Begin mei 1347. De koning van Frankrijk heeft dan toch een nieuw leger op de been gekregen. En wat voor een! In en rond Atrecht beleven ze de aankomst van 35.000 ruiters en 100.000 voetknechten onder de leiding van Jan van Normandië, de zoon van Filips van Valois. Het is duidelijk te merken dat Filips van Valois ervoor beducht is dat de Vlamingen ruggensteun zullen geven aan de Engelsen bij hun strijd voor Calais. Omdat hij zich feitelijk zou moeten concentreren op Calais probeert hij nog een laatste poging om de Vlamingen te onderwerpen of toch tenminste te laten terugkeren tot hun neutrale politiek t.o.v. Engeland en Frankrijk.
Hij stuurt zijn gezanten er op af met niet te weigeren voorstellen. Zo stelt hij voor het doek te werpen over de Vlaamse schending van de verdragen met Frankrijk. De bewoners kunnen de volgende 6 jaar hun graan kopen aan 4 stuivers per korenmaat in plaats van 12 stuivers. Samen met de volle beschikbaarheid van Franse wol aan Engelse condities en het openzetten van de Franse markt voor de Vlaamse lakens. En als klap op de vuurpijl de belofte dat de Vlamingen de steden en kasselrijen van Rijsel, Douai en Bethune zullen terugkrijgen met nog extra geldsommen er bovenop.
Die van Vlaanderen geloven geen barst van al die beloften. Daarvoor werden ze al te vaak bedrogen door deze praatjesmaker Filips van Valois. De afgevaardigden van de steden antwoorden dat niets ter wereld hen ertoe kan dwingen om hun beloften met Edward III te breken. De Vlaamse weigering doet de oorlog nu helemaal losbarsten. Een geprikkelde Valois geeft nu opdracht aan zijn ruiters om Aleux, Hazebrouk en anderen steden aan weerskanten van de Leie in brand te gaan steken. Een signaal dat de Vlamingen nu massaal in de wapens jaagt.
De gemeenten roepen iedereen op tot de strijd om het eigen grondgebied te beschermen. De burgers van Brugge spoeden zich naar Sint-Winoksbergen en Broekburg. De gemeentetroepen van Gent haasten zich naar Cassel onder de leiding van hun ruwaard Zeger van Kortrijk. Daar werpen ze in zeven haasten nieuwe verschansingen op, voorzien van torens met schietgaten. Cassel is dan ook één van de poorten om Vlaanderen binnen te komen. De andere is Kortrijk.
8 juni 1347. Jan van Normandië begint aan zijn stormloop op Cassel. De Fransen stellen zich fanatiek op. De inname van Cassel beschouwen ze als de repetitie van een grote kuis in het Engelse kamp rond Calais. De Vlamingen slaan een eerste Franse bestorming op de stadsmuren af. Een nieuwe aanval duurt twee volle dagen en opnieuw moet Jan van Normandië zich achteruit trekken. De volgende dag start hij al direct met een derde poging, maar altijd opnieuw weerstaan de Vlamingen aan deze aanvallen.
De Gentenaars doen zelfs meer dan dat, ze breken nu en dan zelf uit en doorboren de Franse aanvallers met hun pieken of ze slingeren zware kettingen op hun hoofden. De Gentse wever Gillis Rypegheerst laat zich daarbij in ‘positieve’ zin opmerken. Tot de Fransen het voor bekeken houden. Bij het terugtrekken hebben ze 280 volgeladen legerwagens nodig om al hun doden en gekwetsten af te voeren. Er is sprake van een verlies van 1.600 mannen, waaronder een deel edellieden en ridders.
Een ander Frans leger keert nu terug om zich te wreken over deze nederlaag. Deze armee rukt op van Bethune richting Ieper, een troepenbeweging die zich afspeelt aan de achterzijde van de Vlaamse troepen. Dat heeft de Franse legerleiding goed gezien, want Vlaanderen ligt er inderdaad zonder verdediging bij en kan in principe vlot overmeesterd worden. De hele strook langs de Leie krijgt te maken met grote verwoestingen. Merville en Estaires vallen in Franse handen. Na de oversteek van de Leie begeven de Fransen zich nu in de richting van Mesen en Belle, ze komen met hun legerbenden voorbij langs de door brede grachten omzoomde heirbanen.
In de Vlaamse dorpen klingelen de noodklokken. De landlieden grijpen hun zeisen en hun jachtspiezen. Ze krijgen de assistentie van de Ieperse bevelhebber mijnheer van Houtkerke. Zo verdedigen ze voet voor voet hun dierbare Vlaamse grond. Een leemgrond die nat en vochtig is zodat de vijandelijke paarden en de wagens er in deze zompige ondergrond in wegzinken. Gevolg: de Vlamingen dwingen de Fransen tot een tweede aftocht op rij, ook al even desastreus als die bij Cassel.
Die roemloze aftocht vindt plaats rond de 1ste juli. Tijdens die eerste dagen van juli 1347 viert Lodewijk van Male zijn verloving met Margareta van Brabant. De festiviteiten van de ondertrouw gaan door in Tervuren. Willem Flotte, de kanselier van Frankrijk overhandigt het koppel een handvest met een geschenk van Filips van Valois. Aangezien het huwelijk van de graaf van Vlaanderen doorgaat met zijn goedkeuring en hij daardoor de vrede en de rust in zijn koninkrijk zal bevorderen, kan Lodewijk van Male nu rekenen op een som van 10.000 Parijse ponden met daarbovenop nog een jaarlijkse rente van 5.000 ponden.
Het toont aan hoe intens tevreden de Franse monarch is met het afketsen van dit voor hem zeer schadelijk ‘Engels’ huwelijk. De Fransman is wel niet te spreken over de ontwikkelingen rond Calais. Een inderhaast opgetrommelde krijgsmacht zal proberen om de slag aan te gaan met de Engelsen die de havenstad al een tijd in de tang houden. Naar het einde van juli toe komen beide legers tot binnen een half uur stappen van elkaar te liggen en ziet het er inderdaad naar uit dat het tot een beslissende confrontatie zal komen. Tot Valois verneemt dat de Vlaamse gemeentelijke troepen Sint-Winoksbergen en Broekburg hebben verlaten en in massa toesnellen om Edward III te steunen bij een eventuele Franse aanval.
Er is in de kronieken sprake van 60.000 Vlamingen onder het bevel van de markies van Gulik. Filips van Valois weet het niet meer. Hij kan in principe nog tijdig het gevecht aangaan met de Engelsen. Hij zit toch met de bibber, de aanval op Cassel is ferm tegengeslagen en als zijn soldaten het nu nog tezelfdertijd moeten opnemen tegen de beide vijandelijke legers dan zal het moeilijk worden. Op 1 augustus 1347 krijgt de Franse koning het bericht dat de voorhoede van de Vlamingen, 17.000 man, zich de avond voordien bij de Engelsen heeft gevoegd.
Zijn beslissing om op de vlucht te slaan bedekt hem nu nog met meer schande en oneer dan de fameuze Franse nederlaag bij Crécy. Tijdens de nacht van 1 op 2 augustus vluchten hij en zijn mannen weg uit hun kamp. Ze durven amper de tijd te nemen om hun tenten in brand te steken. Kort na de roemloze aftocht van de koning valt het doek over Calais. Vanaf 4 augustus 1347 wordt deze strategische havenstad Engels eigendom.
Na wat strubbelingen in het noorden van Frankrijk trekken de Vlaamse troepen zich terug naar Cassel. De koning van Frankrijk ontbindt zijn leger. De pauselijke mandataris heeft de partijen ondertussen kunnen vermurwen tot een wapenstilstand die ingaat vanaf 28 september 1347. Ook de Vlamingen vallen onder deze regeling. Het bestand zal uiteindelijk standhouden tot aan de dood van Filips van Valois in 1350.
De graaf profiteert ervan om ‘vriendelijke’ onderhandelingen aan te vatten met zijn onderdanen. Ondanks zijn belofte om voorlopig niet terug te keren naar Vlaanderen ontvangen de verzamelde leliaards hem in Aalst van waaruit hij zal werken aan onderhandelingen met de Vlaamse steden. In het oosten van Vlaanderen voelt hij de bescherming van Brabant in zijn rug en dus plant hij zijn grafelijke vlag voorlopig langs de Dender. Het duurt niet lang voor hij het bezoek krijgt van de Gentse schepenen met natuurlijk hun vraag wat hij daar aan het uitrichten is.
Lodewijk van Male staat zeker nog niet sterk genoeg in zijn schoenen om zich hardhandig op te stellen en fleemt er op los. Hij opent zijn vriendelijke onderhandelingen met de opmerking dat hij een nazaat is van Robrecht van Bethune en dus recht heeft om zijn land te betreden maar dat hij zeker bereid is om de voorrechten en de privileges van de steden te hernieuwen en te respecteren en als een goede graaf te zorgen voor de welvaart in Vlaanderen. De schepenen keren dus terug met die boodschap. De vergaderde Gentenaars krijgen een gedetailleerd verslag op hun bord. De hamvraag is natuurlijk of er moet ingegaan worden op de voorstellen van de jonge graaf. De vleeshouwers, vissers en andere kleine neringdoenden zien een terugkeer wel zitten. Maar ze stuiten op hevig verzet van de wevers.
De afspraken met Engeland kunnen onmogelijk gebroken worden. De beraadslaging verandert in een bloedige worsteling waarbij de wevers aan het langste eind trekken. De graaf mag het in Gent alvast op zijn buik schrijven. Meer nog. De stedelingen pikken het niet dat Lodewijk van Male zomaar de Vlaamse stad Aalst in bezit heeft genomen. Die moet daar absoluut ophoepelen. De Gentenaars kijken meteen in de richting van die van Brugge. Maar daar zijn de meningen over de terugkeer van de graaf enigszins anders. De herbevestiging van hun bestaande voorrechten en de vrede zijn belangrijk voor Brugge.
De nauwelijks verholen afgunst voor die van Gent speelt natuurlijk ook wel zijn rol. Lodewijk van Male krijgt dus de steun van Brugge en het Brugse Vrije die hierin gevolgd worden door Dendermonde, Kortrijk en Oudenaarde. Ieper en Gent blijven resoluut bij hun steun aan Edward III en dus tegen de terugkeer van deze ‘Franse’ graaf. Ook de Vlaamse adel kiest partij voor Lodewijk. Het zijn dus vooral de Gentenaars die naar de regio van Aalst trekken en er de baldadigheden aan elkaar rijgen. Ze beledigen de edellieden die het bij de graaf houden, schuimen het Land van Aalst af.
Lodewijk van Male heeft zich dan al veilig teruggetrokken in het Brabantse Brussel waar de Aalstenaars relaas uitbrengen over de boosaardigheden van de Gentse brigades die ondertussen begonnen zijn met het beleg van de eigenlijke stadsmuren van Aalst. Met de steun van Brugge voelt de graaf zich nu al voldoende zelfverzekerd om in te grijpen. Hij komt met een grote bende Brabanders naar Dendermonde en verzoekt de Bruggelingen en de Vrijlaten om bijstand om Aalst te ontzetten. Ongelooflijk toch hoe Lodewijk van Male er in slaagt om de Vlamingen op zo’n korte tijd tegen elkaar uit te spelen. De Gentenaars riskeren het niet langer, verlaten het beleg van Aalst en keren naar hun stad terug.
Hoe of wat dan ook; de graaf is nu officieel terug in zijn Vlaanderenland. Hij gaat eerst op bezoek naar Kortrijk en vestigt zich dan weer in zijn kasteel te Male. De plek waar hij geboren is. Vanuit zijn thuisbasis begint hij aan een charmeoffensief. Lodewijk overspoelt de Vlaamse gemeenten en steden met beloftes, de ene al mooier dan de andere. Zolang hij de poorters maar kan behagen. In de stad Brugge ontvangen ze hem met alle mogelijke eerbewijzen. De graaf laat natuurlijk niet na om tijdens de jaarlijkse herverkiezing van het schepencollege te zorgen voor zijn vrienden.
Die op hun beurt dan wel weer gaan afrekenen met hun tegenstrevers. De grafelijke campagne zorgt begrijpelijkerwijze voor onrust in de buik van de steden waar nogal wat mensen het niet zo begrepen hebben op de Fransen en hun graaf. Toen Jacob van Artevelde nog leefde hadden zij de touwtjes in handen, maar met die groeiende sympathie voor de graaf is de situatie helemaal aan het keren. Die onrust zien we vooral bij het ambacht van de wevers. Ook in Brugge is de situatie identiek. Gilles van Coudenberg, ooit zelf nog burgemeester, zet zich aan het hoofd van de misnoegden.
Lodewijk van Male wacht niet om in te grijpen. Hij laat enkele oproerkraaiers aanhouden en dreigt ermee om hen naar Oudenaarde te verbannen. Hij gooit daarmee nog extra olie op het vuur van de onrust. Een uitbarsting van de volksverbittering brengt een groep furieuze wevers en volders met zwaaiende wapens naar de grote markt. Er wordt gebruld en gemanifesteerd. Hun makkers moeten op vrije voeten gesteld worden. De partijgangers van de graaf grijpen in en snellen naar de markt en maken korte metten met de betogers. Na een hardnekkig gevecht en onder de bedreiging van de doodstraf binden de wevers in en worden ze verplicht om hun wapens in te leveren.
Dat succes moedigt Lodewijk van Male aan in zijn aanpak van de steden. Gedaan met schone woorden. ‘Over and out’ met de schone brieven vol met beloftes dat hij de stedelijke wetten en gebruiken zal naleven. Hij zal voortaan regeren met de macht. En eigenlijk heeft hij ook ergens een punt. Hij is de gezworen graaf, wil iedereen in zijn rechten erkennen terwijl steden als Gent en Ieper verder willen gaan met hun eigen engagementen t.o.v. de Engelse koning en hun eigen politiek willen voeren. De kasselrij van Cassel komt nu aan de beurt.
De graaf zuivert Cassel van een bende rovers, moordenaars en brandstichters, bijna allemaal weversknechten uit Gent en Ieper die zichzelf ontembaar achten. Maar als punt bij paaltje komt rekent hij toch maar netjes af met de oproerlingen. Veel van deze schelmen bekopen hun rebellie met de dood, de rest zet het op een lopen. De oproerstokers uit Brugge laat hij ofwel onthoofden ofwel verbannen. Pas nu komt Ieper aan de beurt. De lokale wethouders laten hem niet binnen in hun stad en sturen er enkele gezanten op af met de vraag wat hij hier komt uitrichten.
‘Vrede maken, kwaad straffen en de goede zeden laten onderhouden’, zo luidt het antwoord van Lodewijk van Male. Hij krijgt als antwoord terug dat Ieper geen vrede kan maken met de graaf zolang ze daarvoor niet de toestemming krijgen van koning Edward III, want de Ieperlingen willen niet als meinedigen aanzien worden. In Gent krijgt Lodewijk precies hetzelfde antwoord en ook hier geraakt hij niet binnen. Brugge is de enige van de drie goede steden die in vrede leeft met zijn graaf. Toeval of niet, maar precies in dit jaar 1348 komen zich hier enkele Spaanse kooplieden vestigen. Ze gaan wonen in een woning die gelegen is aan de noordzijde van de Langewynckelstraat, een straat die dankzij hun aanwezigheid omgedoopt wordt tot de ‘Spanjaardstraat’. De achterkant van hun woning strekt zich uit tot aan de Houtmarkt, tot voor het huis van Oostenrijk waar men nog altijd een kanonsbal in de muur kan zien.
Dit is een fragment uit Boek 9 van De Kronieken van de Westhoek


