Anno 1502 wordt er in de avondlijke lucht boven de streek van Ieper een klomp vuur waargenomen die best kan vergeleken worden met een bierton. Het bijgeloof van die dagen speelt weer eens zijn hoofdrol. Het lijkt er wel op dat er vier gewapende mannen door de lucht rijden. Pas later zal men de staartster gaan beschouwen als een voorteken van de plaag en van het ‘schromelijk hels vuur van de ketterij’ die de kop zal opsteken in Vlaanderen.
Tijdens de zomer van 1502 breken er rellen uit in Nieuwkerke waar ze koppig weigeren om zich te schikken naar de Ieperse privileges. Filips draait de duimschroeven verder dicht. Wie betrapt wordt met illegale lakens zal voor zes jaar verbannen worden en riskeert een boete van een gouden mark per overtreding. Geen enkele inwoner mag trouwens aanwezig zijn op de markten van Antwerpen en Bergen-op-Zoom.
De heren van de kasselrij van Ieper, zeg maar de heersers over de buitengebieden rond de stad, kopen een eigendom in het centrum die ze voortaan zullen gebruiken als hun hoofdkwartier. Baljuw Pieter van den Bouverie en Colaert van Halewyn, de heer van Boezinge trekken de kar. Joos Vander Poorten en André Vander Woestyne, de heren van Moorslede en Beselare sluiten zich bij hen aan. Net zoals trouwens Colaert Van Langhemersch en Joris van Provyn, de schepen en de ontvanger van de kasselrij. Ze verklaren aan de Raad van Vlaanderen dat ze een huis gekocht hebben aan de noordzijde van de markt. De woning staat bekend als ‘De Wolf’. Hier zullen ze hun vergaderingen houden. Ze bevestigen dat ze niet de minste intenties hebben om zich enigszins te willen onttrekken aan de jurisdictie van de lokale schepenen en dat de aankoop gerust mag beschouwd worden alsof het een transactie is van een privé persoon.
Anno 1504, in de maand van mei arriveert een Spaanse vloot aan de kust van Blankenberge. Met aan boord het ‘mokske’ van grote baas Filips de Schone. Enfin in die tijd wordt de vlam van Fluppe nog beschouwd als ‘mevrouw Johanna van Aragon, de huisvrouw van onze graaf Philippus die naar Spanje gereisd was om haar hand te vragen en om haar intrede te doen in de Nederlanden als prinses van Spanje.’ De laatste zin intrigeert me eigenlijk wel, ‘waardoor binnen Ieper het garnizoen van de Spanjaarden zeer vermeerderde.’ Er moeten dus in die tijd al vreemde snuiters gevestigd zijn in Vlaanderen, zelfs voor de komst van zijne hoogheid Johanna de Waanzinnige, iets wat de lokale kronieken al prijsgegeven hadden in 1483. Met de komst van de prinses zal de toevoer van nog meer exotische zuiderlingen niet meer te stoppen zijn.
Op 23 augustus 1504 worden de Nederlanden geteisterd door een aardbeving met sterkte 5 op de schaal van Richter. Dat de oude Ieperse handschriften het beven van de aarde vastpinnen op de avond van Sint Bartholomeus, bewijst op zijn minst hun waarheidsgehalte. Het fenomeen wordt op veel andere plaatsen gesignaleerd. De beving waarvan het episch centrum zich bevindt in Aix-la-Provence, veroorzaakt niet alleen grote schade in Ieper. Steden zoals Antwerpen, Aken, Dortmund, Luik ondervinden de grillen van moeder aarde eveneens in levende lijve. ‘Niet alleen de aarde beefde, maar ook de muren en de daken van de woningen bewogen als een schip op de hoge zee.’
De Raad van Vlaanderen moet op de 5de november 1504 tussenkomen in een geschil tussen Nieuwpoort en Ieper. Eigenlijk is het gemakkelijke zaak. In 1436 bevond de haven van Nieuwpoort zich in een belabberde toestand. Het lokaal bestuur had niet eens de middelen om hier iets aan te doen en vroeg hulp aan die van Ieper die zich bereid vonden financieel bij te springen zodat de havenmuren en -kades gerestaureerd konden worden. Als tegenprestatie beloofden de schepenen aan zee dat de Ieperse burgers en handelaars geen taksen zouden moeten betalen voor het gebruik van de Nieuwpoortse infrastructuur. Haaks op deze afspraak wordt in 1504 een Ieperse handelaar nu plots wel belast en als die weigert om zijn taksen te betalen, wordt de man zelfs in de gevangenis gegooid en speelt hij zijn handelswaar kwijt. In Gent wordt deze beslissing volledig vernietigd.
Er zit er hier in Ieper nog eentje die denkt haar eeuwig leven af te kopen van God de vader. Misschien kijkt ze nu wel over mijn schouder mee? Burggravin Louise de Laye, een adellijke weduwe, kijk maar naar de kleine ‘d’ in haar naam, verricht een schenking aan de kerk van Sint-Maarten in ruil voor een grote jaarmis op de datum van haar toekomstig overlijden of op de vooravond hiervan. Ze regelt alles. Geld, offerande, kaarsen, kandelaars, priesters, het brood voor de armen en de jaarlijkse schenkingen aan de grijze en de zwarte zusters. Het klooster van Sint-Maarten krijgt hiervoor een eeuwigdurende rente van 15 pond die gegarandeerd wordt door de hypotheek op enkele woningen in de stad.
Fijn dat de huizen bij hun naam worden genoemd. Ik snuif met volle teugen de eau de toilette van de jaren 1500 op. Het ‘burggravenhuus’ in de Zuidstraat, ‘De Beurs’ en het aanpalend gebouw dat blijkbaar ook dienst doet als stadsgevangenis en tenslotte ook ‘huize ’t Walleken’ aan de achterzijde van de slagerij. Louise overlijdt korte tijd daarna op 8 mei 1507 en wordt begraven in de Sint-Maartenskerk onder het noordelijk koorgestoelte, waar in de jaren 1800 haar mausoleum nog altijd zal opvallen.
Omdat Vlaanderen in die tijd feitelijk eigendom is van Frankrijk, hebben de heerlijkheid van Nieuwkerke en stad Ieper processen lopen bij het Parijse parlement waar ze beiden hopen het recht aan hun zijde te krijgen. In de meimaand van 1506 ontvangen beide steden een dringend schrijven van Lodewijk, de koning van Frankrijk, die op verzoek van Filips de Schone vraagt om alle lopende geschillen rond de textielkwestie te annuleren. Dit kan zonder extra kosten en het is blijkbaar de enige mogelijkheid om ooit tot een akkoord te komen. Er worden nu scheidsrechters aangesteld om de zaak te beslechten. Alle gewelddadige acties, door de Ieperlingen ondernomen sinds het jaar 1427, worden onder de mat geveegd. De procureur-generaal krijgt het verbod om nog verder de chefs van de Ieperse lakennijverheid aan te klagen.
Wat later krijgt Ieper het volledig gelijk achter zich. Ik vraag me af wat de eigenlijke reden is voor deze opmerkelijke goodwill. Het is opnieuw de koning van Frankrijk die het laken naar zich toetrekt. Een algemeen pardon voor Ieper en het octrooi van 1427 blijft verder lopen. Nieuwkerke en konsoorten moeten inbinden. In juni 1506 sluiten de schepenen van Ieper en Wervik een deal. Enkele Ieperlingen woonden in Wervik en werden er belast alsof ze Wervikanen zouden geweest zijn. ‘Mag niet’, claimen ze in Ieper, alleen in Ieper kunnen we belastingen heffen op onze eigen onderdanen. Het Wervikse schepencollege kan moeilijk anders dan toe te geven.
Dit is een fragment uit Boek 6 van De Kronieken van de Westhoek