banner
feb 4, 2019
3234 Views

Het Bultekot van Poelkapelle

Written by

Poelkapelle had voor wereldoorlog I een totaal ander uitzicht dan heden en het werd sinds 1914 misschien meer gewijzigd dan in de 100 jaren voordien.

banner

Poelkapelle had voor wereldoorlog I een totaal ander uitzicht dan heden en het werd sinds 1914 misschien meer gewijzigd dan in de 100 jaren voordien.

Want zo lang bestond het al wel. Het vond, kort na de jaren 1000, zijn oorsprong rond een kapel, die aan de pas door de Vlaamse graaf aangelegde weg van Brugge naar leper stond. Waarom die kapel werd opgericht is niet te achterhalen, wellicht was het een rustpunt en toevluchtsoord voor reizigers en kooplui die tussen de twee voornoemde steden reisden. Te meer dat er op die plaats een paar aftakkingen voorkwamen, de ene naar de volkrijke gemeente van lakennijverheid Langemark, de andere naar de Meunikenabdij in het Houthulstbos.

De kapel werd toen reeds vermeld als ‘Capelle ten Poele’ (l037), en was uit niet veel meer dan hout gebouwd. Uit de naam van het plaatsje valt op te maken dat het er een zeer moerassig gebied was. De enkele huisjes die op dat kruispunt samentroepten, lagen vermoedelijk op een hoogte in de poelen. Deze hoogte vormt precies de waterscheiding tussen de gebieden van de Stroombeek en de Broenbeek, en daarop liep de weg Brugge-leper.

Men denkt dat de kern van het dorp is te zoeken aan het begin van de Brugseweg. Aan de moerassen herinnert nog de huidige benaming «Capelle-meers» (meers= beemd of lage, soms overstroomde weide) ten noorden van de dorpskom. En ook de Meunikenabdij zal er wel zijn ontstaan aan te danken hebben. Benedictijnen huisden het liefst waar bossen en moerassen konden ontgonnen worden.

Het huidig grondgebied van Poelkapelle maakte vroeger (dit is vóór de Franse Revolutie van 1789) deel uit van verscheidene kleine heerlijkheden, d.w.z. eigendommen van kasteelheren die er volkomen bestuurs- en rechtsmacht over bezaten. Daaronder kwamen o.a. voor: de heerlijkheden Ter Watervliet, Haenickx en Remys. De namen ‘Watervlietbeek’ en ‘Haenickxbeek’ (ook Lekkerboterbeek genoemd) herinneren aan die tijd. Hetzelfde kan gezegd van het officieuze wapenschild van Poelkapelle: Drie gouden zespuntige sterren op veld van azuur, dat eerst aan de heerlijkheid Boudens, later aan de familie Gilles toebehoorde (zie verder).

In de Capelle ten Poele werden wel eens grote ridders begraven. Rijckewaert van der Gracht, heer van Zonnebeke, kreeg er in Keizer Karels tijd (1523) zijn graf, evenals zijn gade Maria Belle tien jaar vroeger. Hun dochter Johanna was te Poelkapelle gehuwd met een zekere Boudens en stierf er ook in 1522.

Door Mercator en Sanderus werd het dorpje nog altijd als ‘Capelle ten Poele’aangegeven (Kaart van Vlaanderen en ‘Flandria lllustrata’) en dan schreven we al de l7fe eeuw.

In de Spaanse ongelukseeuw (l7de eeuw) breidde het zich weinig uit, het was ook een tijd van voortdurende oorlogen en misdaden. De archieven spreken van talrijke processen, waarbij burgers werden beschuldigd van ‘viol’ (ontering) en ‘vagabondage’ (landloperij). In 1633 grijpt ook in ons dorp en te Langemark een ‘monsterynghe’ (mobilisatie) plaats van alle weerbare mannen, op last van de Spanjaarden. In dat jaar van de dood van vorstin Isabella, moesten onze mensen immers ten strijde trekken tegen Hollandse en Franse benden die de kuststrook en de bossen van midden-West-Vlaanderen onveilig maakten, roofden en plunderden. Dit was de eerste mobilisatie!

Albrecht en Isabella waren op 20 augustus 1609 eigenaars geworden van het Houthulstwoud (Vrijbos), ze gaven het bestuur ervan in handen van de Kasselrij van leper, onder toezicht van de Rekenkamer van Rijsel. De ellende was rond dat Vrijbos zo groot, dat zelfs de wolven eruit te voorschijn kwamen tot in het dorp, en er in 1662 een klopjacht gehouden werd!

In 1628 werden de achterstallige tienden en belastingen kwijtgescholden wegens de armoede, hoewel men de belastingsplicht voordien reeds opgelegd had vanaf de leeftijd van 6 jaar (1619).

Veel betekenis had de nederzetting gedurende al die jaren niet. Maar op het einde van de 18de eeuw waren al heel wat moerassen overwonnen en het Houthulstbos reeds tot op een paar kilometer van de dorpskom teruggedrongen. Aanzienlijke boerengeslachten waren er tijdens de vreedzame en welvarende Oostenrijkse periode gegroeid, zoals er ook elders in het land sedert het einde van de Spaanse ongelukseeuw, een grote bevolkingsaanwas viel waar te nemen,

Wanneer dan in de Franse Tijd de Boerenkrijg losbrak doken de Poelkapelse conscrits onder in het Houthulstwoud. Landbouwer Samyn uit Poelkapelle was de hoofdman en aanvoerder van de boerenkrijgers uit Langemark, Zonnebeke, Passendale en Moorslede. Onder zijn bevel werden de Fransen uit Langemark verjaagd en tot leper achtervolgd, nadat zij de kerk van Langemark hadden in brand gestoken uit wraak omdat de boerenkrijgers de klokken van de opstand hadden geluid.

Commandant Joachim Samyn van Poelkapelle was een hardnekkig bestrijder van de Franse goddeloze bezetting. Hij werd ook vogelvrij verklaard. Als spion was hij onverschrokken. ‘Een uur vóór de verovering van een stad of dorp loopt hij nog tussen de bewoners rond en is ongrijpbaar’, rapporteerde commissaris Tuytens van Langemark over hem. In volle mobilisatie van het boerenleger (95 % van de mannen waren in ’t gelid, dat is meer dan tijdens de opstand in 1830 tegen
de Hollanders), terwijl Poelkapelle veroverd werd op de Fransen, men op 4 Brumaire (25 oktober) een Franse spion gevangen bij het huis van notaris Soenen te Poelkapelle. Samyn ging onmiddellijk zelf op verkenningstocht naar Langemark, omdat hij die plaats wilde bevrijden.

Door deze gebeurtenis breidde de opstand zich te vroeg uit. Commandant Jacobus Verhamme van Elverdinge, die samen met comandant Samyn de boerenkrijgers van Passendale, Poelkapelle Langemark leidde, had de aanval voor later gepland. Ook gebrek aan voedsel verplichtte hen tot handelen. Om 19 uur van 4 Brumaire werd het huis van commissaris Tuytens bestormd. De man vluchtte in een rapenveld. Samyn beloofde drie tonnen bier aan wie hem kon vinden. Op 6 Brumaire (27 oktober) keerden de sansculotten terug staken de kerk van Langemark in brand.

Rosalie de Meersseman die de stormklok luidde, werd levend verbrand in de toren. De brigands achtervolgden de verslagen Fransen, al vechtend, tot aan de poorten van leper. Op 4 december liet Samyn volgend strooibriefje verspreiden:

‘Gy sult u hierna verblyden, Wilt voor tgeloove stryden. Viva den keyser.’ (die keizer is de keizer van Oostenrijk) De aangroei van de boerenbevolking bracht ook ambachtslui op het dorp, evenals landarbeiders, die zich op de hoeven gingen verhuren. Deze landbouwhelpers waaruit de grote meerderheid van de bewoners bestond, oefenden in de dode seizoenen het weefambacht uit. In ieder werkmanshuisje stampte in de wintermaanden het weefgetouw of de vlashaspel.

Het uitvinden van de machine, het bouwen van de fabrieken en de hele industriële omwenteling van de 19de eeuw betekende het einde van die huisnijverheid. De hele manier van de dorpse samenleving werd er door gewijzigd. Werkloosheid en armoede waren de gevol,en voor landelijke dorpen als Poelkapelle. Het dorp kreeg allengs het uitzicht dat het bezat toen in 1914 de oorlog uitbrak.

Foto’s en getuigenissen van oude bewoners maken het duidelijk hoe het dorp bestond uit kleine werkmanshuisjes zonder verdieping, twee kamers en een opkamer (een ‘voute’). Kleine raampjes links rechts van de lage deur keken uit op een voortuintje aan de straatkant ofwel direct op de straat zelf.

Van een geordend aanlegplan was toen nog geen sprake en de huisjes stonden niet steeds in de rij, maar de ‘rooilijn’ sprong in en uit. Stoepen waren er niet, alleen een verharding met hobbelige keien, met in het midden van de straat de reels van de stoomtram Roeselare-Langemark.

Zeer groot was het aantal herbergen. Maar dat was overal zo in de dorpen van ‘Arm Vlaanderen’ en een teken des tijds. Er was de zondag een groot vertier bij kaart- en bollespel.

Dat het dorp sterk was aangegroeid gedurende de 18de en 19fr eeuwen bleek uit de vooroorlogse kerk. Ze werd in 1802 gebouwd op de plaats van de vroegere, die er stond sedert het einde van de 16de eeuw en altijd groot genoeg was geweest voor het duizendtal inwoners dat Poelkapelle ten hoogste had bezeten. De eerste ‘Capelle ten Poele’ was al eerder in 1566 door de beeldenstormers uit de Westhoek verwoest geweest, samen met de Meunikenabdij. Verscheidene inwoners werden in augustus 1566 aan palen geboeid door de geuzen en levend verbrand.

Tweemaal werd de oude kerk, waaraan gebouwd werd tot 1824, vergroot, wat best te zien was aan de verschillende stenen. Ze stond ook niet in een hoek van 45° met de straat zoals nu, maar haaks erop en de toren was boven de ingang gebouwd. Die verbouwingen verbeterden het uitzicht van de kerk niet en ze was al niet zo best geproportioneerd. Ze kon ook niet stijlvoller zijn dan alle andere kerken die in deze eeuw zonder stijl werden opgericht. Maar de arme bewoners van Poelkapelle uit de Franse en Hollandse periodes bouwden hun bedehuis in hun luttele vrije uren met hun eigen handen en met hun eigen zuurgewonnen centen !

Het kerkhof lag rond de kerk, met een hek en de heg aan de straat. Die straat heette eenvoudig ‘Ieperstraat’, want er was geen merkbare overgang tussen deze straat en de dorpskom zoals nu. Het huidige wijde marktplein was er niet en evenmin liep de Wallemolenstraat in de dorpsstraat uit, maar veel verder de leperstraat op, waar nu de Waterstraat ligt.

De straatwegen die vanuit Poelkapelle naar leper, Langemark en Westrozebeke leidden waren nauw, hobbelig en gewelfd, met slijkerige voetpaden links en rechts van de straatkeien. Hoge populierenrijen omzoomden die wegen en dat was zo karakteristiek dat Engelsen en Duitsers deze populierenrijen in de oorlog altijd vermelden als een van de eigenaardigste kenmerken van het Vlaamse landschap. In al hun oorlogsverslagen en in de gedichten en liederen van frontsoldaten komen deze populieren van Vlaanderen telkens weer te voorschijn, samen met de ontelbare hoge en dichte elzenbosjes en heggen die tuinen en landerijen afsloten. Die populieren en heggen zouden in 1914 voor de Duitsers een van de oorzaken van hun nederlaag worden terwijl de Engelsen ze integendeel verstandig inschakelden in hun verdedigingssysteen tussen Poelkapelle en Langemark.

Naast de populieren wierpen ook de vier windmolens hun vredige schaduw over het dorp. Je had er de Watervlietmolen van Désiré Maertens, gelegen aan de Poperingestraat, op de plaats genaamd ‘Het Bultekot’. Daar moet van oudsher zo’n molen gestaan hebben, want de wijknaam is daarvan afgeleid: bulten in de gewesttaal behoort tot het maalderijbedrijf.

Een tweede molen stond in de Stationsstraat en behoorde aan de familie Leonard Courtens (De Treurnietmolen).

Aan de huidige Molenstraat wiekte de windmolen van Aimé Vereist. De naam van deze straat zal wel aan deze molen te danken zijn. Dat is ook het geval met de Eekhoutmolenstraat, die uit de leperstraat aftakt naar Langemark. Aan deze aftakking vonden we de molen van ‘Ooghe Maurits, evenals de herberg ‘Molenhuis’.

Verder waren er nog de ‘Coolzamolen’ (ook Steenakkermolen genoemd) en de Sprietmolen, die echter op respectievelijk grondgebied Langemark en Westrozebeke stonden, hoewel niet ver van de grens met Poelkapelle.

Om verscheidene van deze molens, vooral om de ‘Coolzamolen’ bij Kerselare, zal in 1914 fel gestreden worden; ze zijn ook de eerste gebouwen die in de vlammen opgaan. Oorlogvoerende legers hadden een hekel aan windmolens: ze konden te veel als uitkijkpost dienen en bovendien werden alle molenaars verdacht van met hun wieken spionnentaal te spreken.

Uit ‘Poelkapelle 1914-1918’ van Baccarne & Steen van 1965

Article Categories:
Poelkapelle in 14-18
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *