De geboorte van de nieuwe graaf. De erfopvolger. En deze keer geen immigrant. Een kind geboren op Vlaamse bodem. Bij mijn research stuit ik op de hele ‘story’ van de geboorte. Vooral de link met Pont-à-Vendin vind ik geniaal. Bronnen die elkaar ontmoeten zowat 500 jaar geleden. Ze lezen als ‘De Standaard’ en ‘De Morgen’ van de middeleeuwen. Met de journalisten als de kroniekschrijvers van die dagen. Ik probeer ze te citeren in hun woorden van nu, met inbegrip van de nodige overdrijvingen en ophemeling. Ik denk bij mezelf: ‘wat kan dat de gewone mensen van die vervlogen dagen eigenlijk gestolen worden?’ De kop is duidelijk: ‘vreugdebedrijven bij de geboorte van Filips de Schone binnen Brugge’.
‘De 22ste juni van het jaar 1478, werd Filips de Schone, omtrent de middag in het Prinsenhof te Brugge, dat Maria van Bourgondië, echtgenote van Maximiliaan van Oostenrijk, toen betrokken had, ter wereld gebracht. In al de steden en dorpen der staten van Vlaanderen, Brabant, Henegouwen, Artois, Namen, Holland, Zeeland, Limburg, Luxemburg, enz, welke aan het machtig huis van Bourgondië onderhorig waren, werd de geboorte op het prachtichste begroet.’ Het is overduidelijk dat de Bourgondische rangen gesloten zijn. De pracht en de praal en de exotische taferelen illustreren het prima.
‘Overal juicht men met de eervolste vreugdebedrijven, het gelukkig voorval, welk Maximiliaan een erfgenaam zond, toe. Met ongehoorde pracht en rijkdom wedijvert men in alle plaatsen. Elkeen wil in sierlijkheid te boven stijgen. De heer Adolf van Ravestein, ruwaard van Vlaanderen, vaardigt op staande voet een bode af tot hertog Maximiliaan die op dat moment in Pont-à-Vendin gelegerd is. De vorst wordt levendig getroffen door de tijding. Aanstonds wordt het nieuws door geheel de legerplaats, bij het geschal van de bazuinen, verkondigd, en vreugdevieringen worden ter ere van de nieuwgeborene aanbevolen.’ Vooral de uitspattingen van vreugde in Brugge zijn ongezien, schrijven de commentatoren.
We gaan er even naartoe. ‘Het zwaar gebrom van de klokken kondigt omtrent de middag de intrede van de prins aan. Tonelen en praalschavotten staan op de bijzonderste plaatsen opgericht. Overal in de straten zijn de vreugdevuren aangestoken. Met het vallen van de avond is de hele stad met toortsen en fakkels verlicht. De volgende dag wordt er door het magistraat, in het bijzijn van Lodewijk van Brugge, heer van Gruuthuze, en Martyn Lem, de burgemeester, een verbod van alle slavelijke werken uitgevaardigd.
Voor de halle, het stadhuis en het Prinsenhof wordt er geld aan de ingezetenen uitgereikt, die allen de grootste geestdrift betuigen en de stad onder het geroep van ‘Heil Heil’ deden weergalmen.’ Ik besef het. Dit is bombastisch. Maar de teksten puilen uit van de details en ze creëren meteen ook een impressie hoe het er in 1477 aan toe is gegaan. ‘Een houten gaanderij, acht voeten breed en vijf voeten boven de grond verheven, strekt zich uit van ’s Hertogen hof, lopende door de St.-Amandsstraat over de Markt, de Breydelstraat, tot aan de zuidelijke deur van de St.-Donaaskerk.
Deze verheven zoldering is rijkelijk bedekt met tapijten en behangen met gouden laken.’ De schrijvers van de Chronyke van Vlaenderen zitten er met open mond naar te kijken. ‘Maer geen monden en konnen uytspreken, geene pennen en konnen beschryven de praght, de konst, de kostelykheyd en uytgesogte cieringen, soo van tapyten als andere stoffen, met de welcke dezen nieuwen wegh is bedekt ende behangen.’
‘Aan beide zijden staan de schutters van de voet- en handbooggilden. Samen met de tweeënvijftig dekens en meer dan veertienhonderd ambachtslieden die elk een flambeeuw in de hand houden.’ Die flambeeuw is een houten stok met daarbovenop een klein glazen lantaarn, vertelt Google, maar ik keer onmiddellijk terug naar een tijd waar er van internet nog geen sprake is. ‘De afgevaardigden van de onderhorige steden zijn ook tot het feest geroepen. Om vier uur in de namiddag schiet de stoet in gang en beginnen de hoogwaardigheidsbekleders onder het luiden van de klokken hun tocht naar de kerk.’ ‘Met vooraan de afgevaardigden van de steden die zeggenschap moeten afleggen aan Brugge. Vier van Sluis, Damme, Aardenburg, Blankenberge en twee van Oostende.
Ze dragen allemaal een toorts van een kilo of drie. Vijf pond om precies te zijn. Ze worden gevolgd door honderdvijftig in het zwart geklede edelen van de poorterie. Met daarachter twee schepenen en een pensionaris van Gent, de heren van de wet van Brugge en meer dan honderd heren van het hof. Ze dragen allemaal brandende waslichten in de hand.’ De geestelijken mogen natuurlijk niet ontbreken. ‘Hier na komen de geestelijken statig aangestapt. Zeven gemijterde abten en acht andere prelaten worden gevolgd door die van het kapittel van St.-Donaas, de bijzonderste kapelanen van het hof, de bisschoppen van Sarepten en Doornik.
Allemaal getooid in hun prachtigste gewaad. De stoet wordt afgesloten met nog verscheidene helden en edelen van het land.’ ‘De hertogin Margaretha van York, de weduwe van Karel de Stoute, draagt de kleine in haar armen. Adolf van Ravestein is er en ook de heer van St.-Pol.’ Bizar genoeg is er van Jan van Dadizele geen sprake.
Ook de Sint-Donaaskerk is rijkelijk versierd met de exclusieve doopvont centraal in het hoofdkoor. ‘De belangrijkste edelen heffen het kind de hoogte in. De bisschop van Doornik doopt het kind en geeft het, op verzoek van de hertogin, de naam van Filips, net zoals zijn overleden grootvader Filips de Goede.’ De kleine krijgt goud, zilver, geld en juwelen van de hoge gasten en dan vertrekt de stoet terug naar het Prinsenhof. ‘Langs de straten waar de stoet voorbij moet, staan er duizenden mensen verzameld.
Vooral op de grote markt staat er een menigte van volk. Iedereen wil het kind zien, want, zo vertelt een oude kroniek, staan er onder de mensen van Brugge nogal wat aanhangers van Lodewijk de 11de, de koning van Frankrijk, die sinds de geboorte van de kleine overal rond bazuint dat het kind geen zoon is, maar eigenlijk een schone dochter. Wanneer de stoet eindelijk op de markt aankomt en er halt houdt, toont hertogin Margaretha het naakte kind aan het volk.’ Gelukkig is het zomer. ‘Bekijk hier uw jonge heer Filips, voortgesproten uit het bloed van de Romeinse keizers’, roept ze zonder enige gêne. Uit de duizenden monden weerklinkt nu opnieuw ‘Heil Heil’ en Adolf van Ravestein strooit gul in het rond met gouden en zilveren penningen.’
De feestelijke dag wordt afgesloten met een plechtig avondmaal, waarbij alle gasten die hebben deelgenomen aan de doopplechtigheid mogen aanschuiven. De huizen worden opnieuw verlicht en op de bijzonderste plekken van de stad wordt er vuurwerk afgestoken.’
Dit is een fragment uit Boek 5 van De Kronieken van de Westhoek