Oktober 1569. De aangekondigde belasting wordt officieel. Iedereen moet een honderdste penning van de waarde van zijn roerende en onroerende activa afstaan aan de overheid. Een vermogensbelasting van één percent op eigendom. Dat mag gebeuren in drie keer. ‘Nu, dan en nooit’, denk ik bij mezelf, maar zo eenvoudig zal het wel niet zijn. Wie geen honderd gulden bezit wordt vrijgesteld van belasting. In elke parochie van de stad worden er vier mannen aangeduid. Nadat ze de eed hebben afgelegd dienen ze bij al hun medeparochianen op huisbezoek te gaan om er te gaan schatten hoeveel iedereen waard is. De vier moeten al de huizen individueel aflopen, elke woning krijgt dus de vier heren afzonderlijk op bezoek. De experten mogen geen overleg plegen met elkaar en dienen hun rapporten rechtstreeks over te maken aan de burgemeester.
De burgers krijgen het recht om niet akkoord te gaan met de schatting. Dan komt er een tegenonderzoek. Wie ongelijk heeft zal het vierdubbele betalen met daarbij nog een boete voor de gemaakte kosten. Zo wordt er op 22, 23 en 24 november van huis tot huis gegaan om de eigendommen van de mensen te schatten. Daarbij worden al de huizen, erven, bossen, velden, molens en alle andere onroerende eigendommen omschreven en naar waarde geschat. De eigenaars zullen hun belastingen moeten zien te betalen in drie keer. Met kerstdag van 1569, einde juni 1570 en de rest op kerstdag 1570. Op de 15de dag van december 1569 ondergaat Coppen Ardaen zijn onthalzing. Ook hij had zich aan een inbraak in de kerk gewaagd, zat hiervoor twintig maand gevangen. Gelukkig vergeeft God hem zijn zonden en kan hij treffelijk begraven worden.
Voor ik het goed en wel doorheb, leef ik al in het jaar 1570. Waar er tijdens de decembermaand zowat elke dag sneeuw is gevallen, bleef januari een rustige grijze en zachte maand. Pas naar februari toe begint het weer hard te vriezen. Lichtmis komt er aan en dat is zo precies een van de favorieten van koning winter. Op 1 februari schiet Gelein Everaert nog eens in actie. Een schavot met drie masten en evenveel kettingen. Met daarbij het ondertussen beruchte ‘huizeken’. Een constructie van riet en hout die straks weer zal dienen als brandstapel. Drie ketters worden er naartoe gesleurd. Het moet zowat acht uur in de morgen zijn. Twee van de drie zijn hardleers en willen niet van hun geloof afstappen. De derde weifelt en twijfelt. Het is hem allemaal niet zoveel waard om levend verbrand te worden. De provoost spaart de jongen nog even. De anderen krijgen de kettingen rond zich heen gesnoerd en verdwijnen in het vuur. Hun krijsen en jammeren dringt door merg en been. Hier kan je nooit aan wennen. Daarna worden ze allebei aan de schandpaal opgehangen.
6 februari 1570. Een jongen die niet goed weet wat hij wil met zijn geloof mag het eens gaan uitleggen bij de provoost. Aan het vuur is hij al ontsnapt. Everaert moet blijkbaar wel verrast zijn dat hij zich niet met volle goesting wil overgeven aan het katholiek geloof en feitelijk blijft zweren bij de verboden variante. In het holst van de nacht wordt hij opgeknoopt. Zijn lichaam blijft tot acht uur in de morgen aan het touw bengelen. Daarna wordt hij weggebracht van het bezant en gerecht aan een staak buiten de Boterpoort.
Zaterdag 11 maart 1570. De baljuw van de Zale spreekt recht over Jacob Speeken. De feiten spreken voor zich. Op 25 februari arriveerde Speeken bij de woning van Passchier Yweins in de parochie van Zonnebeke waar hij de vrouw des huizes koelbloedig vermoord heeft. De arme dame werd bedacht met liefst negentien messteken. Daarbij heeft hij haar spinrokken gestolen samen met een som geld. Drie gulden. Terwijl hij haar man heeft verscholen in een nabijgelegen bos, was hij zo stoutmoedig om het spintoestel te verpatsen in de herberg aan de Driemolens.
Waardoor de gruwelijke feiten bekend raakten. Jacob Speeken werd van zijn bed gelicht en opgesloten. Tot nu dus. Hij bekent de feiten voor de leenmannen van het Ieperse hier aan het Zaalhof. Zijn straf is niet van de poes. Op de grote brug aan het Zaalhof wordt hij vastgebonden aan de staart van een paard om er vervolgens alle hoeken en kanten van het plein te zien. Daarna volgt een geseling met scherpe roeden. Voor het huis van de kasselrij op de grote markt houwt de beul zijn vuist eraf waarop hij levend verbrand wordt. De misdadiger toont wel berouw voor zijn daden, dat mag gezegd worden, hij blijft er de hele tijd rustig bij. Tot in de dood. Daarna hangen de gerechtsmedewerkers zijn kadaver op aan een schandpaal onderweg naar de Nonnenbossen. Zijn vuist wordt aan de staak gespijkerd, samen met het mes waarmee hij de feiten heeft gepleegd.
Maandag 17 april 1570. Het volgend slachtoffer van Gelein Everaert is deze keer een dertigjarige barbier die meegevochten heeft met Jan Denys bij Wattrelos. Hij droeg er het vaandel. Na een gevangenschap van twintig maand wordt hij levend verbrand voor het gasthuis op de grote markt. Tijdens zijn lijdensweg weigert hij af te stappen van zijn opinie. Twee maand later is het de beurt aan Lieven Mael van Dikkebus. Hij heeft eerder zijn parochiepriester ’s nachts uit zijn woning verjaagd. De snoodaard heeft het zelfs gewaagd om de klepels uit de klokken te verwijderen. Het zwaard zal straks zijn werk doen. De 6de juli leiden enkele gerechtsmedewerkers Pieter Vercken naar Voormezele waar hij berecht zal worden door de baljuw van meneer van Maele en de leenmannen van het Ieperse. Vercken heeft op Allerzielen van 1569 zijn broer vermoord. Ook hij zal onthalsd worden voor zijn misdaad.
30 juli 1570. Bisschop Rythovius laat eindelijk nog eens iets van zich horen. Tijdens zijn sermoen spreekt hij een algemeen pardon uit voor alle misdaden uit het verleden. Het gemeen heeft er behoorlijk lang op moeten wachten. Het pardon komt direct van de paus. Vergiffenis van de paus, de poorters zijn opgelucht als dit pardon na de mis ook effectief omgeroepen wordt aan het bezant. In de aanwezigheid van de heren van de wet. Vermoedelijk zullen ze de boel ondertussen al wel hebben uitgemest.
Half augustus krijgen de Nederlanden hoog bezoek. Alva en zijn edelen wachten in Nijmegen, in Gelderland op de komst van de koningin. Anna van Oostenrijk is nog maar twee maanden getrouwd met koning Filips van Spanje. Zijn vierde huwelijk. Eigenlijk moet ze nonkel zeggen tegen haar man. Een wetenschap die de paus tactvol door de vingers ziet. Anna is de dochter van keizer Maximiliaan II van het heilig Roomse rijk. Ze krijgt in Gelderland een warm onthaal met alle eer van dien. Tornooien en banketten, de decadente geplogenheden van de beau monde. De Vlamingen zullen hun vermogensbelasting wel betalen. Op 26 augustus staat mevrouw de koningin in Antwerpen. Opnieuw enkele dagen volgepropt met elitaire toestanden. Daarna reist ze naar Bergen-op-Zoom waar ze gratie verleent aan een groep bannelingen. Het valt wel op dat er geen enkele behoort tot de nieuwe religie. Via Zeeland vaart Anna nu terug naar Spanje.
17 september 1570. De kerk in Ieper wil ook wel zijn duit in het zakje doen voor een behouden terugkeer van de koningin. Er gaat hier een algemene processie rond om te bidden voor God dat Anna goede wind kan krijgen op zee. En terwijl ze nu toch bezig zijn met bidden, kunnen de mensen meteen ook vragen aan de Heer dat hij vrede en eendracht zou mogen brengen over Vlaanderen. De bisschop houdt een bevlogen sermoen in de kerk van Sint-Pieter. Hij blijft bij zijn vergiffenis voor de zonden en pleit er vol vuur voor dat al zijn parochianen naar zijn kerk zullen terugkeren. Terwijl Anna met of tegen haar zin zat te kijken naar de voor haar georganiseerde tornooien in Nijmegen werd hier in Ieper een man opgepakt.
Jacob de Ronzelaer slaagt er in om een zekere Meus bij de lurven te vatten in de buurt van de Tempelpoort. Een kerkbreker die drie jaar in Engeland heeft gewoond. Hij was daardoor verbannen verklaard. Meus wordt betrapt bij het binnensmokkelen van brieven die bestemd zijn voor Ieperse burgers. Iets wat zowel binnen als buiten de stadsmuren streng verboden is. Meus wordt in de folterkamer gebracht waar hij niet veel anders kan dan bekennen voor wie zijn brieven bestemd zijn. Een maand later worden de gevolgen van zijn bekentenis zichtbaar. Zes poorters worden ’s nachts van hun bed gelicht. Jan de Beer, Jan de Meulenare, een vrouw die woont buiten de Tempelpoort en een die woont achter de watermolen. En tot slot ook nog twee schippers van Brielen.
Rond 30 december zal de vierschaar zich uitspreken over hun lot. De Beer en de Meulenare dienen in hun ondergoed vergiffenis te vragen aan God van het hemelrijk en natuurlijk aan de justitie. Met een ongebrande kaars in de hand meestappen in een algemene processie. Ook beide vrouwen krijgen een gelijkaardige straf. Het gemeen is behoorlijk opgelucht dat mijnheer de burgemeester zich mild toont ten opzichte van de sukkelaars. Volgens de plakkaten hadden ze moeten sterven.
Voor Meus zal er minder medelijden getoond worden. Ik voel het aan mijn water. Op donderdag 4 januari 1571 wordt hij berecht. Ik hoor nu pas dat hij al in de cel zit sinds 16 augustus. De vierschaar zal voor de gelegenheid eens niet presideren in de lakenhalle. Dat gebeurt op een grote weide achter de herberg ‘Het Tamboerke’, een beetje buiten de Tempelpoort. Het weer oogt vriendelijk. Mijn nieuwsgierigheid wint het van mijn angst om weer eens ondergedompeld te worden in dit sfeertje van wraak en bloederig geweld. Als de heren van de wet rond tien uur komen aanschoffelen sta ik al in aanslag om niets van het schouwspel te missen. De beschuldigde arriveert in het gezelschap van baljuw Jan de Moor welke in die tijd eveneens baljuw is van de Tempelrij van de stad.
Meus wordt – zoals algemeen verwacht – natuurlijk veroordeeld. Omdat hij ingebroken heeft in een kerk. En vooral omdat hij zijn verbanning van vijftig jaar aan zijn laarzen heeft gelapt als zijnde de bode van Engelse brieven van en naar Ieper. Iets wat streng verboden was. Nadat de beklaagde weigert om af te stappen van zijn geloof wordt hij veroordeeld om levend verbrand te worden. Wat kort daarna ook gebeurt. Zijn verkoolde lijk wordt traditiegetrouw aan een staak opgehangen.
16 januari 1571. De relatieve rust in Ieper wordt verstoord door de passage van drie vendels paardenvolk. Om en bij de driehonderd Italianen die blijkbaar op weg zijn naar Lorreinen. Een week later gebeurt er nog iets wat ik als heel vreemd kan bestempelen. Sint-Vincent valt op 22 januari. Normaal gezien moet er die dag niet gewerkt worden, maar de feestdag is dit jaar om een of andere reden zomaar afgeschaft. De werkklok luidt als op een gewone werkdag. Het is werken geblazen voor de Ieperlingen. Diezelfde dag raakt het ook bekend dat er nog negen andere heilige dagen getransformeerd worden tot ordinaire werkdagen. De overwegend katholieke bevolking snapt hoegenaamd niet wat hier de bedoeling van kan zijn. Heeft het te maken met de onverzadigbare geldhonger van hertog Alva? Ik weet het niet. Veel meer dan gehoorzamen zit er niet in.
Rond Pasen krijgen we berichten dat de Noordzee weer erg belemmerd wordt door zeerovers die grote malheuren aanrichten bij de commerciële schepen. Kooplieden en schippers worden overvallen en op rantsoen gezet. Het gevolg van die situatie is een flinke daling van de handelsactiviteiten. Op 15 juni wordt er justitie gesproken over een schapendief. Die heeft een hele kudde schapen en een koe ontvreemd. Hij werd gevangen gezet op verzoek van Joris van Hallen, de baljuw van de heerlijkheid van het Rollegemse.
De veedief wordt opgeknoopt in de buurt van Sint-Jan, langs de grote weg die men passeert om naar Diksmuide te gaan. Op diezelfde dag krijgen er nog twee Duitsers en een vrouw straffen die vallen onder de jurisdictie van dezelfde heerlijkheid. Ze hebben de mensen op den buiten overvallen en veel kwaad aangericht. De schepenen geven het bevel om de drie te deponeren aan een schavot voor de Gulden Poort. Met een strop om de hals worden ze met scherpe roeden gegeseld en met gloeiend ijzer verwend. De Duitsers worden voor vijftig jaar uit de Nederlanden weggestuurd op het risico van ophanging. Ook de vrouw wordt gegeseld. Ze hangt voor de gelegenheid aan een boom. De doodgewone huisvrouw wordt daarna verbannen voor een termijn van drie jaar.
Dit is een fragment uit Boek 8 van De Kronieken van de Westhoek