‘Zo oud als de straat’ is een bekend Vlaams spreekwoord dat erop wijst dat de straten wel heel oud moeten zijn. Het kan ook niet anders want zodra men ergen bewoners heeft, ontstaan ook wegen. De eerste bewoners hebben hun wegen ‘gelopen’ of met hun getrek ‘gereden’ over de heide, door het bos, tussen de moerassen van hun hut naar de gebuur, naar de plaatsen van de bijeenkomsten, naar hun akkers, naar het nabij gelegen dorp of stad. Ze bekommerden zich daarbij niet om rechte lijnen of nauwkeurige begrenzingen.
Men volgde vooral hoog gelegen en dus drogere delen waardoor soms een bochtig tracé ontstond. Die wegen waren dan ook zeer breed, temeer daar er dan nog ruimte genoeg was en landhonger nog onbestaande was.
Men noemde ze wel eens ’s heeren straeten wat wil zeggen dat ze eigendom waren van de heer, dus van iedereen van de gemeenschap. Wat erop groeide was vrije weide. Overblijfselen van dit vrij gebruik (vroente in de archieven) waren tot voor kort de arme lieden met hun koetje aan de leiband of schaapherders en nu nog soms een geit of een schaap aan een paal, het hooien van de straatbermen, het snijden van gras voor de konijnen, enz…
Vanaf de 11de en 12de eeuw werden de gronden meer en meer ontgonnen. Er ontstond landhonger bij de landelijke bevolking en de ploeg versmalde geleidelijk de wegen. In de bebouwde kommen palmden de ‘vercijnsde uitwegen’ (plaatsen op de straat voor een erf waar een ambachtsman zijn werkplaats opstelde, bv. een smid zijn smidse) een deel van de straatbreedte in. Dit alles leidde ertoe dat men moest ingrijpen en ‘de costuimen en ordonnantien’ een minimum breedte van de straat dienden te bepalen.
Het onderhoud van de wegen bij ons was tot ongeveer het midden van de 19de eeuw ten laste van de aanpalende eigenaars of pachters. In de archieven zijn nog enkele verslagen van de ‘straatschouwingen’ te vinden uit de jaren 1600 tot 1700. Ze bevatten de namen van de pachters en/of eigenaars die aangemaand worden de weg langs hun land in orde te brengen, of die een boete moeten betalen. In oude pachtbrieven wordt o.a. ook vermeld: blijven ten laste van de pachter straet – ende voetwegh schouwyngen sonder afslagh op de pachtsommen principael (verpachting van de Corenwijndt meulen 7 april 1772).
Van zodra men begon met het plaveien van de wegen (1853: Poperingestraat in Westvleteren) verhuist de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de wegen naar de gemeente (gemeenteraad 13.10.1853, 1.6.1855 en 16.12.1868) die door middel van.bijkomende opcentiemen deze werken bekostigt.
Zoals reeds vermeld ‘begon men in 1853 met het plaveien van de Poperingestraat in Westvleteren. Daarna volgde de Krombekestraat en de baan Krombeke-Poperinge. De overige wegen werden met kiezelstenen in orde gebracht vanaf ca. 1885 nadat de tramweg Ieper-Veurne werd aangelegd. Het gemeentebestuur kochtde kiezelstenen aan en de boeren voerden ze, tegen een kleine vergoeding, van de tramstatie te Oostvleteren ter plaatse in onze aardewegen. De tramlijn Diksmuide-Poperinge over Westvleteren werd pas aangelegd na 1900 (gemeenteraad 6.8.1898, 18.10.1898, 23.1.1900 en 11,12.1900).
Deze lijn werd in 1950 vervangen door een autobus. Vermeldenswaard voor die tramlijn is wel dat, alhoewel reeds lang buiten gebruik en opgebroken, de gemeente nog steeds betaalt voor de aanleg ervan, daar werd beslist de betaling te spreiden over een periode van 90 jaar (gemeenteraad 18,10.1898 en 11,12,1900).
De eerste steenwegen in Westvleteren (Poperingestraat en Krombekestraat kenden ook tolbarelen waar men moest betalen om ze te mogen gebruiken (vgl. met de huidige tolbarelen op sommige Franse autosnelwegen). De laatste tolbarelen werden afgeschaft op 1.1.1868 (gemeenteraad 17.8.1867 en 29,10.1867).
–
J. D. in Vlietmara – Heemkring van Vleteren – 21 maart 1979 –