Het jaar 1386. Er worden in Vlaanderen grote voorbereidselen getroffen om ten oorlog te trekken. De nodige zeeschepen worden klaargestoomd en alles wat noodzakelijk is, wordt aangevoerd. De bemanning van die schepen zal zich binnenkort aanmelden in Vlaanderen, althans dat schrijft de hertog van Bourgondië in een brief aan die van Veurne.
Hij waarschuwt de Veurnenaars dat ze het land moeten verdedigen moesten de Engelsen tijdens zijn afwezigheid Vlaanderen binnenvallen. Zijn brief dateert van 23 september 1386. Er zal zich nogal een pak volk van verschillende nationaliteiten aanbieden in de streek van Veurne met de bedoeling van in te schepen bij de oorlogsvloot. De prinselijke boodschap is duidelijk: het zou verstandig zijn om al die vreemden buiten de eigen stadsmuren te houden. Het stadsbestuur moet er voor zorgen dat ze te allen tijde meester blijven over de situatie.
Mensen van standing kunnen binnen de stadsmuren worden toegelaten en voor de rest moeten de Veurnenaars er zorg voor dragen om niet beroofd te worden en zeker de stadspoorten goed gesloten te houden. ‘Verders moeste men voorsorgen nemen dat de stadt niet en soude ontbloot wesen van leeftochten, midts sy eene der grensplaetsen van Cales was.’ Het duurt niet lang voor de streek van Veurne-Ambacht en de andere kasselrijen uit de streek overspoeld worden door vreemde soldaten. Na een tijdje krijgt dat gespuis allemaal de nodige instructies om zich te gaan presenteren in Duinkerke, Nieuwpoort en de andere zeehavens. Hier zullen de huurlingen inschepen voor Engeland. Dat werd trouwens hoog tijd.
De buitenbevolking, gemeenzaam de ‘landslieden’ genoemd, heeft het zwaar te verduren gehad met al die vreemde luizen. De mensen zijn blut en beroofd, ‘door vele lieden aerme gemaeckt’. De aanval op Engeland loopt echter af op een sisser. Dat geven de jaarboeken toch aan: ‘edoch dese groote wapeninge is vergaen in roock, want sy heeft geene de minste vrucht tewege gebragt.’ Het gevaar dreigt vooral van de Engelsen zelf te komen. De magistraten van West-Vlaanderen krijgen allemaal de raad om zo goed als mogelijk hun steden te versterken zodat ze weerstand kunnen bieden aan de vijand.
De Veurnse bevolking reageert eveneens op de vraag van hun prins. De vestingen vertonen nogal wat gebreken en die moeten zo goed als mogelijk hersteld worden. Veel moeten we ons trouwens niet voorstellen van die vestinggordel. Eigenlijk is het een houten omheining. Een rij van verticaal opgestelde balken zoals dat het geval is bij de meeste Vlaamse steden. Door de ‘lanckhede’ van de tijd zijn nogal wat balken rot geworden en dus dringend aan vervanging toe. De wethouders in Veurne zijn van mening dat het kostenplaatje om al die houten balken te vervangen eigenlijk niet verantwoord is. Binnen de kortste tijd zullen vocht en schimmels opnieuw hun werk doen en zo blijven ze bezig.
Er wordt beslist dat de zwakke plaatsen voortaan vervangen zullen worden door stenen constructies. In 1386 wordt er dus voor de eerste keer werk gemaakt van de stenen versterking van Veurne. ‘Van toen voorts hebben ze van jare tot jare een deel van de vestingen doen in brijcken stellen, tot dat de stadt geheel bemeurt was.’ Het is een zware onderneming voor het stadje dat de voorbije jaren al zo veel te verduren kreeg door de invasie van de Engelsen. Ik verwijs daarbij nog eens naar de periode van het beleg van Ieper in 1383, waarbij Veurne in de nasleep van het terugtrekken van de Engelse troepen zware averij opliep.
Het stadsbestuur wil uiteraard hun stad beschermen tegen mogelijke beproevingen in de toekomst, maar de middelen ontbreken om echt door te werken aan de vernieuwing van hun stadsgordel. ‘Kan de hertog van Bourgondië eventueel niet tussenkomen in de kosten?’ Ondertussen zijn we al in 1388 aanbeland en er komt inderdaad een financiële regeling tot stand. Zowat dertig percent van wat de mensen jaarlijks als taks dienen te betalen aan hertog Filips de Stoute, wordt kwijtgescholden.
Dat geld kan nu naar het stadsbestuur gaan ‘op dat ’t begonnen werck hadde mogen voltrocken zijn.’ In de loop van 1388 landen er een pak Engelsen ter hoogte van Calais. De vrees neemt toe in de streek van Veurne. Zullen de mensen nog eens de dupe worden van dat crapuul? Willem van Bethune, de gouverneur van Vlaanderen, waarschuwt alvast: alle poorters van Veurne zouden zich beter terugtrekken binnen de stadsmuren en niet op den buiten blijven.
Het officieel bevel komt er op 15 juli 1388. De buitenpoorters hebben acht dagen tijd om de orders op te volgen en alle eigendommen met zich mee te brengen. Bovendien moeten ze met zijn allen helpen om ‘de Stede te behoeden ende te beschermen’. Wie de bevelen negeert, zal het poorterschap verliezen met daar bovenop een boete van tien percent op hun eigendommen, een boete die in die tijd als ’thiende penninck’ wordt omschreven.
Pauwel Heinderycx geeft wat aanvullende informatie rond die buitenpoorters. Nogal wat rijk volk uit Veurne verkiest te wonen in Veurne-Ambacht om reden van de grote vrijheden en privileges waar ze kunnen van genieten. Maar de Engelsen blijven dit keer weg uit Vlaanderen. Alle militaire confrontaties vinden plaats op Frans grondgebied en de Westhoek blijft deze keer onverhoopt buiten schot. De strijdbare mannen van de kasselrij van Veurne moeten zich, samen met die van heel West-Vlaanderen, tijdens deze oorlog opstellen aan de rivier de Aa om te beletten dat de Engelsen ‘die tot Cales lagen te beletten van in Vlaenderen te commen rooven ende branden.’
Wat zijn ze gelukkig in Veurne als ze in 1389 vernemen dat de strijdende partijen in Lelinghem een tijdelijk vredesbestand afsluiten voor een periode van drie jaar. Die periode wordt nog een keer verlengd tot in 1395. In St.-Omer volgt er tot slot een wapenstilstand voor dertig jaar. De blijdschap ‘in dese landen is ongemeen!’ Anno 1390. ‘Toen die van Veurne, nu vijf jaren met groote costen aen de vestens van hunlieder stadt gevrocht hadden, ende nu alle de cranckste plaetsen met hooge meuren beset waren, bevonden sy de vestens te ondiepe.’
Het water van de vestingen is veel te ondiep sinds de Engelsen in 1383 die op enkele plaatsen gedempt hebben. Het stadsbestuur vraagt het magistraat van Veurne-Ambacht om bij te dragen tot het uitdiepen van hun vestingen. Enfin, ze vragen een financiële bijdrage. In Veurne vinden ze hun vraag terecht, want als er oorlog is, dan zijn de buitenpoorters er als de kippen bij om zich binnen de muren in veiligheid te brengen.
Dit is een fragment uit Boek 5 van De Kronieken van de Westhoek