeld louterende eenzaamheid van veel tientallen jaren contemplatie wordt hij de voorloper van duizenden monniken die zijn weg zullen volgen en vooral zijn regels die daar in Subjaco rond 540 tot stand komen. De wijsheid druipt er van af en de ‘Regula Benedicti’, een proloog met 73 hoofdstukken reglementen, worden in 590 opgepikt door de kersverse paus Gregorius de Grote die bepaald onder de indruk is van die vreemde monnik en diens ‘Regel van Benedictus’ en die als standaard procedure gaat invoeren in zijn kerk. Dat resulteert in een algemene verspreiding ervan over het westen van Europa.

Rond de jaren 800 bevestigt Karel de Grote, de grote heerser over Europa, dat de ‘Regula Benedicti’ de enige kloosterregel zal zijn in zijn rijk. Zo ontstaat in 910 als eerste het klooster van Cluny die op zijn beurt er voor zorgt dat Cîteaux in 1098, dank zij het toedoen van een groep witte monniken, het levenslicht ziet. Tot zover een stuk geschiedenis. Maar wat houdt die harde en bittere regel eigenlijk in? In plaats van zonde en hoogmoed komt er een ootmoedig leven van gehoorzaamheid en het zichzelf wegcijferen om terug te keren tot de essentie van het leven.

Of zoals Benedictus het omschrijft: alles hier beneden moet geprepareerd worden om de latere terugkeer naar God te vergemakkelijken. Desideratus heeft het over de roemrijke geschiedenis van een heel geslacht heiligen daar in Cluny en later in het nieuwe klooster van Molesmes, maar hij geeft in dezelfde zinnen ook aan dat het allemaal niet van een leien dakje loopt daar in dat klooster en dat die strakke regel in de praktijk met de voeten wordt getreden. Het vlees van de mens is natuurlijk onweerstaanbaar zwak.

Waarom anders zou Cîteaux zich van de ‘moerbrank’ afscheiden om de ‘Regel’ in zijn oorspronkelijke strengheid te kunnen beleven? Op 21 maart 1098 trappen eenentwintig monniken, onder leiding van een zekere Robertus, een Bourgondische edelman, het af daar in Molesmes. Ze hebben de gouden en zilveren bekers en borden gepikt, het heilig vaatwerk van die dagen. Samen met de koorboeken en één of andere stichtingsakte die nog afkomstig is van de bisschop van Châlons. De dissidenten vatten een tocht aan van twintig uur stappen.
Een mars die hen leidt tot aan de wildernis van Cîteaux, Cistercium, vijf uur ten zuiden van Dijon. In onze hedendaagse termen is de afstand tussen Dijon en Cîteaux in werkelijkheid 24 kilometer. Hier beginnen de eenvoudige monniken aan hun jaar nul. Een nieuw klooster in de brousse van Bourgondië bouwen is ongetwijfeld geen sinecure, maar deze plek zal later de bakermat blijken van de Cisterciënzerorde. Ze leven een hard en ruw leven waar het gezelschap meer dan eens dreigt om er onderdoor te gaan. Gelukkig zijn er de humor en de menselijkheid van Bernardus van Fontaines die vanaf zijn intrede in 1115, met een stuk tederheid en flegma, er voor zorgt dat de abdij plots aantrekkelijk wordt voor tientallen nieuwe monniken die Cîteaux plots gaan bekijken als een hippe plek, vooral in de context van een jeugd die toen blijkbaar al even rusteloos en losbandig is als die van nu en die enkel via de strenge boetedoening in het klooster in het gareel kan gehouden worden.

Onze priester-pater van Westvleteren heeft het in zeer lovende termen over zijn Bernardus van Fontaines die aan de basis ligt van de stichting van een klooster in Clervaux en zo bekend geraakt als Bernardus van Clairvaux. Wie zijn wij om daar wat van af te doen? Feit is wel dat de man in wezen een Bourgondische edelman is die er met een stuk of wat familieleden de scepter gaat zwaaien over de grondgebieden van de abdij en de veel nieuwe abdijen die nu plots over heel Europa als paddenstoelen uit de grond schieten.

Bij zijn dood in 1153 telt de orde meer dan driehonderd kloosters. Onder het mum van het eenvoudig en primitief leven in de vele kloosters, meestal gelegen in onherbergzame gebieden, openbaart zich in de achtergrond een geniale financiële strategie. Met Bernardus van Clairvaux aan het hoofd van dit indrukwekkend imperium. De postulanten stromen inderdaad in groten getale toe en de aanvragen zijn zo talrijk, dat er volgens Desideratus in 1134 als zevenenzeventig Cisterciënzerkloosters zijn, waaronder de Bourgondische adel schuil gaat.

Ter Duinen en Orval zijn er al in ons land. Hij vraagt zich terecht af hoeveel jonge Vlaamse edelen Bernardus tijdens zijn reizen door onze gewesten eigenlijk niet meelokt naar Clairvaux? Wat hij er niet bij vertelt, is natuurlijk het feit dat er enkel kan toegetreden worden na afstand van eigendommen en gronden aan de abdij van zijn keuze. Die Bernardus moet ongetwijfeld een speciale en vooral erg machtige man zijn. Een persoonlijkheid tot en met. Bij de lage landen aan de zee worden de kloosterlingen omschreven als ‘Bernardijnen’. En ook de oude kronieken die het hebben over onze Vlaamse gewesten spreken over de orde van de Heilige Bernardus. Maar wat heeft het vrouwenklooster Hemelsdale te zien met dat mannenbastion van Bernardus?

Het strenge kloosterleven blijkt ook vrouwen aan te trekken. In 1123 zien we een eerste vrouwenklooster van de Orde van de Cisterciënzers tot stand komen in Tard, ook al in de buurt van Dijon. Centraal in de Bourgondische bakermat. Van dan af gaat de ontwikkeling snel en komen er meer vrouwenkloosters dan abdijen. Desideratus spreekt zijn bewondering voor het zwakke geslacht niet onder stoelen of banken. Dat zo veel vrouwen aangetrokken worden tot het strikte kloosterleven en dan nog dat van de strenge Orde van Cîteaux, gaat zijn petje te boven. Wat kan er anders achter schuilen dan de Goddelijke Voorzienigheid, schrijft hij. Zo veel zielen die geroepen worden om een volmaakt leven te leiden.

Er komt al snel een andere reden aan de oppervlakte. De eerste kloosters worden vooral bevolkt door jonge weduwen die hun man zijn kwijtgespeeld in de aanhoudende oorlogen en de tochten naar het heilig land. Het potentieel aan jonge mannen is flink uitgedund en met al die jonge weduwen op de markt is het aanbod van mannelijk libido bepaald schaars. En dat in combinatie met de ruwe zeden van het volk van die dagen.

De geestelijken proberen met harde hand de christelijke regels op te leggen, maar kunnen natuurlijk niet verijdelen dat jeugdige vrouwen en maagden zowat overal gevaar lopen om geschaakt te worden. De keuze van de dames voor de kuisheid en de vrede voor hun God is uiteraard vaak een vlucht naar veiligheid en geborgenheid. Een ooggetuige van de vloed naar de kloosters omschrijft het in het begin van de jaren 1200 als volgt: ‘jonge dochters lopen er met hopen naar toe, weduwen snellen er heen. Kloosterzusters verlaten het kleed dat zij droegen, ten einde de voordelen van een strenger en volmaakter leven te genieten. Edele vrouwen doen afstand van hun goederen en bezittingen en gaan zich ootmoedig verbergen in ’s Heren huis, liever dan te blijven wonen in de tenten der zondaars.’

Uit deel 2 van ‘De Kronieken van de Westhoek’

 

Article Tags:
· · · · · · ·
Article Categories:
terug naar het verleden
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *