Terwijl deel 9 van ‘De Kronieken van de Westhoek’ nu al druk gelezen wordt door jullie, ben ik ondertussen al volop aan het schrijven van mijn jubileumboek – nummer 10 – dat zal verschijnen einde 2020. Onderstaand fragment is vanmorgen uit mijn pen gevloeid. Of moet ik zeggen uit de toetsen van mijn klavier gekropen?
Terwijl deel 9 van ‘De Kronieken van de Westhoek’ nu al druk gelezen wordt door jullie, ben ik ondertussen al volop aan het schrijven van mijn jubileumboek – nummer 10 – dat zal verschijnen einde 2020. Onderstaand fragment is vanmorgen uit mijn pen gevloeid. Of moet ik zeggen uit de toetsen van mijn klavier gekropen?
‘1720. De belanghebbers van de Oost-Indische maatschappij krijgen nog maar eens te maken met een groot verlies. Kapitein Nash die de fregat ‘Huys van Oostenrijk’ terugkeert uit Kanton botst op 20 februari op een Engelse zeerover voorzien van 38 kanonnen die na het afschieten van een reeks 12-kilo-ballen het schip buitmaken. De aanval gebeurt in de buurt van Kaap de Goede Hoop onder Zuid-Afrika. De piraten beroven Nash van zijn vracht en eveneens van zijn buskruit, lood, kogels en handgeweren.
Drie dagen later staat diezelfde zeeschuimer nog maar eens toe. Het slachtoffer is nu de ‘Prins Eugenius’ van kapitein Johannes De Clerck bij zijn terugkeer van de kusten van Malabar. De kaping eindigt met de overbrenging van de bemanning naar het schip van Nash en het verlies van zijn schip. Kapitein Nash kan zich best gelukkig achten dat hij op 27 juni van 1720 de haven van Oostende kan binnenzeilen.
De voortdurende uitbreiding van de zeevaart en de koophandel verplicht de autoriteiten in Oostende om verder te kijken dan de neus lang is. De toestand van de haven is er aan kaduuk aan toe. De havenmond lijkt meer op een zandbak dan wat anders. Als men hier in de toekomst nog zware schepen wil binnenkrijgen dan zal er wat moeten gebeuren aan al dat opgehoopte zand. Ik had het daarnet nog Kaap de Goede Hoop; welnu hetzelfde kan wel beweerd worden van de Oostendse haven, maar dan wel een goede hoop zand voor de deur. Allemaal het gevolg van het indijken van de spoelpolder van Oostende in 1698.
In 1720 blijkt het toch wel urgent om te werken aan een alternatieve spoelpolder. De keuze valt op de laaggelegen gebieden van Stene die kunnen ingelijfd worden als een extra bassin. Na een goedkeuring van het hof kunnen de respectieve eigenaars onteigend worden voor wat betreft de waarde van hun verdronken land. Dat onderwaterzetten zal gebeuren dankzij het breken van een dijk zodat de zee hier vrij spel kan krijgen.
De graafwerken zullen hun beslag krijgen op 7 juli 1720 en dat mag voor de autoriteiten niet onopgemerkt voorbijgaan. Markies De Prié en zijn Brusselse reutemeteut, met menigvuldige heren en vrouwen van de adel maken er een dagje van. De markies krijgt een zilveren spade in zijn handen gestopt waarmee hij de eerste steek zal mogen verrichten. En dat allemaal terwijl de dames en heren met opgepronkte wagentjes aan en afgevoerd worden om de doorbraak van dichtbij te beleven. De schrijver van de ‘Kronyke van Vlaenderen’ spuit toch wel de nodige bedenkingen bij de nieuwe bassin. Specialisten ter zake zijn van mening dat de doorsteek maar weinig invloed zal hebben op de zandhopen voor de monding. Ik vraag me af of de criticasters gelijk zullen krijgen.
Tijdens die zomermaand van 1720 vaart het schip ‘De Brusselse galei’ binnen in Oostende na een reis van twee jaar naar China, rijkelijk beladen met the en porselein. Kapitein La Merveille en de lokale reders tonen zich achteraf best ontevreden over de rentabiliteit van deze trip. De concurrerende havens zien het natuurlijk node zitten dat de Oost-Indische trafiek geen windeieren legt voor hun rivaal Oostende en proberen het gras van onze zijn voeten te maaien dankzij actief lobbywerk bij de keizer.Â
Maar Karel VI is ook niet gemaakt van twee oude wijven en beseft de grote voordelen die de schepen hem opleveren en dat hij daarmee de andere zeevarende mogendheden in Europa de loef kan afsteken. Zijn reactie op al dat lobbywerk is nu integendeel een verdere versterking van de haven van Oostende. De keizer stuurt nu proactief brieven naar geïnteresseerde kooplieden met de mededeling dat het krijgen van een licentie om vanuit Oostende op Oost-Indië te varen slechts een formaliteit zal zijn. Een boodschap bestemd voor al zijn onderdanen in de keizerlijke Nederlanden in Antwerpen, Brussel, Gent, Brugge, Oostende enzovoort.
De grootste stoorzender van de wereldhandel blijft wel de pest. Op 25 mei 1720 heeft een schip vanuit de Levant (Syrië) een lading stoffen binnengebracht die besmet blijkt met een dodelijk pestbacil. Een grote nalatigheid die een derde van de 90.000 inwoners van Marseille uit het leven wegmaait. In de Provence sterven er zeker 100.000 inwoners. Dat rampzalig nieuws zet de zenuwen op scherp in Oostende en in de andere Vlaamse zeesteden.
De kusten en de havens krijgen secure bewaking om de aankomst van zowel goederen als schepen te beletten. Het magistraat stelt daartoe twee goed bewapende zeeschepen ter beschikking die buiten de haven de wacht houden. De Vlamingen krijgen allemaal een streng beval dat niemand, zowel vreemdelingen als eigen inwoners van de ene plaats naar de andere mogen reizen zonder voorzien te zijn van wettelijke gezondheidsbrieven.’


