banner
feb 25, 2025
97 Views
Reacties uitgeschakeld voor Ik goan noar mijn stik

Ik goan noar mijn stik

Written by
banner

Bij de scheiding tussen het Oost- en West-Frankenrijk wordt ongetwijfeld nog geen rekening gehouden met het fenomeen dat het geromaniseerde deel in het westen met de Germanen in de minderheid zich zal afscheiden van de gebieden waar de Germaanse taal van de stammen en de vroegere hertogen niet verdreven werd door het Latijn. In Frankrijk moeten er regio’s bestaan hebben waar het Germaans een identieke rol speelde. Historicus Van Es haalt enkele voorbeelden aan uit vroegere tijden. Het hertogdom Francia is er zo een, gelegen tussen de Seine en de Loire. Geprangd tussen het Romaanse zuiden en het Germaanse noorden. Noordwestelijk bevindt zich ‘Francia Maritima seu Pontica’ later bekend geworden als het graafschap van Pontheu.

Het is niet bekend hoever de Germanisering in Francia is doorgedrongen. Er leeft in elk geval een overwegend Germaanse bevolking ten noorden van de Somme. En dat is nog meer het geval boven de Kwinte, de Canche. Dat zijn de gebieden noordelijk van Arras en Douai. Die gebieden zijn zuiver Germaans en zullen op termijn omschreven worden als ‘Vlaanderen’, dat ondanks het verschil in taal toch onder het gezag zal komen van de Frankische koning en zijn Romaanse bestuurstaal. Eigenlijk zit de bron van de ontvoogdingsstrijd van Vlaanderen nu al diep ingebakken in de situatie. Zo zal de grote strijd tussen het Germaanse deel van ons land en het Franse koningschap ontstaan, conflicten waarbij de volksrechten en de taal van de mensen op het spel zullen staan. Als een gevolg van die eeuwige strijd en de koninklijke politiek zal het begrip ‘Picardië’ ontstaan.

Schrijver-historicus Van Es spitst zich nu toe op het ontstaan van de talen in Gallië. Wat de man allemaal te vertellen heeft is ongemeen boeiend. Wanneer een volk uit een ander gebied arriveert en de lokale bevolking uit zijn vertrouwde gebied verdrijft, blijven hoe dan ook de oude plaatsnamen verder leven. Enfin; meestal toch. Kijk maar naar de Verenigde Staten waar de vroegere Indiaanse plaatsnamen zijn blijven voortleven. Zo is de naam van de Seine (Sequanaw – Sekoanos) geen Gallische naam maar waarschijnlijk Ligurisch van origine.

Een Gallische stam geeft er tijdens zijn verblijf aan de kanten van de Seine zelf zijn eigen naam aan: de ‘Sequani’. Wanneer Caesar Gallië binnenvalt zijn de Sequani dan al weggetrokken uit centraal Frankrijk en wonen ze al in de Jura. Die verhuis heeft vermoedelijk te maken met de binnenvallende Belgen die toen al de tot aan de Seine waren doorgedrongen. Het is plausibel dat de oude Gallische plaatsnamen in Noord-Frankrijk, België en de Nederlanden zijn blijven bestaan nadat de Galliërs door de Belgen werden verjaagd en die Belgen later in de tijd door de Germanen werden weggeduwd. Plaatsnamen die eindigen met -acum of -iacum zijn Gallisch. Dat betekent geenszins dat die daarom ontstaan zijn voor de komst van de Romeinen. Dat kan ook gebeurd zijn tijdens de Romeinse overheersing wanneer de Galliërs in het bezit waren gekomen van het Romeinse burgerschap en in hun dienst gingen werken. Zo verwerven ze rijkdom en komen zo in het bezit van eigen villae die vaak hun eigen naam krijgen met de uitgang ‘-acum.

De Romeinen nemen deze uitgangen over. Zo bijvoorbeeld de plaatsnaam van Gulik die in hun tijd nog de vesting Juliacum heet. Ik denk ook aan Viroviacum, de oude naam van Wervik die ik al eerder kon identificeren als ‘stad van de mannen’. Maar welke taal spreken de oude Belgen eigenlijk? Gallisch, beweren de meeste historici. Ze leiden dat af uit een reeks van bestaande plaatsnamen die onmogelijk uit het Germaans kunnen afgeleid worden. Terwijl die plaatsen zowel in Germaanse als Romaanse gebieden terug te vinden zijn. Er zit veel kaf tussen het koren. Veel hedendaagse plaatsnamen zijn een soort nep-Gallisch. Mijn schrijver omschrijft ze als pseudo-Gallisch. Een fenomeen dat allerlei redenen heeft. Verkeerde interpretaties, politiek, fantasie van de etymologen in hun zoektocht naar al dan niet vermeende Gallische wortels.

Zo bijvoorbeeld de plaatsnamen die eindigen op -ik (Vlaams) of -y en -ey (Romaans). Maar er is vooral het toeval en persoonlijke motieven die plaatsnamen doen veranderen. De mutatie van een hoeve in Frans-Vlaanderen spreekt boekdelen. De naam ‘Ter Belle’ verandert in de loop van de eeuwen via een aantal tussenstappen naar Bellincourt. Dat gebeurt via Belhof, Bellehof, Bellenhove, Bellinckhove en Belincort tot finaal Bellincourt. Het toeval beslist uiteindelijk hoe Germaanse namen kristalliseren in het Romaans. Veel oude Germaanse namen raken zo verminkt. De ‘heim’ of ‘hem’ of -inge uitgangen veranderen in -et, -hez of -eye. Uphem wordt Huppaye. Mareshem verandert in Maret. Tussen Doornik en Atrecht zijn er nogal wat plaatsnamen die eindigen op -ignies.

In enkele van die plaatsen kan men nog altijd ontwaren dat ze oorspronkelijk -ingen waren. Naar mijn kennis betekent een inge trouwens een plaats die ontstaan is na het rooien van een bos. Inge wordt trouwens vaak gevolgd door ‘heim’ of ‘hem’; perfect verklaarbaar als ‘mijn thuis in de bossen.’ Guignies wordt in 1108 omschreven als Guenchem. Ollignies was ooit Woelingen en Uulenghem. De fantasie van de klerken lijkt wel eindeloos. Je kan dat ook merken in het geval van de gemeente Durtal in het arrondissement van de Maine & Loire. De oorspronkelijke naam ‘Dorestalle’ is dan al gelatiniseerd als ‘Duristallus’. Een klerk vertelt later – in 1096 – dat de locatie ‘vulgariter Durum Staller’ wordt genoemd. Die ‘vulgariter’ betekent dat het op die manier in de volksmond uitgesproken wordt.

Dergelijke ambtenaren proberen waar mogelijk de Middelnederlandse taal, toen nog het Diets genoemd, te weren en te romaniseren. In hun Latijnse of Romaanse akten weigeren ze doodleuk ‘barbaarse’ namen op te nemen. Zo wordt Gentbrugge plots Gampont, Ingelmunster wordt veranderd in Englemoutier en Maldegem wordt verkracht tot Maudenghien. ’s Hertogenbos transformeert zich in Bois-le-Duc. Het lijkt er sterk op dat de hele administratie van die tijd zich aan diezelfde fouten bezondigt. Het gekke aan die systematische Romanisering door de klerken is dat die helemaal niet past in een ontdietsing van de streek door de overheid. Die zal pas eeuwen later plaatsvinden. Weten de inwoners in de tijd veel dat hun steden en gemeenten anders genoteerd staan in de officiële documenten?

In 12de eeuw spreekt de bevolking van de regio ten noorden van de lijn Boulogne-Arras (toen nog Bonen en Atrecht) nog hun oud-Vlaamse taal. De verfransing doet zich pas heel veel later voor. Pas in de 18de en de 19de eeuw. In Ouderwijk (nu Audruicq) spreekt men officieel het Vlaams tot in 1790 en vermoedelijk nog later. Terwijl de klerken van 600 jaar voordien al aan het prutsen zijn met de naam van het plaatsje Ouderwijk. Ze maken er dan al Auderwic van. De eerste stap van de transformatie is gezet. Veel eeuwen later is het kinderspel om Auderwyc nog verder te doen vervellen naar het Frans klinkende Audruicq. Van Es is er zeker van: tijdens de 11de en de 12de eeuw wordt het systeem van de ‘valse’ gallicismen op grote schaal toegepast om te passen in de taal van de officiële akten.

Het is best wel moeilijke materie. Niet eenvoudig om de bomen te zien door het bos van de plaatsnamen in Noord-Frankrijk, Vlaanderen en Wallonië. Ze lijken wel te zweven tussen het Germaans en het Romaans. En toch zijn ze allemaal ontstaan door toedoen van de oude Germaanse bevolking. De Fransen proberen kost wat kost hun Gallo-Romaanse oorsprong te verklaren, maar hun uitleg lijkt nergens op. Doornik was ooit ‘Thornike’ en ‘Dorneke’. Bisschop Gregorius van Tours maakt er in het Latijn ‘Thornicum’ van en maakt daarmee ongewild de bocht naar het latere ‘Tournai’.

En dan de naam van Arras of Atrecht Merville is een leuk voorbeeld. Lijkt een perfect Romaanse naam te zijn. Maar is dat helemaal niet. De plaatsnaam was ooit Menarighem, een stad waar er Menapiërs woonden, later gegermaniseerd tot Menreghem en Merghem. Tot de Fransen de naam verkrachten in Merville. Idem dito met de naam van de stad Thérouanne, het oude Tarvanna. De Franse etymologen vertellen een pak nonsens door daar het Gallische ’tarbos, tarvos of stier’ in te zien. Terwijl er in de buurt van Luik een plaatsje bestaat met de naam Terwagne en die hier perfect verklaard kan worden van Germaanse oorsprong te zijn en verwijzend naar een ligging tussen bos en bomen. Iets wat ook het geval is met Terwaan. En dan is er nog de naam van Atrecht-Arras. Zijn oudste naam schijnt ‘Nemetacum’ te zijn, verwijzend naar de vroegere Germaanse stam van de Nemetes. De Fransen zien het anders: men ziet er de Atrabetes in de naam van Arras. Net zoals bij Artois en Artesië. Een bewering waarbij ze ook nog het Ierse ‘atrebad’ (bezitten en wonen) bij sleuren.

En dit alles terwijl Atrecht perfect op Germaanse wijze te verklaren is. De parallellen met Utrecht, Maastricht zijn duidelijk. ‘Trecht’ en ‘dracht’ wijzen op de aanwezigheid van sluizen om schepen naar een hoger waterpeil te versassen. Zoals de vroegere ‘overdraghe’ of overdrachten op de oude Ieperlee tussen Ieper en Nieuwpoort. Zo bijvoorbeeld Drachten in Friesland, een plaats waar voor de uitvinding van de schutsluizen over de dijk ‘gedragen’ werden. En dan is er ook nog het Ingawoens. Ik hoor het haast donderen in Keulen. Ook voor mij is het Ingawoens een grote onbekende. Naar verluidt heeft men met zekerheid kunnen vaststellen dat er nog voor het Frankisch bewind al sprake is geweest van een dialect dat gesproken werd over een ruim gebied. Van Noord-Holland over Vlaanderen, Frans-Vlaanderen tot over de Kwinte en zelfs in de Eifel tot aan de Hunsrück. Een taal die naar de Ingaevonen genoemd wordt. Het Ingaevoons of het Ingavoons. Tot de Ingaevonen behoorden de Friezen, de Angelen, Juten en eveneens de Saksen waardoor het Fries, het Saksisch en het Angelsaksisch verwant zijn aan het Ingawoens.

Het Frankisch ‘aa’, ‘ee’, ‘ie’, ‘y’ blijkt afgeleid van het Ingawoense ‘aha’. ‘O’ komt van ‘au’. Hedendaagse woorden als put, stuk, brug komen uit dat oude dialect als pit, stik, en brig. Ik vind deze info best pikant. Als een landbouwer hier naar zijn land gaat kijken heeft hij het hier in de Westhoek als ‘ik goan noar mijn stik’, en spreekt hij zo ongewild het dialect van de Ingaevonen. In Nederland verandert het woord ‘muide’ in ‘mond’. Waar het hier in de Westhoek Diksmuide is blijkt dat noordelijker Roermond.

De Ingawoense invloeden komen nergens sterker naar voor dan in de regio tussen de Aa tot voorbije de Loire. Dat moet blijken uit de officiële akten tot circa 1400. Daarna is het Frankisch er troef. De locatie Ganspète, Ganspette te Sperleke bij Gravelines is er een voorbeeld van. Te Watten bij St.-Omer treft men vier Ingaewonismen aan. Watene was oorspronkelijk ‘Waten-ee’. Er bevond zich een ‘Pagart’ (een boomgaard), de ‘Brigghebilk’ en een ‘Bardenbrigghe’. Er zijn meer voorbeelden te vinden in de oude akten. Bengaardskerke, Boongaardskerke de vroegere naam van Koksijde. De Bogharthouc, Adinkerke die afwisselt met Odenkerke. Van Es vergelijkt die laatste met de verandering van odebaar of adebaar naar ooievaar.

Ik weet meteen waarom de lokale bevolking in Adinkerke hun eigen gemeente uitspreekt als ‘ooienkerke”. Vladslo is ontstaan uit het oude ‘Frareds-la’. Zo komen we bij de ‘-la’-namen terecht. Bij Beveren aan de Leie bevindt zich rond het jaar 964 het Methelabos die zal blijven voortleven in het geslacht van Medele. In de buurt van Veurne en Oostvleteren vinden we Berkel, ooit nog omschreven als Bircla en Bercla. De ‘ela’ en ‘ila’ uitgangen waarvan sprake zijn voor wat mij betreft gewoon bevestigingen dat deze namen inderdaad ‘waternamen’ zijn van de Indo-Europeanen waar ik het al zo vaak heb over gehad. Die bewuste Ingawoense invloeden kunnen een verdere verfijning zijn dan de algemene term ‘Indo-Europeanen’. De Indo-Europese ‘ille’ invloeden over heel noordwest Europa passen perfect in de omschreven regio waar de Ingaewonen hun invloeden lieten gelden. Mijn schrijver heeft het voor de komst van de Franken. Hier zorg ik zelf voor meer precisie en positioneer ik het tijdstip rond -1000.

De bevolking van toen moest wel aan de waterkant wonen om zich te verplaatsen in een land zonder wegen. De illa en ella namen getuigen daarvan. Zuivere waternamen. En dat is ook het geval voor de term ‘bron’ of ‘born’ die voor wat mij betreft van latere tijd en Saksisch zijn. Beborna bij Vleteren. Hetzelfde fenomeen doet zich voor tot diep in Frankrijk. Bereborna is nu Bellebrune. Hellebourne, le Bourneau, Borny en veel anderen. Ook ‘barne’ heeft een identieke oorsprong. La Calbarne, Barnicourt, Le Barnewael. Schrijver Van Es laat zich schamper uit over de etymologen. Ik citeer hem even: ‘de meeste “deskundigen”, zowel Romanologen als zelfs de meeste Germanologen hielden bij hun verklaringen weinig rekening met het oude Ingawoense element, dat vooral aan de kust optreedt, vanaf Noord-Holland tot diep in Frankrijk’.

Hij neemt daarmee de kritiek over die ik al eerder in sommige van mijn kronieken geopperd heb. Lees maar: ‘de toponymie beperkt zich in de meeste gevallen tot een erg plaatselijke verklaring van de plaatsnaam. Vreemd genoeg kijken onze plaatsnaamkundigen niet naar het macro-perspectief van wat er zich op het Europese platteland door de eeuwen heen aan plaatsnamen allerhande heeft gevormd en ontwikkeld.’ Met één pennentrek, in hun zucht om plaatsnamen te Romaniseren, heeft men geprobeerd de sporen uit te wissen van hun oorspronkelijk Germaans karakter. En dat allemaal op basis van oude akten waar de klerken er met hun pet naar hebben gegooid. Gallische plaatsnamen die eindigen op -i, -y, ignies, -ques zijn met de grove borstel verkrachte Germaanse uitgangen -g, -ingen, -ike.

Ook al komen de oude -acum en -iacum er in voor. De ‘klerken-methode’ zorgt daarbij voor een grote eentonigheid en doodt de rijkdom van de vroegere Germaanse namen. Het gebruik van -ville is er een mooi voorbeeld van. Badenhausen wordt Badonville, Buckinheim verandert in Bouconville. Heselsdorf transformeert in Hesselonisvilla, Eginweil wordt verkracht in Einville, en zo verder nog Bingen (Bouinville), Fremblingen (Frémontville) en Didenhofen (Thionville). Hetzelfde verhaal speelt ook bij de -court uitgangen. Brittendorf = Burtoncourt, Bassenheim = Bassoncourt, Reishoven = Ragecourt, Gisolvingo = Gilloncourt en Rösig = Rachecourt.

In het hartje van de Westhoek vervelt Belle zich tot Bailleul. Bel-la is volgens mij een absolute waternaam met zijn -ille of -ella. Een locatie in het woud en nabij de grens van het water. Biljo en Bilja zijn zuivere Frankische namen die verwijzen naar boomstammen. De Romaanse vertaling van Belle gebeurt trouwens op basis van een stom misverstand. Bij Hollevoorde is er een Frankische plaats met de naam Baljeloo die rond 1200 vertaald werd in Balliolum. Bel-la of Belle bij ons wordt door de ambtenaren van toen over dezelfde kam geschoren als Baljeloo en wordt zo onterecht gewijzigd in Bailleul.

Dit is een fragment uit Boek 7 van De Kronieken van de Westhoek

Article Categories:
fragment uit deel 7
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Comments are closed.